Voortgaande
door Anthonie Donker
Het valt moeilijk op dit tijdstip de woorden te vinden, die zeggen wat er in ons omgaat. Maar als in alle omstandigheden hebben wij ook thans, en nog des te meer, onszelf er rekenschap van te geven, hoe het met ons gesteld is, waaraan wij toe zijn en wat ons te doen staat. De overstelpende gevoelens hebben wij meester te worden, de droefenis te beheerschen, de verliezen te doordenken. En op de gedachten, die op ons aanstormen, hebben wij orde te stellen en er datgene uit te verzamelen, wat wij kunnen gebruiken voor de toekomst. Wij dienen onszelf te toetsen aan datgene wat er met ons is geschied. Leven is niet anders dan zijn lot dienstbaar maken aan de verwezenlijking van zichzelf. Nog nooit is er zoo volstrekt en zoo gemeenschappelijk, aan ons allen tegelijk, door het lot de eisch gesteld, te bewijzen wie wij zijn. Zoolang het leven min of meer ongestoord zijn gewone loop had, kon men zich eraan onttrekken, zichzelf tot den grond te peilen. Nu niet meer. Nu het lot bijna niets in onze levensomstandigheden onveranderd laat, komt het aan den dag wat bij ieder de inzet van zijn leven en wat zijn weerstand tegenover het lot is. Men kan zich met zijn lot vereenzelvigen, dat is dan verslagenheid, of men kan zich met zijn lot meten en zijn persoonlijkheid aanwenden om dat lot te beheeren. Het is iets anders, zich bij zijn lot neer te leggen of dit lot te dragen. Op de draagkracht tegenover het lot komt het aan. Wij zijn vervuld van rouw om allen en alles dat verloren is gegaan. Wij gevoelen ons daarmede innig verbonden en daaraan diep verplicht. Wij kunnen aan de herdenking van dit alles geen dieperen zin geven dan door de gedachten op de toekomst te richten. Want het allermeest zijn onze gedachten vervuld van het behoud van datgene, waarvoor de zware offers werden gebracht. Wij hebben ons land, ons volk en hen die ons persoonlijk het naast staan, nog nooit zoo lief-