De Stem. Jaargang 20
(1940)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 864]
| |
Proza van Voltaire
| |
[pagina 865]
| |
veel kracht in me voelen, om hem in alle eerbiedigheid een kleine tegenwerping te maken. Terwijl iedereen zoo bezig was, om zijn levensgeschiedenis te vertellen, vorderde het schip gestadig over de wateren; men kwam in Buenos-Aires aan. Cunégonde, kapitein Candide en het oudje maakten hun opwachting bij den gouverneur Don Fernando d'Hara, y Figueora, y Mascarenes, y Lampourdus, y Souza. Deze man was trotsch gelijk het den drager van zooveel namen betaamt; hij sprak de menschen met de edelste verachting aan, hij droeg de neus zoo hoog, hij verhief zijn stem zoo onverbiddelijk, sloeg een zoo gewichtige toon aan, hield er een zoo verheven gang op na, dat allen die hem groetten hem graag geslagen zouden hebben. Hij had een woedende liefde voor de vrouwen, - iets schooners dan Cunégonde leek hem op dit gebied niet bestaanbaar. Het eerste wat hij vroeg was, of zij soms de vrouw was van den kapitein. De toon waarop hij dit vroeg maakte Candide ongerust; hij durfde niet zeggen dat zij zijn vrouw was, aangezien zij het in werkelijkheid niet was; hij durfde niet zeggen dat zij zijn zuster was, aangezien zij dat heelemaal niet was, en hoewel deze leugen vroeger bij de Ouden zeer in zwang was en ook de modernen van groot nut had kunnen zijn, was zijn ziel te zuiver om de waarheid niet te verraden. Mejuffrouw Cunégonde, zoo zeide hij, zal me de eer aandoen met mij te trouwen, en wij smeeken Uwe Doorluchtigheid ons huwelijk te willen doen voltrekken. Don Fernando d'Ibara, y Figeuora, y Mascarenes, y Lam- | |
[pagina 866]
| |
pourdos, y Souza, glimlachte grimmig terwijl hij zijn snorren opstreek en gaf kapitein Candide bevel naar zijn compagnie te gaan en deze de revue te passeeren. Candide gehoorzaamde, de gouverneur bleef met Cunégonde alleen. Hij openbaarde haar zijn hartstocht, verzekerde haar dat hij haar morgen huwen zou voor het Altaar der Moederkerk of anderszins, al naar het hare bekoorlijkheid behaagde. Cunégonde vroeg hem een kwartier om tot zichzelf in te keeren, de oude vrouw te raadplegen en te besluiten. Het oudje sprak tot Cunégonde als volgt: Mejuffrouw, U hebt twee en zeventig kwartieren en geen cent; het hangt van Uzelf af om de vrouw van den grootsten Heer van Zuidelijk Amerika te worden die een zeer fraaie snor heeft; is het nu Uw zaak, om U te laten voorstaan op een boven alle beproeving verheven trouw? U bent door de Bulgaren verkracht; een Jood en een inquisiteur hebben Uw gunsten genoten: het geeft ons zekere rechten. Ik moet eerlijk zeggen dat ik in Uw plaats geen enkel gewetensbezwaar zou hebben om Mijnheer de Gouverneur te trouwen en meteen het fortuin van Mijnheer de kapitein te verzekeren. Terwijl de oude vrouw zoo sprak met alle bezonnenheid die ervaring en leeftijd den mensch verleenen, zag men een klein schip de haven binnenzeilen; het had een Alcade en zijn dienaren aan boord, en ziehier wat er gebeurd was. Terecht had de oude vrouw vermoed, dat het een minderbroeder was, die in de stad Badajoz het geld en de juweelen van Cunégonde gestolen had, toen zij overhaast met Candide vluchtte. Deze monnik wilde enkele dezer edele steenen aan een juwelier verkoopen; de koopman herkende ze als het voormalig eigendom van den Grootinquisiteur. Voor hij gehangen werd, bekende de minderbroeder dat hij ze van anderen gestolen had: hij wees de desbetreffende personen aan, en den weg dien zij genomen hadden. De vlucht van Cunégonde en Candide was reeds bekend geraakt; men vervolgde hen tot Cadix, men zond hen zonder verwijl een schip achterna. Het schip was reeds binnen de haven van Buenos Ayres, het gerucht verspreidde zich dat er een alcade aan wal zou stappen, en dat men de moordenaars van Monseigneur de Grootinquisiteur zocht. Het slimme oudje zag oogenblikkelijk wat in dit geval gedaan moest worden: U kunt niet | |
[pagina 867]
| |
vluchten, zeide ze tot Cunégonde, en U hebt ook niets te vreezen; niet gij hebt Monseigneur gedood; en bovendien zal de gouverneur die U liefheeft, niet dulden dat men U leed doet: blijf! Zij rept zich dadelijk naar Candide: ‘Vlucht,’ zegt ze, ‘of u bent binnen het uur verbrand.’ Er was geen oogenblik te verliezen; maar hoe te scheiden van Cunégonde? en waarheen te gaan? | |
Hoofdstuk XIV
| |
[pagina 868]
| |
het rijk van los padres als de straten van Cadix. Het is een bewonderenswaardig geval, dat rijk. Het is nu al drie honderd uren in doorsnee groot, en verdeeld in dertig provinciën. Los Padres hebben er alles, en het volk niets; dat is een meesterstuk van redelijkheid en rechtvaardigheid. Wat mij betreft, ik heb nooit zoo iets goddelijks meegemaakt als los padres, hier doen ze den koning van Spanje en Portugal den oorlog aan, en in Europa nemen ze deze koningen den biecht af, hier slaan ze de Spanjaarden dood, die ze in Madrid naar den hemel zenden; dat verrukt me; vooruit op weg: U wordt nog de gelukkigste van alle menschen. Wat zullen los padres blij zijn, wanneer zij hooren dat er een kapitein komt die de Bulgaarsche exercities kent.’ Zoodra zij bij de eerste verschansing aangekomen waren, zeide Cacambo tot de voorste wachtpost, dat er een kapitein was, die Monseigneur de Commandant te spreken vroeg. Men ging de groote garde waarschuwen, een paragueesche officier snelde weg, en bracht de tijding aan de voeten van den Commandant. Candide en Cacambo werden eerst ontwapend; men nam hun beide Andalousische paarden in beslag. De beide vreemdelingen moesten door twee rijen soldaten geleid tot waar aan het einde de commandant stond met de driehoekige steek op het hoofd, opgeschorte pij, de degen aan zijn zij, de espeton in de hand; hij gaf een teeken, dadelijk werden de nieuwgekomenen door vier en twintig soldaten ingesloten. Een sergeant zei hun te wachten, en dat de commandant niet met hen spreken mocht, aangezien de eerbiedwaardige vader-provinciaal aan geen enkele Spanjaard toestond anders dan in zijn eigen tegenwoordigheid den mond te openen, en langer dan drie uur in het land te blijven. ‘En waar is de eerwaardige Vader provinciaal dan?’ vroeg Cacambo. ‘Nadat hij de mis gedaan heeft, is hij naar de parade gegaan,’ antwoordde de sergeant, ‘en het zal nog wel drie uur duren voordat gij zijn sporen kunt kussen. - Maar, zeide Cacambo, mijnheer de kapitein, die net als ik vergaat van den honger, is heelemaal geen Spanjaard, hij is een Duitscher. Kunnen we, terwijl we op zijn Eerwaardigheid wachten, niet ontbijten?’ De sergeant ging dit gesprek dadelijk melden aan den commandant. ‘God zij geloofd,’ zeide deze Heer, ‘daar hij een | |
[pagina 869]
| |
Duitscher is kan ik met hem spreken, breng hem in mijn loofhut.’ Dadelijk geleidde men Candide in een omwingerde kamer, voorzien van groen-en-gouden zuilen, en kooien waarin papegaaien, kolibries, winterkoninkjes en allerhand zeldzame vogels waren. Een uitnemend ontbijt werd in gouden schotels opgediend, en op het oogenblik dat de Paraguanen in het open veld in de brandende zon uit houten nappen hun maïs aten, trad de Eerwaarde vader het prieel binnen. Hij was een zeer schoone jonge man, met een gevuld en tamelijk blank gezicht, blozende koonen, gewelfde wenkbrauwen, het oog levendig; hij had rozige ooren, kersenroode lippen en een trotsche houding, maar van een trots die nòch Spaansch, nòch Jezuïtisch aandeed. Men gaf Candide en Cacambo de wapens terug die men hun ontnomen had, benevens de beide Andalousische paarden; Cacambo gaf ze haver te eten in de nabijheid van het prieel, en hield ze gestadig in het oog uit vrees voor verrassingen. Candide begon met de zoom van de pij van den Commandant te kussen, vervolgens gingen zij aan tafel. ‘Dus gij zijt Duitschers,’ zei hun de Jezuïet in deze taal. - ‘Jawel, eerwaarde Vader,’ zeide Candide. Terwijl zij deze woorden uitspraken, staarden zij elkander met uiterste verbazing aan en een ontroering waarvan zij steeds minder meester bleven. ‘En uit welk Duitsch land komt U dan?’ vroeg de Jezuïet. ‘Uit de ellendige provincie Westfalen,’ zei Candide, ‘ik ben geboren in het kasteel Thunder-ten-tronck.’ ‘O hemel, hoe is het mogelijk,’ riep de Commandant. - ‘Wat een wonder!’ riep Candide. - ‘Zijt gij het werkelijk,’ zei de commandant. - ‘Het is niet mogelijk,’ riep Candide. Zij zegen beiden achterover in hun zetels, sprongen weer op, omprangden elkaar, stortten beken van tranen. ‘Wat, bent u het, eerwaarde vader, U de broeder van de schoone Cunégonde, U die vermoord door de Bulgaren was! U de zoon van Mijnheer de Baron, en nu Jezuïet in Paraguay! Ik moet bekennen dat deze wereld een vreemd ding is. O, Pangloss! Pangloss! Als je niet gehangen was, wat zou je dan blij zijn?’ De commandant zond de negerslaven en de Paraguaanen weg, die te drinken schonken in bekers van rotskristal. Hij dankte duizend malen God en Sint Ignatius, hij drukte Candide aan zijn borst, hun gezichten baadden in tranen. ‘En gij | |
[pagina 870]
| |
zult nog meer verwonderd, nog heviger verteederd, nog meer buiten uzelf zijn, wanneer ik U zeg dat mejuffrouw Cunégonde, Uw zuster, wier buik gij opengereten gelooft, gezond en wel is.’ - ‘Waar?’ - ‘In Uw nabijheid, bij Mijnheer de Gouverneur van Buenos Ayres, en ik kwam er voor den oorlog. Elk woord dat zij uitspraken gedurende dit lang gesprek stapelde wonder op wonder; hun gansche ziel lag op hun tong, was aandachtig in hun ooren en schitterde in hun oogen. Daar zij Duitschers waren, tafelden zij, in afwachting van de doorluchtiger Vader Provinciaal, langen tijd, en de Commandant sprak aldus tot zijn waarde Candide: | |
Hoofdstuk XV
| |
[pagina 871]
| |
den koning van Spanje een warme ontvangst bereiden; ik verzeker U dat ze verslagen zullen worden en in de ban gedaan. De Voorzienigheid zendt U hier om ons bij te staan. Maar is het werkelijk waar, dat mijn zuster Cunégonde hier in de nabijheid is, bij den Gouverneur van Buenos Ayres?’ Candide bezwoer hem met eeden dat niets meer waar was dan dat. En hun tranen vloeiden weer. De baron kon niet ophouden Candide te omhelzen; hij noemde hem zijn broeder, zijn redder. ‘Oh,’ zeide hij, ‘beste Candide, misschien kunnen wij samen als overwinnaars de stad binnentrekken, en mijn zuster Cunégonde terugnemen.’ ‘Dat wensch ik boven alle dingen,’ zeide Candide, ‘want ik rekende er op met haar te trouwen, en ik hoop het nog.’ ‘Rekel die je bent,’ antwoordde de baron, ‘jij zou de onbeschaamdheid willen hebben met mijn zuster te trouwen die 72 kwartieren heeft! U durft heel veel, met zulke dolle plannen bij mij aan te komen. Candide die bij deze woorden verstijfd zat, antwoordde hem: ‘Eerwaarde vader, alle kwartieren van de wereld doen hier niets ter zake; ik heb Uw zuster uit de armen van een Jood en een inquisiteur gehaald; zij is me tamelijk veel verschuldigd, zij wil trouwen met me; meester Pangloss heeft me altijd verzekerd dat alle menschen gelijk zijn en vast en zeker zal ik haar trouwen.’ - ‘Dat zullen we dan nog eens zien, schoft,’ zeide de Jezuïet Baron van Thonder-ten-tronck. En gaf hem op hetzelfde oogenblik met het plat van zijn degen een harde slag in het gezicht. Dadelijk trekt Candide de zijne, en steekt hem tot aan het gevest in den buik van den Baron-jezuïet, - maar toen hij haar rookend eruit terugtrok, begon hij hevig te schreien. Helaas, o God, zeide hij, daar heb ik nu mijn vroegere meester vermoord, mijn vriend, mijn schoonbroeder: ik ben de beste mensch ter wereld, en ik heb nu al drie menschen gedood, en twee van de drie waren nog wel priesters. Cacambo, die bij den ingang van het prieel op schildwacht stond, kwam snel toeloopen. ‘Er blijft ons niets anders meer over,’ zeide zijn meester hem, ‘dan ons leven zoo duur mogelijk te verkoopen; men zal ongetwijfeld dadelijk het prieel binnenkomen, - met de wapens in de hand moeten we sterven.’ Cacambo, die nog wel andere dingen had meegemaakt, verloor het hoofd niet: hij nam de jezuïten-pij die de | |
[pagina 872]
| |
Baron droeg, deed hem Candide aan, zette hem de vierkante muts van den doode op, en deed hem te paard stijgen; dit alles was in een oogenblik volbracht. ‘In galop, meester. Iedereen zal u voor een Jezuïet verslijten die orders gaat geven, en we zijn de grenzen al over voor men ons narijden kan.’ Deze woorden sprekend vloog hij al weg, aldoor schreeuwend in het Spaansch: ‘op zij, op zij voor den eerwaardigen Vader Kolonel.’ (Wordt vervolgd) |
|