De Stem. Jaargang 20(1940)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 257] [p. 257] Afscheid van de eene door Constant van Wessem I Nog komt uw wenken mij van ver: De rookpluim van een kleine boot. De wereld was mij nooit zoo wijd Als toen, alleen, uw laatste groet Haar wijdte vullen moest. Ik tuur. Een stip verdwijnt. Reeds waait het langs den steiger; De wind komt op en maakt de stilte vol. Nog hangt mijn wenkgebaar, uw antwoord tegemoet; Ziet gij mij nog? Ik zie niet meer. Waarheen gaat ge? O liefste, waarheen? - Het hart wordt klein en nauw: Ik zal jaloersch zijn op de morgenzon, Die ginder, in het Oostelijk land U eerder wekte uit den slaap En, met zijn speelsche spel uw haren streelend, Verraad pleegt aan mijn arme handen. II De kleine dingen, nooit ontbloeid, vergeten, Zij bonden mij aan wat mij 't lieflijkst was in u: Mijn ongeleefde jeugd, mijn enkel droomen-zijn, Wat ik verwacht had, niet gezien, begrepen. Gij baart mij nogmaals, door uw wezen, Mijn wezen, dat om wederkeer Hopend, niet wist, dat tweemaal niet In 't leven dingen ons geschieden. Te laat. [pagina 258] [p. 258] Hel-oogend in mijn angst en met verkrampte handen Zie ik een bloem, zich openend, dicht gaan. III De stem, die riep Als 't blijde schallen van een fluit, Voer door den wind en door de wereld uit. Gij hoordet hoe hij bergen om en om liep, Gaaft hem geen echo terug - Mijn adem werd te dun: De toon brak af; mij bleef geen vreugde meer Om in mijn lied te geven. O weet, maar al te zeer Heb ik uw stem verwacht. Van dolen moe Ging ik terrust'. De aarde dekt mij Met zijn bladeren toe. IV De bloemen, die ik bloeien zag, Zij keerden weer als bloemen op een ruit: Beslagen adem was op 't glas gevroren - Zoo lang heb 'k naar u uitgezien, Een zomer lang heb 'k u verwacht, Steeds bloemen zamelend voor uw blijde ontvangst. De vensters gingen dicht, ik stond en bleef, Uitziende naar uw komst, terwijl de bloemen welkten. Herfst werd het, winter, nacht ging om tot nacht: Een ijsbloem vroor op de beslagen ruit. Zoovele bloemen heb ik voor u aangedragen, Dat 't wintersch hart, verstild en ingekeerd, Nog ademend bloemen beeldde op 't glas. Nov. '37 Vorige Volgende