De Stem. Jaargang 20(1940)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1127] [p. 1127] Jonge weduwe door D.A.M. Binnendijk In de kamer, in den diepen spiegel Kaatst uit de duistre wijk der blinde hoeken Weer zijn gelaat, omglanst met uit zichzelf ontstaan, Nergens ontsproten licht, en somtijds zelfs Spreekt hij, terwijl zijn mond ge loten blijft, Opnieuw met vaste stem de woorden, die hij sprak Toen in zijn oogen reeds het leven brak In 't uiterst uur, toen hij zijn hart uitbiechtte. Al valt de nacht telkens vertroostender Over haar leden en haar afgematte Van steeds gedenken leeggeschreide oogen, Toch komt ook elken nacht 't verlangen naar zijn lichaam Terug en dringender het smeeken van zijn stem En elken ochtend weer het uitzien naar den dood, Dat hij haar nemen zal en haar vereenen Met wie haar had genomen tot zijn leven En haar had liefgehad tot in zijn dood. O hel der dagen en der eenzaamheden, O smartelijker troost der droomgezichten, Bevrijdt haar uit de klem van het verleden, Haar, die een jachtbuit van den dood wil zijn, Opdat zij vluchten kan in zijn bereik En hem ontmoet, als hij het schot gaat richten. Vorige Volgende