De Stem. Jaargang 20
(1940)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 482]
| |
De wanhoopGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 483]
| |
III
Hoe suisde het bloed in zijn hoofd
van den doodslag en broedermoord!
doch zoozeer zijn leven en dood
elkanders kiem en geslacht
dan toen ov'ral de kreet werd gehoord
dat de mensch op zijn uiterste lag,
de aarde in haar barensnood
aan volkren het leven gaf
die in 't aangezicht van den dood
- of er einde noch ondergang was -
zouden strijden om glorie en brood.
IV
Waar eenmaal de engel des doods
langs de nachtlijke muren schreed
om te vrijwaren alles waar joodsch
het bloed aan de deurposten kleefd' -
sluipen thans door den kreunenden nacht
hyena's en jakhalzen rond
in het schroeiende spoor van den dood;
en de brandende stad van den nacht
rookt van het bloed van den Jood.
V
Alles immers is beter dan dit!
zou ons hart niet moeten vergaan
van wroeging en schaamte, dat dit
ongestraft kan bestaan?
want geen onzer heeft iets gedaan
om met zijn bestaan te bezweren,
dat er bloed aan de handen klit
en het tuig uit de onderwereld
de vulkanische tronen bezit.
|
|