| |
| |
| |
Verzen
door Willem van Doorn
Bij 'n klein aquarium
Op, Homo Sapiens, bot of schrander,
Tartaar, of Turk, of Nederlander!
Zwemwonder, fietsheld, middenstander,
Aanschouw hier 't echtpaar Salamander:
'n Prachtspan! - in z'n waatrig Eden
Zo knus-behuisd, zo stil-tevreden...
Vrij van z'n vroegere narigheden, -
Van reiger en snoek, - én
Van 't oudste Edens rarigheden
Géén boom, die wijs of dood zal maken
Met appels voor beluste kaken;
Géén naamlatijn, om thuis te raken
Géén slangetong, tè vlot ter sprake, -
Hij tiert wel in z'n glazen kooitje!...
Nietwaar, mijn Sinterklaashand strooit je
Hier menig smeuig peuterprooitje,
(Smul, kerel, aan dat watervlooitje,
| |
| |
En zij tiert óók, dat zedig Roosje!...
Ze voelt geen hechtnis, eist geen troostje
Van lippestift, of poederdoosje,
Of nagellak, - of damessoosje
Dat lijkt zo koen, dat is zo schuchter!
Dat zwemt of 't wapperzeilt, roemruchter
Dan Bezem-Tromp, de Britten-tuchter; -
Maar zuiver waatr en zand houdt nuchter,
Hier woont de Min, - maar zonder kozen,
In aailoos, kusloos, kalm, verpozen.
Zich aan te stellen als Fransozen,
Wild-woest-hartstochtlijk,
Zou kop en kam en staart doen blozen,
Nou ja, in 't verre slootverleden,
Waar d' eerst' Aprilzon luchtig sleedde,
Eér jongens kwamen, stil van schreden, -
Met kroost en kroos in 't schepnet gleden, -
'k Wed, waar 't gekwak van kikkers schalde,
Muggetjes deinden, dreinend malden,
En waterhaantjes wielend bralden
Dat d' ouw', ontverfde schoeiing knalde
Ja, knald', in lengte, diepte, breedte!
Maar hier is 't uit, hier is 't vergeten.
Hier worden d' uren kalm gesleten;
Geen zwoelt, geen storm, geen kracht versmeten.
| |
| |
In reine sfeer moet elk vervromen...
Hier kán geen aardsheid boven komen,
Zomin als Eva heeft vernomen
Of Adam Eva's troeble dromen
Dat leeft hier, onbekend met lijden;
Dat mint hier, stom, als waarlijk blijden;
Ze zijn - en 't is genoeg voor beiden,
Hier wiekt geen dood, hier waart geen scheiden:
Slechts Heil, onkrenkbaar.
'n Zielsmuziek van eendr akkoorden
Stuwt beid' als één door 't Oord der oorden;
Hun voegt geen grove taal van woorden,
Voor tinklend door hun glas gehoorde
En mag 'n vink z'n baas toezingen,
'n Eekhoorn braaf z'n rad doorspringen,
'n Orang 't lijf in bochten wringen
Zij wuiven, zwaar van eedler dingen,
En tóch - je houdt ze niet, die gasten!
Al drukt ze geen van 's werelds lasten,
Vertroeteld, vrij van vrees en vasten, -
'k Zie telkens weer die pootjes tasten
Aan 't glas, - naar vrijheid.
Eens gáán ze! Glas of niet, - ze glippen!
(Duim aan de neus, grijns om de lippen!)
Ze gáán, - als broedse boerekippen,
Wier koortsgloed om aan 't erf t' ontwippen
| |
| |
Dan kom ik, - wil ze voeder geven, -
Waar is dat span zo plots gebleven?
Weer slootwaarts, door instinkt gedreven?
Laatr in 'n stofhoek, grauw, versteven,
En is dat onheil niet te keren?
Is 't vluchten alsniet te bezweren?
Lokt Roosje zó dat wuft flaneren
Kan Kloris hier geen mores leren
Hij hijst zich op z'n kurken vlonder;
Zo'n houding past die snaak biezonder:
Kan Kloris frisser, vetter, ronder?
Hij kijkt... hij zoekt... hij staart in wonder
Zo zit 'n schollevaar te turen
Op 't kale stinknest, uren, uren! -
Zo droomt 'n meeuw in zilte zuren
Zó speurde Adam van z'n muren,
Adam, versteend, met broeiend' ogen...
En voeld' aan 't lichaam zich onttogen,
En reed - op wind - door wolkenbogen -
En bergtrans, waar de aadlaars vlogen
Hij zag beneden zich 't krioelen
Van steppegedierte aan plas en poelen;
Volgde 'n rivier bij 't zeewaarts spoelen;
In brandingschuim en vogeljoelen, -
| |
| |
Waagd' Eva, schuchter, soms 'n strelen?
De vèrten lokten, géén priëlen!
Geloei van 't oerwoud smoorde 't kwelen
Hij juicht' in stormroes, één met de kelen
En rééd weer, rééd - door ruimten, tijden!
Zag duizend schrikken, niet te mijden,
Schreiend gezwoeg op hongerheiden,
En durfde: - koos het wrang verblijden
En was geen praatslang ooit gekomen, -
Had Adam nooit 'n zucht vernomen
Van godlijk Weten, noodlotsbomen
Hij had gedroomd de gemzedromen
Hij was de bloemekooi ontklommen;
Tigris of Eufraat doorgezwommen;
Had niet geweifeld bij 't verstommen
Hij had waar d'oeverslibsels glommen,
Tartaar, en Turk, en Nederlander,
Praatwonder, zweepheld, boekverbrander,
De Geest, 't zij sylph of salamander,
Ik dank U - ga nu, d' één met d'ander,
|
|