pelijk streven richting en rechtvaardiging hebben te geven. Daarom hebben wij ons, temidden eener overstelpende veelheid van practische problemen en nooden, altijd opnieuw de groote beginselen in herinnering te roepen, waardoor alle menschenwerk geleid en bezield moet zijn: de Onmisbaren, dat zijn het verantwoordelijkheidsbesef, de betrouwbaarheid, de levensliefde, de gemeenschapszin. Daarenboven zijn de eerbiediging van het geweten en het open gehoor voor de wederpartij in een land dat een klein gebied met rijke bestaansmogelijkheden omvat, vanouds zonder dwingende beletselen door de noodzaak van bestaansproblemen, mogelijk gebleken in bestuursvormen die, hoezeer zij ter vergrooting van intensiteit en tempo ook concentratie behoeven, in aanmerkelijke mate gedachtenwisseling en representatie van de geestesrichtingen der belangrijkste onderscheiden volksdeelen veroorloven. Een meer geconcentreerde samenwerking zal echter noodzakelijk zijn om op te wegen tegen de aan onze volksdeugden van onafhankelijkheidszin en vasthoudendheid gekoppelde nadeelen, welke in den loop onzer onzer eervolle geschiedenis optraden in de begeleidingsverschijnselen van traagheid en verdeeldheid.
De grootste noodzakelijkheid, voorafgaande aan alle andere dringende belangen in ons volksleven, is die van eensgezindheid. Het is het eerste noodige, het tweede, het derde tot en met het laatste, met behoud van hun eigen beginselkarakter dienen de partijen zich tot een geschakeerde eenheid aaneen te sluiten, waaraan alle niet essentieele belangen ondergeschikt hebben te blijven. Ons volk heeft, hoewel klein, een historische grootheid, waardoor het onder de volkeren zijn naam met eere, en als een goed volk een eerenaam draagt. Zijn ondernemingsgeest, zijn geloofstrouw, zijn onafhankelijkheidszin zijn er de sterkste eigenschappen van. De rijkdom van zijn bewustzijn, uit vele bronnen van levenservaring geput, blijkt uit den schat van levenswijsheid en schoonheid, welke in de vaderlandsche kunst bestaat, en in het bijzonder in onze taal door de eeuwen voortlevend woord is geworden. Het zwakke punt in ons volksleven is daarentegen vanouds de politieke en godsdienstige verdeeldheid geweest, dikwijls met elkaar samengaand, het aloude sectarisme. Die verdeeldheid is echter geen gespletenheid, geen volksversplin-