De Stem. Jaargang 20(1940)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 259] [p. 259] Zomerwind door Adriaan Morriën Nog voor zonsondergang valt reeds de wind, het land wordt diep waarin de boomen zwijgen en de gedachten ruimte en toekomst krijgen, voor 't open raam denkt menig moeder aan haar kind. En in den nacht wordt 't gouden haar ontbonden en streelen vingers een bemind gelaat; het spel is oud waarvoor wij namen vonden zoo zoet dat geen herinnering geheel vergaat. In vele kamers schijnt de glans der maan over de lichamen die zich verstrenglen; de liefde raakt ons in 't voorbijgaan aan, maakt ons één nacht haar uitverkoren englen. Wie nu nog rond ziet in de leege straat hoort hoe het loover nauwlijks leeft en fluistert, de vogel onder maan en sterren klaagt, de klimroos maakt het venster zoet en duister. Straks gloort de morgen boven bosch en weiden, het landschap waar het vee slaapt in het gras wordt vochtig van den dauw, de vijver blinkt als glas waarover schaduwen van wolken glijden. Als de rivier zich rekt in 't heldre licht en langs de wegen menschen naar de dagtaak loopen, begint de wind opnieuw en waait den hemel open, de boomen ruischen in het vergezicht. Vorige Volgende