De Stem. Jaargang 20
(1940)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
De positie van NederlandGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 114]
| |
wanneer het iederen officieelen godsdienst heeft afgezworen; zijn gehechtheid aan zijn eigen opvattingen voert het op dit gebied soms tot overdreven particularisme. Het is zeer voorzichtig, maar men zou zich vergissen, wanneer men meende dat zijn voorzichtigheid vaak overgaat in lafheid; het Nederlandsche volk heeft integendeel zeer veel volharding en wanneer het noodig is een ontembaren moed. Men vergete ook niet de schilderkunst van Nederland en zijn bouwkunst; men moet daarbij weten, dat het een oude en belangrijke literatuur bezit. Bovendien heeft het zijn taal. Ik vraag verlof, ook hier met eenigen nadruk te spreken en mijn waarde Fransche hoorders te verzoeken, voor altijd de gedachte uit hun geest te schrappen, dat de Nederlandsche taal een soort dialect van het Duitsch zou zijn. Dit is volstrekt onwaar. De Nederlandsche taal bestaat zeker sedert het jaar 1100 op volkomen onafhankelijke wijze, evenzeer als b.v. het Engelsch, het Deensch of het Fransch. De Duitschers, met wie wij tot onze spijt zoo menigmaal verward worden, kunnen ons, behalve als zij een bijzondere studie achter den rug hebben, niet begrijpen wanneer wij spreken. Er zijn trouwens andere omstandigheden, waarin ze ons evenmin begrijpen. Het begin van onze nationale geschiedenis dagteekent nog uit de eerste helft der middeleeuwen. Toen reeds bezat onze natie de zoo individueele karaktertrekken, die ik zooeven heb aangeduid, hoewel ze officieel - maar niet werkelijk - deel uitmaakte van het Duitsche rijk. Haar eenheid en vastheid van vorm is nog toegenomen onder de Bourgondische heerschappij en vervolgens heeft zij zich in een heldhaftigen strijd van tachtig jaren te eenen male vrij gemaakt van iedere, ook slechts in naam bestaande, afhankelijkheid. In 1648, dus weldra driehonderd jaar geleden, is haar volstrekte souvereiniteit door het Duitsche rijk, zoo goed als door Spanje, en feitelijk door de geheele wereld erkend. Nederland heeft bovendien nog iets anders dan zichzelf... Het bezit onmetelijke rijkdommen in een Aziatisch land, dat bewoond wordt door zestig millioen menschelijke wezens, aan wie het, naar alle bevoegde beoordeelaars uit het buitenland erkennen, vrede, recht, welvaart en wetenschap brengt. Deze rijkdommen, dit eigen karakter, deze staatkundige | |
[pagina 115]
| |
souvereiniteit wenscht Nederland te behouden. Het meent daartoe twee redenen te hebben; ziehier de eerste. Het overweegt dat het evenwicht van Europa ten deele berust op de onafhankelijkheid van een land dat de monden van drie zoo belangrijke rivieren als de Rijn, de Maas en de Schelde bezit. Zooals men weet, is deze reden langen tijd juist door de groote mogendheden van Europa als geldig beschouwd. Het is dan ook zeker een goede reden. Mijn land heeft echter nog een tweede reden om zijn onafhankelijkheid te willen bewaren en deze schijnt mij nog heel wat beter dan de eerste. Ik zal u zeggen waarin ze bestaat. Ze bestaat hierin dat Nederland den innigen en diepen wil heeft, zichzelf te blijven. Er is geen meer eensgezind volk dan het Nederlandsche volk, vooral in het aangezicht van het gevaar; er is er geen dat meer tegen buitenlandsche inmenging gekant is. Met andere woorden - woorden die ik gedeeltelijk aan onzen Spinoza ontleen -: Nederland is een levend wezen; als zoodanig heeft het het recht, in zijn wezen te willen volharden en te eischen dat anderen dit wezen eerbiedigen. Nederland gelooft dat het beste middel om zijn onafhankelijkheid te behouden op het oogenblik is, neutraal te blijven. Zijn regeering is vastbesloten, tegenover iederen aanval een krachtige verdediging te stellen en het Nederlandsche volk zou, dat moet men wel weten, in ieder geval aan deze verdediging deelnemen. Nog onlangs heeft een van onze beste dichters, Anthonie Donker, dit uitgedrukt in een bewonderenswaardig gedichtje, dat ik zoo goed en zoo kwaad als het gaat vertaal: Het land is klein en smal,
maar aan den hemel gemeten,
met zijn strak en zuiver geweten,
met de weiden en rechte slooten,
de meren en lichte zeilbooten
en de rijke bloemenschuiten
langs een trots verarmend buiten. -
Wij in 's lands verduisteringsproef,
aan den rand van de waterlinie,
in de kleine warme roef
als een schippersgezin gezeten,
luisterend kalm, bedroefd,
| |
[pagina 116]
| |
hoe het water rijst in de vlakte,
weten sprakeloos, zonder leuze,
dat wij wachten moeten en geuzen
worden als zij zich vermeten.Ga naar voetnoot1)
Ik kan en ik wil u echter met nadruk zeggen dat, al zou ons volk zich in elk geval gewapenderhand verdedigen, het dit met bijzondere kracht, verontwaardiging en hartstocht zou doen, wanneer het werd aangevallen door de Duitschers. De zaak is nl. dat de Nederlandsche regeering neutraal is en het Nederlandsche volk niet. Zooals president Roosevelt zeer juist gezegd heeft, verplicht de door de regeering van een land aangenomen staatkundige houding de landzaten volstrekt niet, hun gevoelens en hun gedachten te verloochenen. Er zijn natuurlijk bij ons wel een zeker aantal menschen die door hun belang - wanneer het b.v. door de blokkade geschaad is - door hun opleiding, door hun vooroordeelen, of zelfs door hun ondeugden of hun domheid tot een voor de geallieerden vijandige houding worden gebracht. Niettemin heeft men het recht te zeggen dat de groote meerderheid van het Nederlandsche volk zich met haar individueele gevoelens en gedachten aan de zijde van Frankrijk en Engeland schaart. Er zou mij gevraagd kunnen worden hoe ik dit alles weet. Ik weet het doordat mijn vrienden en ik het alle dagen om ons heen in alle kringen van ons volk hooren zeggen. Ik weet het uit de pers, die voorzichtig is, maar er niet altijd in slaagt | |
[pagina 117]
| |
haar gevoelens te verbergen. Ik weet het door redeneering. Nederland kan niet pro-Duitsch zijn, omdat de beginselen van elk zijner groote staatkundige partijen tegenover het nationaal-socialisme staan. De sociaal-demokraten noch de liberalen of vrijzinnig-demokraten, de katholieken zoomin als de anti-revolutionaire calvinisten, die zoo gehecht zijn aan hun persoonlijke denkbeelden en zoo vastbesloten om geen andere oppermacht te erkennen dan die van God, kunnen instemmen met het totalitaire stelsel, het anti-semitisme, de heerschappij der materieele kracht. Ik weet het omdat Nederland een van de landen is, waar de democratie het vroegst en het diepst heeft wortel geschoten. De rechten van den mensch, evenals de meeste andere beginselen waarmee de Fransche Revolutie de wereld begiftigd heeft - en die trouwens tevoren door de beste Angelsaksische denkers beleden waren - zijn in Nederland gemeengoed, zoo niet steeds in theorie, dan toch in het praktische leven. Ik weet het bovendien omdat Nederland in ziel en geweten het geweld en den geest van verovering, waarin de Duitschers op het oogenblik helaas al hun vertrouwen hebben gesteld, verfoeit en omdat het weet dat gij Franschen en Engelschen tot geweld slechts met grooten tegenzin uw toevlucht hebt genomen, nadat iedere mogelijkheid tot onderhandeling uitgeput was. Ik weet het ten slotte omdat Nederland, ondanks zijn, door velerlei, gedeeltelijk geheime, omstandigheden noodzakelijk geworden politieke neutraliteit, niet kan en niet wil over het hoofd zien dat gij feitelijk niet slechts voor uw belang strijdt, maar bovendien voor het belang, d.w.z. voor de onafhankelijkheid, van de Nederlandsche natie, welke onafhankelijkheid onvermijdelijk bedreigd zou worden indien de Duitschers in Europa de hegemonie verkregen, maar dit nooit zal worden indien integendeel de geallieerden den oorlog winnen. Ik heb er kortom, waarde toehoorders, prijs op gesteld, u hedenavond met klem van redenen te komen verzekeren dat de Nederlanders zich, door de beroeringen van hun ziel en van hun hart evenzeer als door de eenvoudige werking van hun geest, er onweerstaanbaar toe gedwongen zien, de zegepraal te wenschen van de zaak die uw bewonderenswaardig land verdedigt. |
|