| |
| |
| |
Arthur van Schendel of de kunst der verandering
door Fr. van Oldenburg Ermke
‘...en ik zat tot laat op een bank binnen de sluiers van een melodie.’
Een geheim, dat geheim blijkt, is reeds half verraden. En de kunst der verandering bestaat hierin, het geheim te verbergen onder honderd gedaanten, welke enkel hierin met elkander overeenkomen, dat onder allen hetzèlfde geheim schuilt. Variaties op een gegeven thema...
En eer men het thema herkend heeft, danst het weg in zijn eerste vermomming. En voor men nog die vermomming doorzien heeft, is reeds het thema onherkenbaar in een ànder vermomd.
Alle dingen zijn verborgen.
Men kent ze slechts door hen te hèrkennen.
| |
I
Arthur van Schendel, de verteller, verbergt in sprookje na sprookje, in verhaal na verhaal, in roman na roman het geheim van zichzelf, het verlangen van zijn hart, een droom, een gedachte, een wensch, de vage contouren eener zekerheid.
Van Angiolino en Tamelone, van Kompaan, Maarten Rossaart, Jan de Brasser, Kasper Valk, Daniël Walewijn, Jacob Brouwer en de vele, vele anderen komt men meer te weten dan van hem, wien Arthur van Schendel het kleinste van al zijn geschriften wijdde, van den geheimzinnige, over wien hij schreef:
‘Zijn stem en zijn oogen waren zijn geheele aanwezigheid. Ieder der woorden die ik schreef had zijn geluid, zijn blik... Bij al wat ik deed luisterde ik naar hem, in ieder woord dat ik schreef sprak hij...’
| |
| |
Alles hoort men over allen. Weinig over hem, die schrijft over allen, over Arthur van Schendel zèlf.
| |
II
In dichte rijen staan ze om hem heen. En 't is hij, die ze uitzendt en begrijpt en volgt.
In wezen zijn ze allen anders en hun daden, gedachten en droomen verschillend. Maar 't is hij, die hetzelfde blijft, want zichzelf: het geheim onder honderd gedaanten, het thema van honderderlei variatie, dat, wat veràndert en hij, die verandert, de spiegel die weerkaatst, de maat, waarnaar gemeten, het instrument, dat bespeeld wordt.
Het woordje ‘ik’ beteekent in zijn boeken meestal een ander en maar zelden Van Schendel.
Ja, soms spreekt Van Schendel over ‘hem’.
‘Anderen kennen hem ook, want ik hoor hem dikwijls in een boek of in een brief. Bij dezen spreekt hij duidelijk of hard, bij genen zacht of ver, maar niemand zegt iets dat ik kan verstaan of het is met zijn rhythme en zijn stem.’
| |
III
‘Zijn rhythme en zijn stem...’
Men heeft het werk van Van Schendel eentonig genoemd. Maar vooronderstelt veranderen geen gelijk blijven? Moet, wat verandert, niet gelijk blijven aan zichzelf?
Alleen het andere is geheel anders, niet het veranderde.
Het heele oeuvre van Van Schendel is aan de kunst der verandering gewijd, maar ook boek voor boek, sprookje voor sprookje, verhaal voor verhaal.
Elk verhaal, elk sprookje, elk boek heeft zijn eigen thema, maar al die thema's zijn in hun eenvoud onderling verwant en al te zamen afgeleid van het ééne thema, dat neuriet achter ieder woord en zingt in iederen zin:
Zijn rhythme en zijn stem.
Eentonig?
Maar het is die ééne toon, ‘de eene grondtoon’, waarvan Matthijs Vermeulen schreef, dat hij blijft, zich niet laat determineeren met een jaartal van voor of na Christus, dat hij
| |
| |
onveranderlijk, onverwoestbaar in het leven komt, nooit vermindert en dat zijn ‘toover nooit zal eindigen’.
‘Men herkent dezen klank onmiddellijk en overal, omdat hij overal is en onmiddellijk.’
Het is de klank, de toon, het rhythme en de stem van alle waarlijk objectieve, waarlijk groote kunst.
Zooals Bach zichzelf wèg zong en weg cijferde in fuga na fuga, in cantate na cantate en iedere kleinste fraze is een fraze van Bach, - zoo ook schrijft Van Schendel zichzelf weg in boek na boek en leeft in ieder woord en in elk beeld ‘zijn geluid, zijn blik, de kreet van een vogel, het breken van een golf, de roep van een eenzame, de toon van een harp’.
| |
IV
Tamalone.
Hij is een zwerver, een verliefde, een verdwaalde, een vervulde van een vreemden lust.
Hij zwerft steeds verder wegen voelt steeds scherper heimwee. Thuis lokte hem de verte. En in den vreemde lokt het ‘thuis’.
Een simpel thema, ‘een deuntje dat schriel welluidend klinkt in den teederen avond...’
Tamalone beleeft de vervoerendste avonturen, zwerft in zijn vale kloosterbroederspij temidden van de kleurigste woeligheid om toch te blijven, die hij is: de weggeloopen zoon van zijn moeder.
‘En het waren eindelijk herinneringen alleen, die het langste talmden en weemoedige gezichten wekten van verleden dingen, van vroeger leven en eentonig lot.’
De vrouw, die hij bemint, de vrouw op wie de zwerver verliefd wordt, is anders niet, niets meer, niets minder dan ‘een beeld van zijn eigen ontroering’.
Tamalone, de zwerver:
Is hij ergens thuis, dan gaat hij heen om het genot van terug te kunnen keeren en heimwee te voelen en ergens anders thuis te zijn.
Arthur van Schendel, de meest Hollandsche onzer schrijvers sinds Van Looy:
in Italië leeft hij, ver van Holland, - want Holland vanuit
| |
| |
de verte is een schoon visioen en het verlangen dieper van lust en schooner dan de bevrediging.
‘Hij had haar lief zoo zéér, dat haar wederliefde hem niet meer gelukkig zou maken...’
| |
V
‘Het Fregatschip Johanna-Maria’, - in den naam reeds zingt het thema mee.
‘Van de buren, die stonden te kijken toen de kist werd weggedragen, hoorde hij dat zij Johanna heette en zoo noemde hij haar voortaan in zijn gedachten.’
Zij was het zusje van Jacob Brouwer, den Amsterdamschen jongen, die later op de ‘Johanna-Maria’ zou aanmonsteren. Haar vader mishandelde haar. Zij stierf.
En wat is die heele historie van den zeilmaker en zijn schip anders dan het verhaal van een jongen, die niet dulden zal, dat men mishandelt wat weerloos is?
Maar de jòngen werd màn...
Jacob Brouwer heeft het moeten aanzien, hoe zijn zusje leed. Zij is gestorven. Maar de ‘Johanna-Maria’ zeilt uit met Jacob Brouwer aan boord. En hij, die te jong was om het meisje te beschermen, beschermt het schip.
Als hij tegenover den man komt te staan, die eens het schip mishandelde, neemt hij wraak over méér dan enkel een grootzeil, dat vernield werd.
‘En hij zette hem tegen het hek, hij hief zijn rechterlaars op en gaf hem een trap, aan bakboord, naast het roer. Toen hij den man niet meer zag viel het hem op dat zijn voet grooter was dan die waar zijn vader mee trappen kon.’
Zooals de liefde van den zwerver, die verdwaalde, toen hij verliefd werd, is ook die van Jacob Brouwer voor zijn schip een verdwáálde liefde, een liefde, tè groot en tè vreemd dan dat zij zou kunnen worden bevredigd...
...hier op aarde bevredigd zou kunnen worden...
| |
VI
Het kleine ‘Angiolino en de Lente’, het grootere ‘De Rijke Man’:
eenzelfde thema zingt in beide boeken.
| |
| |
Arm zijn is gelukkig zijn. En het geluk van den rijkdom schuilt in het eens-weer-arm-te-kunnen-zijn-als-eerst.
Als Kompaan, de rijke man, weer alles wat hij had naar links en rechts blijde heeft weggegeven en wandelt door zijn geliefde Amsterdam, dan wordt die stad een paradijs, waarin hij samen wandelt met een onzichtbare, wier stem soms zegt, zoo zacht, dat hij het alleen hoort: ‘Ja, vader!’ maar wier zwijgende aanwezigheid óók geluk geeft.
‘Ik heb ook een dochter gehad, maar daar kan u niet van weten.’
En als de bedelaar Angiolino, door een ruime gift inééns rijk geworden, weer alles weggegeven heeft aan een vrouw, klagend en smeekend onder den muur van de gevangenis, waarin haar man voor schulden gevangen ligt, dan wordt zijn lentegeluk eerst volkomen.
‘Een zondig mensch is nooit geheel zondig en een arme bezit soms meer dan hij noodig heeft, laat hij de heilige maar danken en lachen als de wind van de lente over hem waait.’
| |
VII
‘Jan Compagnie’, ‘De Waterman’, ‘Een Hollandsch Drama’, ‘De Grauwe Vogels’, - één en hetzelfde Hollandsche drama in vier veranderingen, in vier variaties: het looden gewicht van voorbestemming en vooroordeel, zooals het op vier levens drukt met verpletterend gewicht.
De schaduw van Calvijn over de zielen...
...over de ziel van den jongen, die niet deugen zal, omdat ook zijn vader niet deugde,
...over de ziel van den lanspassaat, die naar den Oost is moeten gaan, omdat hij zich recht zocht met den vuist, - ‘door hem was de nedergang begonnen, door de zorg over hem was zijn oom tot zijn geloof gekomen’, -
...over de ziel van den tuinder, die werkt op Zondag,
...over de ziel van den ‘waterman’, die op de Merwede vaart en die reeds vroeg moest hooren, ‘dat hij een goddelooze was die het merk droeg’...
En allen zoeken ze hun heul en hun heil langs vreemde wegen, eigen gebaand, buiten het rumoer der menigte, vereenzamend tot de volstrekte verlatenheid van den dood, de
| |
| |
uiterste verlatenheid der vergetelheid, de volkomene eenzaamheid van het leed.
De kunst der verandering.
Maarten Rossaart, ongehoorzaam en onhandelbaar, zwerft langs de rivier en is er getuige van, hoe een smokkelaar een douane doodt, diens lijk in den stroom werpt.
Langs het leven van Rossaart stroomt van nu af de rivier als een vijandige kracht.
Wat een jeugdervaring was, verandert in een voortaan heel zijn leven beheerschende stemming.
Als hij bij een overstrooming de bevolking helpt en redt en zich de meerdere van het water weet, dan beseft hij, ‘dat hij voor de rivier nooit meer bang hoefde te zijn’.
En als er een eind komt aan zijn leven, is het de rivier, die er een eind aan maakt.
De kunst der verandering...
In ‘De Grauwe Vogels’ leunt er een bijl tegen een boom. Maar de kleine jongen van Valk ziet wel den boom, waar de bliksem in sloeg, maar heeft geen aandacht voor den bijl. Een thema, 'n klein, argeloos, simpel motiefje.
En als tegen het einde de bijl wreed doel treft, herinnert men zich vaag en met een lichte huivering:
‘Wat was dat ook weer... in het begin... met dien bijl...?’
De kunst der verandering...
Een thema is variabel, als een wolk, een ònweerswolk.
‘Twee dunne wolkjes’ worden ‘een wolk, die stil hing, maar aanzwol en zwart werd’ ...En er zijn wolken ‘als een paddestoel gevormd’, anderen, die een aambeeld gelijken...
En in ‘De Wereld een Dansfeest’ is het thema een danspas, door tallooze voetenparen verschillend gedanst, één verhaal, door tallooze monden voortverteld.
Een geheim, dat geheim blijkt, is reeds half verraden.
Er was eens een verlegen jongen, een dòmme jongen, die verliefd werd. En hij schreef brieven aan haar, aan zijn vrienden. Hij prees de schoonheid van de natuur, de avontuurlijkheid van het leven, schreef over bloemen en vogels, over
| |
| |
boomen en kruiden... Maar over haar en over zijn liefde zweeg hij...
Er was eens een schrijver, die heimwee had naar het land van het geluk. En hij schreef boeken, verhalen, sprookjes, waarin hij vertelde van zijn land en de menschen van zijn land... Maar hij begreep, dat het land zelf onbereikbaar was...
‘Anders en Eender’ is de titel van één van Van Schendel's laatste boeken.
Het kon de titel zijn van àl zijn werk...
|
|