De Stem. Jaargang 20(1940)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1125] [p. 1125] Verzen door G.A. v. Klinkenberg Kerstliedje voor Heleen Weer, aan het eind der tijden, ligt in zijn armen stal, het kindje in de kribbe, het hart van het heelal. De kerken zijn vergruizeld, de steden zijn verbrand; geen beeld, geen teeken bleef ons meer van het oude land. De heerschers al verloren hun glans en hoogen staat, geen juichen is te hooren daar waar de kribbe staat. Daar zijn alleen van menschen de stemmen zacht en stil, die vragen naar zijn wenschen, naar wat het kindje wil. En dit wil enkel vrede voor allen, goed en boos. O kind, o eeuwig teeken van liefde mateloos. [pagina 1126] [p. 1126] Bij een sterfbed In memoriam matris Toen 't snelle ademen had opgehouden en 't in de kamer stil geworden was, doodstil - en wij de magere handen vouwden op 't klamme laken, toen besefte ik pas hoezeer wij altijd bij elkaar behoorden en dat het voor de nooit gesproken woorden van liefde nu te laat geworden was. Woorden van troost en hoop die duizend malen opwelden in mij, 's nachts, als 'k aan haar dacht, maar die ik aan haar bed niet kon herhalen, uitstelde tot een latere ziekenwacht. Alle bloemen, waaronder ik haar kist bedolf, konden het niet verbergen wat ik wist: mijn beste tijd is nutteloos verdaan. Geef mij de kracht om éénmaal in mijn leven mij aan een groote liefde weg te geven, God, laat mij niet in dorheid ondergaan! Vorige Volgende