stelijck, dat alle de gene die een vroom Christelijck oprecht Nederlandts gemoedt hebben, liever vromelijck vechtende, haer leven sullen verliesen, dan van een sulcke wreetheden ofte onwaerdigheden wederom te beleven, ofte te lijden .
Wy en behoorden nimmermeer de wreetheden, welcke de Spangiaerden aen ons ende de onse bedreven hebben, te vergeten, maer wy behoordense steets als voor onse oogen geschreven te hebben, ja het ware te wenschen, dat de selfde aen alle publijcke plaetsen en hoecken der straten in stenen gegraveert ende geschildert stonden, op dat wy steedts derselfder mochten indachtigh wesen ende datse alsoo onse nakomelingen van Eeuwe tot Eeuwe mochten in geprent worden.
Alle die gene die haer selven in beelden, ofte laten wijs maken, dat de Spangiaerden nu soo wreet nochte bloedt-dorstigh niet en zijn, als sy eertijdts geweest zijn ten tijde van de Keyser Karel de vijfden, ofte sijns Soons Philippen, die zijn grootelijcx geabuseert: Soo weynigh als een Katte het Muysen, Exter het huppelen laten kan, ofte eenen Moor-man sijn swarte huyd in een Witte, ofte eenen Luypaert sijn vlecken veranderen kan: Also weynigh kan, of sal de Spangiaert sijn bloedt-dortigh gemoet veranderen ofte verlaten. Aert en wil van aert niet. Immers en moeten wy Nederlanders niet vermoeden, dat de Spangiaert, wanneer hy over ons konde meester werden (daer voor ons de goede Godt genadelijck behoede) ons nu beleefdelijcker of genadelijcker soude traceren, (nu wy hem soo vele jaren hebben tegen-stant gedaen, nu hy soo veel millioenen van Menschen ende geldt aen ons gespilt heeft, ende wy hem soo veel jaren zijn in den wegh geweest dat hy tot sijn in gebeelde Monarchie niet gekomen en is) als hy ons en onse Lands-lieden ende Vaderen getracteert heeft, die op het hondert-duysenste deel soo veel tegen hem niet mitsdaen en hebben, als wy, die nu leven gedaen hebben, na sijn oordeel. Want goet en bloet, lijf en leven, Religie, Privilegien, Vrouwen en Kinderen voor vechten en verdedigen; dat heet ende is in het oordeel der Spangiaerden