Stootkant of nieuwe-jaars-gift, aan de Amstelsche jonkheidt
(1655)–Anoniem Stootkant of nieuwe-jaars-gift, aan de Amstelsche jonkheidt– Auteursrechtvrij
[pagina 268]
| |
Een helder licht, in 't duister,
Zoo u nevel my ontgeeft;
't Gestraal mijns Herderins,
De prikkeling mijns mins
Zijn lonkjes, daar de dart'le min op sweeft:
'k Zal haar ontmoete
Aan gins groene laan;
tZa dan, repje voeten,
Wilt haar tegen gaan.
Ik zie;
Maar wie?
Is zy het? ja.
'k Licht mijn hoet;
Zijt gegroet,
Ach! mijn zoete Zilvia.
2 Aarts-goddin,
| |
[pagina 269]
| |
Dus eenig zonder Schaapjes?
Doch met my, uw' lief, verzelt;
Hoe komt dit, zoetert, by?
Schroomt ghy 't gevry
Van ons, van haar mocht werde naar gemeldt?
Ban die zin,
Schoon zy, als geyle aapjes,
Het troetelkonsje bootzen na;
Zy swijgen, doch met wil,
Van 't vryen stil,
Als ik my vermaak met mijn lieve Zilvia.
'k Blus nu eens mijn lusje,
Op u purper mondt,
Met een zuiker kusje
Uit mijn hert gejondt;
Wat zoo’ by-loo,
| |
[pagina 270]
| |
Dat kusje smaakt.
Wat smart!
'k Voel mijn hart,
Hier door, in brandt geraakt.
3 Ey! ey kom
Gaan wy daar gins aan 't beekje,
Daar ons niemandt en verspiedt;
De kleine blinde Godt
Zal 't zoete lot
Ons schenken, voor een lang-geleên verdriet.
Ey! waarom
Dus straf? om 't middel-streekje
Eens te zien, door min, bevocht?
Hoe! loopt ghy voor my heen
Met vlugge treen?
Of wenst ghy, met my, te zijn in d' Echt verknocht?
| |
[pagina 271]
| |
Neen, 'k wil liever scheide,
En laten u alleen;
Zulken bandt te leiden,
Is my te grooten peen.
Ik wil’ nu stil,
My voegen by die Zon,
Die de smart,
Van mijn hart,
Al voor lang genezen kon.
I.d. Groot.
Niet al te.
|
|