Sprechen Sie Deutsch?

of Hoogduitsch-Nederduitsche winkelgesprekken; benevens eene verzameling der meest gebruikelijke spreekwijzen en uitdrukkingen in den handel. Een handboek voor allen, die bij den in- en verkoop, juiste en gepaste bewoordingen willen bezigen

Fortsetzung. Vervolg.

Man findet Sie immer beschäftigt, Herr N.	Men vindt u altijd bezig, Mijnheer N.
Man muß wohl mein Herr, wenn man ein Geschäft hat, dessen Einzelheiten in's Unendliche gehen.	Men moet wel, mijnheer, als men in een vak van handel is, waarvan de artikelen tot in het oneindige loopen.
Der Kurzwaarenhändler versieht fast alle Gewerbe mit Werkzeug und Gegenständen, die ihrem Geschäfte unentbehrlich sind.	De koopman in kramerijen voorziet bijkans alle ambachten van gereedschappen en voorwerpen, die tot elks bedrijf benoodigd zijn.
Der Schuster holt Nägel, Stifte, Zangen, Ahlen (Orte, Pfriemen), Kneife; der Schneider Nähnadeln, Scheeren, Bügel-	De schoenmaker haalt spijkers, nestelbeslag, nijptangen, naalden, elsen (priemen), snijmessen, (snoei en schroeimessen);

[p. 63]

eisen; der Buchbinder das Furnireisen um Bücher zu beschneiden, Hefthaken, Einschneidesägen; der Schreiner Nägel, Drahtstifte, Schrauben von jeder Sorte und Größe, Scharniere, Hämmer, Sägen, Hobel, Schraubstöcke, Bohrer, Feilen, Messer; der Schlosser kauft bei mir das Roheisen, Stahl, Eisendraht, Streifen und Platten Eisenblech, Feilen, Spitzbohrer, selbst Schmiedehämmer, und Ambosse. – Die Tapezierer verlangen von mir Gehänge, Vorhangshalter, Verzierungen an Vorhängen jeder Art, Nägel, Haken, Schlösser, Klinglen.

de kleermaker scharen, naainaalden, persijzers; de boekbinder ploegmessen, haken voor de naaibank, rugzagen; de kastenmaker spijkers, koperen pennen, schroeven van alle soort en grootte, scharnieren, hamers, zagen, schaven, schroeftangen, (schroevenknechts), boren, vijlen, messen. De slotenmaker koopt bij mij het ruw ijzer, staal, ijzerdraad, staven en geslagen plaatijzer, vijlen, spilboren, tot zelfs smeêhamers en aambeelden. De behanger komt bij mij vragen naar hangscharnieren, gordijnhouders, ornamenten en alle soorten van behangsel-versierselen, spijkers, haken, sloten, schelletjes, belletjes, klokjes.

Die Haushälterin verlangt das Küchenmesser, das Hackmesser, die Pfannen von Kupfer oder Blech, den Wasserkessel, die Kaffeekanne, Kochtöpfe, eiserne Töpfe, verzinnt oder nicht verzinnt, Lichtputzen,

De huishoudster vraagt het keukenmes, het hakmes, de koperen of blikken kastrollen, den waterketel, de koffijkan, kookpotten, vertinde of niet vertinde ijzeren potten; snuiters,

[p. 64]

Feuerzangen. Dann halte ich noch die Ofengeräthe; Sie finden bei mir alle Oefen neuer Erfindung, Kamine, Röhren von jeglichem Umfange.	haardtangen. Ook alles wat tot ovens en kagchels behoort heb ik voorhanden; gij vindt bij mij alle soorten der nieuwst uitgevonden kagchels, zetschoorsteenen, kagchelpijpen van alle grootte.
Es ist zum Erstaunen, daß man die Preise einer so großen Menge von Gegenständen behalten kann.	Het is verbazend, hoe men de prijzen van eene zoo groote menigte voorwerpen kan onthouden.
Die Preise sind alle dabei bemerkt; so bald die Waaren ankommen, setze ich die Preise darauf, ehe sie in ihre bestimmten Gefächer gestellt werden.	De prijzen zijn alle er op aangetekend. Zoodra de goederen aankomen, zet ik de prijzen er op, alvorens zij in de winkelvakken worden gelegd.
Sie haben, es ist wahr, viele mühe, allein Sie kommen auch fort, denn ich sehe Ihren Handel sehr vergrößert.	De moeite, die gij hebt, is wel is waar groot, maar gij komt er ook mede vooruit, want ik zie dat uwe zaken zeer zijn uitgebreid.
Sie können sich nicht denken, wie sehr die Concurrenz (Mitbewerbung) den Handel erschwert; es gibt selbst Gegenstände, welche man genöthigt ist, mit Verlust zu verkaufen, oder wenigstens ohne irgend einen Gewinn.	Gij kunt u niet verbeelden, hoe de konkurrentie (mededinging) den handel bemoeijelijkt; er zijn zelfs voorwerpen, die men genoodzaakt is, met verlies, of althans zonder eenige winst te verkoopen.

[p. 65]

Allein auf andern gewinnen Sie wieder.	Maar daarentegen verdient ge weder op andere.
Das muß wohl sein, mein Herr; wie finge man es sonst an, um seinen Geschäften Ehre zu machen.	Dat moet wel, mijnheer; hoe zou men anders op eene eerlijke wijze er door kunnen komen.