De Stem. Jaargang 20
(1940)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Dansen misschien, schermen misschien, lezen zeer zekerGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 338]
| |
Een van mijn boeken schrijvende vrienden heeft in den vorigen oorlog op het Russisch front meegestreden. Zijn meest ontroerende belevenis noemt hij déze: hij had er kennis gemaakt met een braven moejik, die lezen noch schrijven kon. Na één der gevechten had de moejik vóór mijn vriend gestaan, terwijl deze een boek las. De argelooze Rus had een aangrijpende overweging gemaakt: - ‘Gij vecht voor iets dat voor mij altijd zal gesloten blijven...’ Mijn vriend verhaalt hoe de moejik zijn boek bezag alsof hij weinig op aarde had bezeten, dat de moeite waard was geweest, terwijl er daar in die bladzijden sprake moest zijn van iets anders, van een geheim, van een betere wereld, van het geluk misschien. De krant had hij hooren voorlezen, dat kende hij, - net als de communiqués van het hoofdkwartier: overwinning op de geheele lijn. Mijn vriend zag in de oogen van den moejik zooveel nood en hopeloosheid, zooveel verlangen, dat hij hem de eerste lessen in lezen en schrijven gaf en hem een boek schonk, dat hij eens zou kunnen lezen. De moejik leefde van dien dag af voor een droom en een land van belofte. De gevechten zijn toen jammerlijk verloopen en het werd een ordelooze aftocht. Het verbazende was dat de moejik, die eens een boek zou lezen, boven de algemeene wanorde uitrees. Er ontstond voedselnood en de soldaten sloegen aan het muiten in een volslagen doellooze verwildering. De moejik leerde voort en zag hoofdschuddend toe. Zijn kameraden verkochten hun geheele uitrusting. Hij ook, maar hij behield zijn boek. Mijn vriend weet niet wat er van den man geworden is. Toen hij afscheid van hem nam, zag hij in zijn oogen slechts een gevoel van berusting en hoop, als stond er in te lezen: ‘Nu ken ik den weg.’ Laten wij even nadenken over den moejik. Men kan als ongeletterde moejik den smaak van brood en vodka kennen, de sneeuw en de Lente in de bosschen hebben gezien, de wind in de steppen hebben hooren waaien, zich op den oven en aan een vrouwenmond hebben gewarmd, God en de ikonen om den innerlijken vrede hebben gesmeekt. Maar er gebeurt meer in het hart en den geest van een mensch, en meer in de ruimte en den tijd, dan een eenvoudige moejik ervaren en bewustworden, of zelfs eenvoudig begrijpen kan. Meneer Shakespeare schreef reeds iets in dien zin. | |
[pagina 339]
| |
Wat zijn wij zonder boeken, dan arme moejiks? Zonder boeken hebben wij nog de krant, zeker. Zij stelt ons menschen en dingen voor in hun tijdelijke en vluchtige verschijning. Zij brengt ons haastig ter kennis al wat in de wereld de orde met drama's en catastrophes verstoort. Daartusschen ligt nog net het leven van iedereen met zijn groote mysteries: geboorte, heimwee, liefde en haat, vreugde en dood. Zonder taal zijn we doofstommen in wie het denken troebel blijft. Zonder boeken blijft de taal vlietend, heeft zij geen vast bestaan in het verleden of de toekomst. Het grootste gedeelte van alle wetenschap heeft taalvorm gekregen, is kapitaal in taalvorm geworden, en dat kapitaal is in boeken opgespaard. De moejik speelt al zijn melancholie uit op zijn harmonika en weet niets af van dien rijkdom. Zijn memorie klimt niet verder op dan zijn kinderjaren en de gesproken overlevering, want hij mist het geheugen der beschaving. Het geheugen der beschaving staat in genaaide of gebonden boekdeelen op de schappen der uitgevers. Het staat daar slecht. Het dient te staan in uw en mijn bereik, naast onze schapraai, naast onzen geldkoffer en onzen theepot, naast onze geliefde en onze kinderen. Maar daar bevind ik mij in de schandelijke situatie, die door mijn intiemen vriend Richard Minne in dat persifleerende gedicht is bespot: De Causerie
Wie durft er cynisch te beweren
Dat schoonheid geen gemeengoed is?
Vol dames is de zaal, vol heeren,
Voor 's dichters harts-belijdenis.
Daar troont hij op het spreekgestoelte
Met zijn Zondagsche kleeren aan.
Door 't open raam speelt de onweerszoelte
‘Een volk dat leest kan niet vergaan.’
De dichter spreekt in keur'ge termen:
‘Koopt boeken!’ maar in zijn gemoed
Is het alsof er vlammen zwermen.
‘Koopt boeken?’ 't Is ook brandbaar goed.
| |
[pagina 340]
| |
Wie de belachelijkheid vreest is daardoor alleen reeds een personage voor Molière. Zonder vaar of vrees wil ik daarom mijn betoog voortzetten. Het boek is goed. De roman en de bundel verzen zijn nog beter, beter zelfs dan de geschriften van den grooten criticus Menno ter Braak, dien ik daar zie zitten. Immers, alle wetenschap over de aarde, zon en sterren, over de planten en de dieren, over het menschelijke lichaam, over historie en taalkennis, over theologie en methaphysica, - letterlijke alle wetenschappen zijn in practische toepassingen onder te brengen, die onze materieele en moreele rijkdommen verhoogen kunnen. Alle wetenschappen zijn in boeken vervat. Zijn er onder u mathematici, bewindvoerders, godgeleerden, taalvorschers, geographen, - zijn er onder u professoren wier specialiteit ik niet heb genoemd, ik breng u allen hulde, om de boeken die gij hebt geschreven of gelezen, met lust of leed. Maar of gij bij tijd en wijle een toga draagt of een steek, gij ontsnapt niet aan ons gemeenzaam lot. In welke relatie gij ons ook stelt tegenover aarde en hemel, tegenover staten en volken, - wij gaan allen den gang van den mensch. Dien gang van den mensch te volgen, onder een oneindig wisselende belichting, zonder eenige leerstelligheid, geheel naar de halsstarrigheid of de wispelturigheid van die prachtige en verdoemde menschelijke natuur, - het is de taak van den dichter. Dat slagveld van deugd en ondeugd, het menschelijk hart, te overzien, - het is de taak van den dichter. Die buiteling te maken met droom en verbeelding, die aan een waterdroppel of een ster al de wonderen van aarde en hemel beleven laat, - het is de taak van den dichter. Het leven in zijn onverbiddelijk logische ontwikkelingen en zijn duizend grillige verrassingen te peilen, het leven te strijden en met al zijn kansen en wisselvalligheden te ondergaan, - het is de taak van den dichter. Door strenge observatie of door de stamelingen van zijn lyrischen roes onthult de dichter alles van den mensch, dat door het leven kan geweten worden. ...Tusschen de schrijvers van geleerde wetenschappelijke tractaten in deze zaal, zitten Anna Karenina, Eugénie Grandet, Eline Vere, Desdemona, de geheele schaar van vrouwen die denkbaar of ondenkbaar zijn, die gewoon de smart of het geluk der wereld zijn. Ziet allen naar uw buurvrouw... Of | |
[pagina 341]
| |
neen, als gij uw gezellin dieper kennen wilt, en verlangt te weten wat uw huisduif uw geheele leven verborgen heeft gehouden, - vrouwen zijn listig of in haar spontaneïteit geheimzinnig, - het staat in de boeken der dichters. Als gij de schoone avonturen beleven wilt, die gij al uw dagen in ordelijke plichtsbetrachting zijt uit den weg gegaan, zoodanig dat gij twijfelt of gij uw leven niet hebt gemist, - zij staan in de boeken der dichters. Willem Kloos en Lodewijk van Deyssel, de hartstochtelijken, hebben immers voor u geleefd, en op zijn ziekbed heeft Marcel Proust een geheele samenleving der herinnering geschapen. Wij zijn allen min of meer moejiks, de ministerpresident zoowel als de stationschef. Niet alles wat wij op aarde hebben bezeten of wat wij er hebben gedaan, is de moeite waard geweest. Laat ons uit liefde voor het leven naar boeken grijpen, zooals Guido Gezelle in uren van groote nooddruft naar zijn brevier. Moejiks zijn wij, moejiks! En toch. De moejik van mijn verhaal scheen mij toch een zware fout te begaan. Hij geloofde ten slotte meer in het boek, dat hij eens lezen zou, dan in de peer en den appel, die hij reeds had geproefd. Ik hoop dat hij gestorven is vóór hij heeft kunnen merken, dat zijn boek niets meer te bieden had dan het leven. En als mijn vriend Richard Minne nog om mij spot, omdat ik u het geluk in de boeken beloof, zal ik hem zeggen wat hier mijn laatste woord is geweest: - ‘Gaat de pracht van het bewust bestaan niet voorbij: zij staat in de boeken. Maar... Verwaarloost uw werk niet, uw vrijheid niet, het fiere en krachtige leven niet. Verwaarloost de dieren niet, de bloemen en de planten, de aarde, den hemel en de vier seizoenen niet. Verwaarloost de dame niet naast u, als zij wel te verstaan de uitverkorene is van uw hart én uw beminde wederhelft. Zij is het goede deel van het leven. Niet altijd. Maar dikwijls.’ Uit wat alles te concludeeren valt dat boeken onmisbaar zijn. Daarvan zijn althans de schrijvers overtuigd. Dansen misschien, schermen wellicht... Maar voltooit nu maar zelf. |
|