Stootkant of nieuwe-jaars-gift, aan de Amstelsche jonkheidt
(1655)–Anoniem Stootkant of nieuwe-jaars-gift, aan de Amstelsche jonkheidt– Auteursrechtvrij
[pagina 192]
| |
Op zijn beminde’ in 't begraasde veldt.
Ach! mijn Luzinde’ ziet de zon die helt,
En heeft zijn straal gestelt.
Luz.
2 Gestelt? wel hoe! mijn Celidon,
Wat praat ghy van de straalen
Die u steedts doen dwaalen?
Cel.
Dwaalen, lieve Zon,
Kan nimmer weezen’ of schoon uw' weêrmin,
Ha! mijn uitgeleezen’ toont zich als vyandin,
Te worst'len in mijn zin.
Luz.
3 Uw' zin en u verherde hert,
En kan geen worst'len lyen;
Veel min dan u vryen
Te klaagen van de smert.
Cel.
Smart teelt wel klaage’ klaage teelt weér smart;
| |
[pagina 193]
| |
Als Minnaars vraage’ omgestooten werdt;
Zoo leidt mijn hoop om verdt.
Luz.
4 Om verdt? ey! Celidon, ey! zus,
En wil dat nimmer denkken,
't Zou u veel meer krenkken.
Cel.
Hoe! als ik om een kus
Badt aan mijn schoone’ die dit weigeren zouw?
Of by haar te woonen’ g'lijk als man en vrouw,
Vereent in liefd' en trouw.
Luz.
5 In trouw te leven, Celidon,
Dat is wat aârs te zeggen;
Zoo ik 't uit zou leggen,
Hoe de liefde bon
Aan twee vereende zielen’ die, door trouwens band,
In elkander krielen’ als de handt in handt
Verplicht is door die brandt.
| |
[pagina 194]
| |
Cel.
6 Wel, weigert ghy dan mijn gebeê,
Die ik op u Luzinde,
Aârs genoemt beminde,
Flusjes aan u deê?
Luz.
Wat is die beede’ die ghy deede flus?
Cel.
Ik was doe heede’ begeerig om een kus;
Die ik zou doen aldus.
Luz.
7 Is 't anders niet als maar een zoen,
Dat zal ik willig leide;
Want wy met ons beide
Alleenig zijn 't groen.
Kust vry duizent kusjes’ Cel. ach! Luzinde, ik zel;
Zulke zoete lusjes’ vindtmen in geen hel.
Luz.
't Is genoeg. vaar wel.
A. Le Lievre.
|
|