| |
| |
| |
Hitler's gesternte
door Dr. M. van Blankenstein
Hitler heeft te München het woord gevoerd, ter herdenking van den twintigsten verjaardag van de stichting van zijn partij. In zijn gewonen trant heeft hij gesproken. Het was veelal alsof wij een potpourri aanhoorden uit zijn vroegere redevoeringen van gramofoonplaten. Wij herkenden ieder pakkend gezegde en ook iedere zwakheid. De zelfverheffing van den ‘kleinen soldaat’, het smalen op zijn voorgangers en op zijn vijanden, wij hebben het vele malen uit zijn mond vernomen. Hij scheen nu rustiger, wat zelfbewuster te spreken dan op 30 Januari van dit jaar te Berlijn. Toen was hij onzeker, toen ontbrak alle zelfbeheersching en soms zelfs de rhetorische samenhang. Aan het slot was hij toen zijn stem en ook zijn woord niet meer meester. De peroratie mislukte. Toen hij den avond van 24 Februari begon te spreken, was hij kalmer. De uitbarstingen tegen de democratische staatslieden, tegen de regeerders van het keizerlijke Duitschland, van de republiek van Weimar, en bovenal tegen Chamberlain en Churchill, waren daar niet mee in strijd. Hitler heeft zich nooit kunnen bevrijden van den vorm van welsprekendheid, waarmede hij in zijn eerste jaren te München triomfen vierde. Die is nu eenmaal niet van ander gehalte. Als hij in het openbaar het woord voert, krijgt de haat hem te pakken, nu nog meer dan vroeger, omdat jaren van dictatorschap tegenstand voor hem te ondraaglijker hebben gemaakt. Zijn wezen is wrok tegen de wereld, die hem nooit zal bewonderen zooals hij door haar zou willen worden bewonderd, in een toomelooze, innerlijke begeerte. Hij zal zich met haar niet verzoenen voor zij hem het echte zelfvertrouwen en het echte zelfbewustzijn geschonken zal hebben, dat niemand ter wereld hem geven kan. Dat is het groote, tragische conflict in dezen man. De critiek der wereld is voor hem gelijk reeksen van geeselslagen. Tusschen hem en de
| |
| |
menschheid zal er nooit vrede zijn, zoolang hij leeft. Dat zijn rede van 24 Februari daarvan het kenmerk droeg, was geheel volgens de gewoonte. Het ongewone kwam aan het einde.
Een oppervlakkig luisteraar had op de gedachte kunnen komen, dat uit het einde van zijn rede meer dan ooit de hybris sprak, waarmede hij innerlijke onzekerheden tracht te versmoren. Hij noemde zich zelf de uitverkorene der voorzienigheid, die hem in al zijn daden ter zijde had gestaan, en die stellig een bedoeling moet hebben gehad, toen zij hem in November aan den aanslag te München deed ontsnappen. De voorzienigheid, zoo hoorden wij, strekt haar bijzondere bescherming over hem en het Duitsche volk uit, en zal heel zeker daarin ook verder niet te kort schieten. Zeker, men zou dat als den hoogmoed van het zich uitverkoren gelooven kunnen verklaren. Maar weer is het gekunstelde hoogmoed, die dezen keer ter bezwering van gevoelens van vrees wordt opgeroepen. Vrees hebben wij in menige rede van Hitler gehoord, sedert hij, kort voor ‘München’, in het Sportpaleis te Berlijn het woord voerde. Hij voelt zich in de greep van het noodlot. Het wordt hem steeds duidelijker dat de krachten welke hem drijven, hem voortstuwen op den weg naar het verderf, zooals zij zoovelen hebben gedaan, die het leven steil omhoog gebracht had gelijk hem. Hij weet den loop van zaken niet meer te overzien, nog minder te beheerschen. Zijn berekeningen zijn bedriegelijk gebleken. Het is of het lot hem valstrikken gelegd heeft, waaraan hij nu weet, niet te zullen ontkomen. Misschien beseft hij niet ten volle de grootheid van de baan, die hij zich naar den afgrond heeft gekozen. Komt het ongeluk over hem, dan kan hij met trots erop wijzen dat hij nooit opportunist is geweest, nooit een echt compromis heeft gesloten, dat hij rechtstreeks op deze dingen is afgegaan, en dat zelfs zijn aarzelingen slechts schijnbaar waren. Hij heeft zich van list, van misleiding als middelen bediend; en ook dat weer principieel en zonder zwakte. Hij ging nooit een stap terug, hij nam enkel soms den schijn aan terug te wijken, geen oogenblik zelf in het onzekere, dat hij weldra met
onstuimige vaart verder stormen zou. Hij kan zich erop beroemen nooit minder te hebben gedaan dan hij beloofd of gedreigd had; in menig geval echter zelfs aan- | |
| |
zienlijk meer dan dat. Een wilskracht als de zijne, een vasthoudendheid en doorzettingsvermogen als hij aan den dag gelegd heeft, heeft de menschheid slechts in schaarsche gevallen te zien gekregen. Als, misschien spoedig, het noodlot hem treft, dan treft het een man, die zich gelijk gebleven is als zeer weinige onstuimige figuren in de geschiedenis der menschheid. Hij is tenvolle een Shakespeare waard, als dramaturg van zijn leven. Men moet verblind zijn door haat of misleid door den geringen afstand om dat niet te beseffen.
Toen hij op 24 Februari, wellicht op zijn grootste hoogte, sprak, beving hem een onvermijdelijke duizeling. Hij voelde met de onfeilbaarheid van den slaapwandelaar, waarop hij zich vroeger wel beroepen heeft, den dreigenden afgrond, en voor een houvast greep hij naar mystiek. Wij kunnen het geen godsdienst noemen, en nog minder godsdienstig, wat hij daar verkondigde. Er is een hoogere macht, die hem heeft geleid, en hem voor falen heeft behoed, zoo riep hij de zijnen toe. Hij heeft jaren lang werkelijk aan zijn, op inspiratie berustende, zekerheid van handelen geloofd. Maar nu was die zekerheid hem ontvallen, het vertrouwen, waarvan hij bestond, geschokt, omdat hij wist dat hij wèl gefaald had, misrekeningen had gemaakt, gruwelijk van afmeting en strekking, zooals alles bij hem grootsch en gruwelijk zijn moet. Weer eindigde zijn rede in kreten. Op 30 Januari meenden wij de vertwijfeling daaruit te hooren; was zij er onmiskenbaar; zij klonk schril, gelijk zij klinken moet uit den mond van een man, die den afgrond aan zijn voeten ziet, en weet dat hij nog voortgestuwd wordt, terwijl hij die voortstuwing slechts volgen kan, daar zijn geaardheid verbiedt, anders dan vooruit te willen. Hij zal zich zelf gelijk blijven tot het einde. Hitler schreeuwde het in de wereld: De voorzienigheid kan niet willen, dat het Duitsche volk - en hij ziet in zich zelf het Duitsche volk verpersoonlijkt - ten gronde gaat. Hij herhaalde en herhaalde dezen kreet. Plotseling sloeg de wanhoop in hem naar buiten. Zijn woord kon hoogmoedig lijken, het was het niet. Hitler is in zijn wezen, bij alle kracht en grootheid, de arme, door minderwaardigheidsgevoelens gepijnigde mensch gebleven, dien de wereld onthield juist wat hij bovenal van haar begeerde, maar wat hij innerlijk onbe- | |
| |
reikbaar wist. En nu laaide dit menschelijke in hem gierend op, gelijk het reeds vroeger gedaan heeft. Woorden, die hij, misschien met andere bedoeling, te voren had opgesteld, sleepten, toen hij
ze losliet, alle vrees in hem, alle afgrijzen voor hetgeen hij weet dat nadert, met zich mee en dit alles werd tot de uitbarsting van haast kinderlijk jammerend verzet tegen het onvermijdelijke, dat wij in het slot van zijn rede hoorden.
Dat is een van de gruwelijke nieuwigheden van onzen tijd. In onze huiskamer gezeten beluisteren wij de hartekreten zooals de moderne geweldige ze slaakt, wanneer hij in het openbaar moet spreken en de gevoelens hem overweldigen van een Alexander de Groote, dien de dood in den weg treedt, van een Attila, van een Napoleon, van een Kreuger in hun ondergang. Een Stalin is geen Hitler. Hij zet niet met bewustzijn alles en zich zelf op het spel, om in zeer korten tijd het allergrootste te bereiken. Hij is sluw, geduldig en beloert gelegenheden. Zijn grootheid is die van een Iwan de Verschrikkelijke, die een opbouwer was, zij het met een daarvoor weinig deugdelijk volk. Stalin is een man die zijn kracht ontleent aan het uitgestrektste samenhangende rijk op aarde, een wreedaard en een wrokkig eerzuchteling. Maar Stalin ontbreekt het élan van een Hitler, de desperate moed in het groote. Hij kon een gezag erven van de tsaren, van Lenin, maar het niet zelf vormen. Hitler heeft zijn plaats veroverd onder de mannen die groote geeselen der menschheid zijn geweest, maar die in hun bloedig spoor toch, vrijwillig of onvrijwillig, zegeningen hebben achtergelaten welke slechts het nageslacht beoordeelen kan. De menschheid heeft af en toe felle geeseling noodig om een stap vooruit te doen. 1914-1918 was nog niet voldoende geweest. Laat ons dit met droefenis en schaamte erkennen. Zal nu de leering voldoende blijken? Hitler heeft gesteund op het geweld en niet op ethiek. Hij heeft zich omgeven geweten door lieden van min allooi, eerzuchtig, hebzuchtig, maar allen van brutale kracht. Hij heeft perversie om zich geduld, en die slechts uitgeroeid, waar zijn positie een voorwendsel tot uitroeiing eischte. Hij heeft de baatzucht om zich heen zeer wel ingezien, de snelle verrijking in zijn naaste omgeving als algemeen verschijnsel, en hij heeft er zich in geschikt. Hij kon niet onkundig zijn van de
| |
| |
wreedheden die in de concentratiekampen werden en worden gepleegd, van hetgeen er in veroverde landen bedreven is en bedreven wordt. Hij beschermde de ontaarde fantasieën, welke Julius Streicher in zijn Stürmer kon loslaten over de Duitsche jeugd. De ontzaglijke omvang van de menschelijke ellende, welke zijn bewind teweegbracht, heeft hem nooit verontrust. Zijn doeleinden en zijn onbluschbaren wrok wilde hij tegelijkertijd gediend zien, en hij heeft dat lange jaren kunnen hebben zooals hij het wenschte.
Hij leerde de wereld minachten. Zij was met geweld te bedwingen, uit behoefte aan vrede en uit afkeer van offers, zelfs toen dit geweld nog niet zoo heel machtig was. Want hij heeft met zijn daden niet gewacht tot hij meende niemand meer te vreezen te hebben. Hij had steeds geloofd, en hij meende het bevestigd te zien, dat de andere staten steeds voor hem zouden terugwijken, tot hij zoo sterk geworden zou zijn dat niemand hem meer kon weerstaan. Hij had de zijnen altijd de verwezenlijking van zijn verstrekkende doeleinden beloofd, zonder dat hij hen oorlog daarvoor zou hebben te laten voeren. Hij geloofde vast in de onweerstaanbaarheid van den man, die nooit aarzelt, die altijd dreigt. Hij had minachting voor alles wat oude ‘deskundigheid’ was. Deze lieden kenden de wereld, en zij waarschuwden. Maar Hitler weigerde naar waarschuwing te luisteren, zelfs als hij de gegrondheid ervan niet verwerpen kon.
Hij schafte alles af, wat het waagde hem te vermanen: zijn generaals, zijn diplomaten, zijn oeconomische raadgevers, zijn financiers. Von Fritsch, Von Neurath, Schacht, Thyssen, zij allen moesten wijken. Hij geloofde in de daad. Als men maar durfde handelen dan schikte al het overige zich van zelf. Was het de republiek van Weimar niet heel slecht gegaan onder de ‘deskundigheid’? Hoe kon het dan erger worden door het, zichtbaar lucht verschaffende en zorgen verdrijvende handelen? Dit is alles narcotium, zeiden critische toeschouwers buiten de grenzen; en ook binnen de grenzen, zoolang dergelijke taal daar nog mogelijk was. Hitler heeft bij dat woord wel aan zijn vriend Goering gedacht. Eens had men dezen, wegens misbruik van narcotica, de voogdij over zijn stiefkinderen ontnomen. Maar was hij een zwakkeling daardoor geworden? Hitler kon zich altijd weer afvragen
| |
| |
welk recht van spreken die waarschuwers hadden, als hij bekeek, hoe hun wereld onder hun wijsheid en hun zorgen geworden was. En wat wisten zij van de toekomst, welke hij ging opbouwen voor Duitschland? De cost ghaet voor de baet uit. Hij ging Duitschland rijk maken met de schatten der wereld. Hoe konden zij zijn belegging beoordeelen, als zij niet bevroedden wat eens de winst zou zijn? Een conquistador berekent de rentabiliteit van zijn bedrijf andere dan een reederij wier schepen een vaste lijn bevaren!
Hitler vertrouwde op de onfeilbaarheid van het nooit hol klinkende dreigement, vooral wanneer geweldige kracht het steunde. Hij was zeker van het slagen aller speculaties op de lichtgeloovigheid van de staatslieden der andere mogendheden, niet omdat dezen niet wisten wat hun landen op den duur te wachten stond, maar omdat zij uit gemakzucht en vrees voor offers, geloof zouden veinzen in iedere geruststelling, tot hij, Hitler, hen niet meer te vreezen zou hebben. Ook zij zouden zich gaan wapenen. Hij wist reeds lang, dat zij zelfs zouden gaan dreigen. Maar hij behoefde dat niet te vreezen. zij bezaten niet, verzadigd als zij waren, de prikkels van zijn desperaten moed en zijn desperaten drang tot handelen. Zij regeerden niet volken, waarover zij naar willekeur konden beschikken. Tot een totalitairen oorlog zouden zij niet in staat zijn. En zij wisten dat.
Hitler heeft niet aan een oorlog geloofd. Dat is zijn eerste en grootste vergissing geweest. Hij heeft de lessen van de jaren 1914-1918 niet begrepen, ze propagandistisch uitgelegd. Hij is de dupe geworden van zijn eigen propaganda. Zijn begrip van de innerlijke nationale kracht van Engeland, van Frankrijk, van de buitenwereld, ontleende hij steeds aan de redeneeringen van kortzichtige, Duitsche nationalisten. Zijn begrip van de buitenwereld is nooit anders of grooter geweest dan dat van de Al-Duitschers van voor 1914. Hij begreep niet het geduld van zijn buitenlandsche tegenspelers. Hij zelf tintelde van ongeduld, hij kon geen drang tot handelen weerstaan. Als de anderen niet overeenkomstige haast aan den dag legden, wist hij dat zij niets vermochten. Hitler kende slechts één gevoelswereld, één methode; één maatstaf ter beoordeeling van menschen en volken. Zij die hem prezen, of,
| |
| |
gelijk Von Ribbentrop bij zijn eerste bezoek had gedaan, eerbiedig voor hem op de knie zonken, zalfden hetgeen daarbinnen bij hem altijd schrijnde: den twijfel aan eigen waarde. Niet de waarlijk hoogmoedige is het meest toegankelijk voor vleierij; dat is de man, die uiterlijk hoogmoedig, steeds behoefte heeft aan balsem, tegen een inwendig knagen van twijfel.
Zij die waarschuwden, meenende de wereld en haar geschiedenis te kennen, werden verwijderd. Als de toestand beklemmend werd, oeconomisch of politiek, verbande Hitler uit zijn omgeving hen, die poogden zijn oogen daarvoor te openen. Er waren er, die dit wisten en zeer voorzichtig waren in hun waarschuwen. Maar geen hunner heeft zich kunnen handhaven. Zij wendden zich ontmoedigd af, generaal Von Fritsch zelfs in zoo groote ontmoediging dat hij den dood zocht, zoodra de gelegenheid daartoe zich bood. Na het uitbreken van den oorlog had hij geen hoop meer voor Duitschland.
Hitler's regime is opgebouwd op overrompeling, overweldiging en illusies. De zwakheid der illusies zou eerst blijken, nadat het langdurig succes van overrompeling en overweldiging ze voor Hitler tot onwrikbare waarheden had gemaakt. Hij luisterde nog slechts naar de raadgevers, die ze aanwakkerden. Daardoor zijn eenige van zijn noodlottige misrekeningen mogelijk geworden.
Von Ribbentrop vertelde hem, dat Engeland nooit vechten zou voor Midden of Oost Europa; allen die anders beweerden waren, volgens hem, vreesachtigen en misleiders. Hitler bewonderde dezen man, wiens door geen inzicht aangetast zelfvertrouwen van S.A.-man met het zijne verwant was, wiens vereering hem streelde, en die de buitenwereld zoo grondig had leeren kennen, doordat hij haar hoofdsteden had bezocht, haar taal had leeren spreken. Door hem kreeg Hitler een rotsvast vertrouwen in het slagen van zijn plan, de wereld te onderwerpen zonder echten oorlog. München was voor hem het laatste, overtuigende bewijs geweest, dat de anderen steeds zouden wijken. Nu zou hij zich door geen dreigement meer vrees laten inboezemen. Men weet het, hij geloofde niet aan een Engelsche oorlogsverklaring, ondanks alle dringende waarschuwingen van Chamberlain, die dit
| |
| |
noodlottige geloof het grootste gevaar achtte voor den vrede. Hij wist ook het Duitsche volk, zelfs Duitschers die meer tot oordeelen bevoegd waren dan hij, met dit geloof te doordringen. Toen de oorlogsverklaring tòch kwam, was hij overtuigd dat zij slechts formeele beteekenis had, niet meer dan een gebaar was, dat Engeland meende, niet achterwege te kunnen laten; en dat het einde van den Poolschen veldtocht Engeland eieren zou doen kiezen voor zijn geld. In het vertrouwen daarop had Hitler, gelijk een schaakspeler dien een opening mishaagt, het spel verschrikkelijk gecompliceerd en ook voor zich zelf onoverzichtelijk gemaakt, door het samengaan met Rusland. Deze berekening faalde. In October moest Hitler ontdekken, dat het werkelijk oorlog was, dat Engeland en Frankrijk als aanvallers niet meer te intimideeren of af te schudden waren.
In overmoed had hij zich al te zeer gehaast. Von Ribbentrop had het tegenover Ciano bekend, en Ciano had het wereldkundig gemaakt, dat Duitschland nog in vier of vijf jaar niet in staat zou zijn een oorlog te voeren. Dat was toen niet voor de buitenwacht bestemd geweest. Het avontuur, dat op de illusie van geen-oorlog berustte, was verkeerd uitgeloopen. Hitler ontdekte tegelijkertijd andere misrekeningen. De verwachtingen die hij had gekoesterd van zijn vrienden en bondgenooten, van Italië, Japan, Spanje, en van Rusland te langen leste, waren bedrogen uitgekomen. Misschien had hij niet op gewapende hulp van één hunner gerekend. Maar met het gekletter van hun wapenen en hun strijdkreten te zijnen gunste, moesten zij het oorlogsgevaar, als hem dit bedreigde, afwenden. De eene groep echter had zich om de andere groep van hem afgewend. Zij waren ook niet begeerig meer, buit te zoeken in het spoor van zijn legerscharen, omdat zij niet in dien buit geloofden. Zij deden geen ernstige poging om door bemiddeling, gelijk te München was geschied, Duitschland's belang of veiligheid te dienen. Geen hunner was een echt vriend.
Weer een misrekening berokkende hem zijn geloof in de kunsten van den door hem verachten, maar daarom niet minder nuttig geoordeelden, Dr Goebbels. Weer wreekte zich het onvermogen van Hitler, den onbereisde en monoglot, het verschil in geaardheid tusschen andere volken en zijn
| |
| |
Duitschers te onderscheiden. Engeland zou niet in staat zijn, een oorlog te voeren, daar de Duitsche propaganda en agitatie in de mohammedaansche en in de Indische wereld, en zelfs in bepaalde dominions, het Britsche Rijk hadden ondermijnd. Het bleek alles bedriegelijk. De voorliefde der Arabieren, de afkeer der Indiërs van het Duitsche stelsel, de trouw der Dominions, overtroffen de voorstellingen die de niet-Duitsche buitenwereld zich daarvan had kunnen vormen. Er waren meer misrekeningen: De oeconomische hulp uit Rusland, de olietoevoer uit Roemenië, stelden teleur. Vele kostbare maanden gingen voorbij, zonder dat Duitschland toevoer van beteekenis uit die landen ontving. Er ontstond een achterstand, die nog verergerd werd door een abnormaal strengen en langdurigen winter. Die achterstand is niet in te halen, daar de normale toevoer reeds het onmogelijke eischt van de beschikbare transportmiddelen. Roemenië verbood ten slotte den uitvoer van benzine voor vliegtuigen. Dit was een nieuwe, harde slag. Wel gaf Roemenië den Duitschers den raad, in eigen raffinaderijen de wèl geleverde olie tot de vereischte vluchtigheid te veredelen. Maar de beschikbare raffinaderijen kunnen het gewone werk slechts met moeite aan.
De tyrannos moet altijd in illusies leven, omdat weinigen hem de waarheid durven zeggen en een scepticus geen tyrannos wordt. Militair was dat ook voor Duitschland een gevaar. De generaals, die gewaarschuwd hadden voor onderschatting van den vijand, voor overschatting van eigen, nog onvolmaakte krachten, waren verwijderd; op hun post bleven de generaals, die het inzicht of den moed, voor waarschuwing noodig, niet bezeten hadden. Wapen na wapen werd overschat. De duikboot kon in de eerste weken van den oorlog bij verrassing nog een belangrijke tonnage aan Engelsche schepen tot zinken brengen; weldra ging het als in den grooten oorlog, nadat de middelen tot verweer tegen dit gevaar ontdekt waren. In snel tempo werden de bestaande duikbooten uitgeroeid. Nieuwe werden in de vaart gebracht. Maar zij moesten hun actie in hoofdzaak richten tegen onbeschermde neutrale schepen, wilden zij, met hun minder geoefende bemanning, niet nog sneller het slachtoffer worden van de dieptebommen. De Engelsche oorlogsvloot leed eenige
| |
| |
gevoelige verliezen. Maar de duikboot bleek wederom geen wapen, dat Engeland tot onderwerping kon dwingen binnen den tijd, die Duitschland daarvoor ter beschikking had.
De Duitsche luchtmacht waagde het evenmin in het aangezicht van gelijkwaardige tegenstanders den luchtoorlog tegen de burgerlijke bevolking, of zelfs maar tegen industrieele of militaire centra van den vijand, te ontketenen, als Engelschen en Franschen zelf dit tegenover Duitschland durfden. Zij heeft getracht, de Britsche oorlogsvloot ernstige schade toe te brengen. Dit is mislukt. Het was een bevestiging van de ervaring, te voren in Spanje opgedaan. De ondernemingen waren te gevaarlijk voor de Duitsche vliegers en zij werden gestaakt. Toen kondigde Hitler een nieuw wapen aan, dat niet tegen Duitschland gebruikt kan worden, en waarvan hij een moordend effect voorspelde. Hij bleek de magnetische mijn te hebben bedoeld, welke eenige weken lang werkelijk ontsteltenis bracht onder de zeelieden van alle naties die de Britsche wateren bevaren. Daarna was dit gevaar weer ten deele overwonnen. Het heeft zeker niet het resultaat opgeleverd, dat de Duitschers ervan hadden verwacht.
Vervolgens is de luchtoorlog tegen koopvaardij- en visschersvaartuigen begonnen. Daar de ervaringen in den strijd tegen de marine hebben geleerd dat op beschermde schepen luchtaanvallen al te groot risico voor den aanvaller opleveren, worden voornamelijk neutrale schepen of kleine Britsche vaartuigen er nog het slachtoffer van. De neutrale scheepvaart verkeert waarlijk in ernstig gevaar; dat van de, veelal in convooi varende Britsche handelsmarine blijkt aanzienlijk geringer. Neutralen kunnen in het nauw gedreven worden, niet echter het Britsche Rijk. Zijn verbindingen met den Oceaan vooral zijn nog niet ernstig bedreigd; wel de onze, de Belgische, de Scandinavische.
Van alle misrekeningen van Hitler verdient er één heel in het bijzonder de aandacht. Hitler heeft van den beginne van zijn bewind af weinig belangstelling gehad voor de spoorwegen. In de auto, en in autowegen, zag hij de groote mogelijkheid voor het Duitsche volk. Dit moest worden gemotoriseerd, opdat het te weerbaarder zou zijn in tijd van oorlog. Bewonderenswaardig werk is, op last van Hitler, in Duitschland ver- | |
| |
richt in den aanleg van autowegen. Hitler, die de traditioneele voorliefde van den tyrannos deelt voor grootsche bouwwerken, heeft de nationale krachten, vóór de aanleg van vestingwerken die al te zeer opeischte, op het wegenstelsel geconcentreerd. De spoorwegen werden daarvoor verwaarloosd. De administratie van de spoorwegen klaagde, waarschuwde, het was alles vergeefsch. Deze methode trok in het buitenland zeer de aandacht. Men wees er op de strategische nadeelen van de uit de lucht zoo gemakkelijk vindbare en volgbare autostrada's. Maar tegelijkertijd erkende men de toeneming van militaire potentie, die het gevolg zou zijn van de invoering van de volksauto, welke nu Hitler's eerstvolgende doel was. Hitler beging hier een fout, maar een fout, die ook het critische buitenland te voren niet onderscheiden had. Zij zou eerst blijken toen de oorlog reeds eenigen tijd aan den gang was. Het gebrek aan toevoer van benzine legde bijna het heele civiele motorverkeer stil, en beperkte zeer het militaire motorverkeer. De last, die de spoorwegen te dragen kregen, was onverwacht groot. Maar de wagons ontbraken en ook de locomotieven. Het materiaal was in zeer slechten staat. Dit, en de overspanning van het overgebleven, deskundige personeel, bewerkte vele en bijzonder noodlottige spoorwegongelukken. De spoorwegen bleken nog even onmisbaar als in den vorigen oorlog, toen tenslotte hun uitputting eender oorzaken werd van het einde. Gevoed als zij worden met overvloedig beschikbare, binnenlandsche brandstoffen, moeten zij nu
zelfs de gemotoriseerde afdeelingen bij groote verplaatsingen vervoeren. Toen kwam de harde winter, die het verkeer te water onmogelijk maakte. Nog zwaarder werd de taak van het vervoer per rails. De steden konden niet meer in voldoende mate van kolen voorzien worden, en ook belangrijke levensmiddelen, gelijk aardappelen, begonnen er te ontbreken. De auto kon niet te hulp komen. Want nu de Donau dicht lag en de spoorwegen in Rusland zoowel als in Duitschland niet beschikbaar waren voor benzinevervoer, zou een verhoogd autoverkeer te land bedenkelijk op militairen zelfmoord geleken hebben. Hoe zou men den vijand kunnen weerstaan, zonder groote hoeveelheid van brandstof voor de gemotoriseerde wapenen?
De verwaarloozing van den spoorweg gedurende vele jaren,
| |
| |
is een noodlottige vergissing geweest. Het vertrouwen in auto en autostrada is beschaamd. Daarvoor is de oorlog te vroeg uitgebroken. Het is deze zwakheid, die in belangrijke mate het vertrouwen der tegenstanders van Duitschland op een spoedige overwinning schraagt.
Hitler's methode was goed, uiterlijk bezien, zoolang de tegenstanders terugweken. Hitler heeft niet bijtijds ingezien, dat München slechts een nuttig tijd winnen voor de geallieerden gebleken was. Want nu brak de oorlog uit, toen de Duitschers niet meer op hun hegemonie in de lucht konden rekenen. Wat er al te gewaagd was geweest in Hitler's militairen en oeconomischen opbouw moest zich thans wreken. Niet enkel Hitler's berekeningen faalden, ook zijn geluk. De ongekend harde winter was voor hem een gruwelijke tegenvaller. Hij moest gaan twijfelen of zijn ster nog in het zenith stond. Men kon er bij voorbaat zeker van zijn, dat zijn bekend bijgeloof hem op deze gedachte moest brengen. Wij hebben nu uit zijn rede gehoord, hoezeer deze gedachte hem bezig houdt. En zeker kunnen daarbij zijn beschouwingen niet zoo optimistisch geweest zijn, als hij zijn toehoorders wilde doen gelooven. Zijn kreten aan het slot bewezen het tegendeel.
|
|