Spiegel der Letteren. Jaargang 12
(1969-1970)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |
In margineFocquenbroch, familie en kennissen
Falsch sind die, so aus dem Dichten
Fälschlich unser Leben richten.Ga naar voetnoot1
Een dichter loopt des te meer kans slachtoffer te worden van de in het hierboven geplaatste motto gewraakte biografische wandaad, naarmate er minder van zijn leven met zekerheid bekend is. De controleerbare feiten met betrekking tot het leven van Focquenbroch zijn al bijzonder schaarsGa naar voetnoot2, en de ruimte voor het ontstaan van een Focquenbroch-mythe is dus groot. In de hier volgende aantekeningen over zijn familie en vriendenkring worden enige bouwstenen of fragmenten daarvan aangedragen, met behulp waarvan misschien te zijner tijd een biografie kan worden opgebouwd. Bij de huidige stand van het onderzoek is het niet goed mogelijk na te gaan, of de hier meegedeelde bijzonderheden al of niet van waarde zullen zijn. In ieder geval is er al winst, wanneer ze de ruimte waarbinnen mythologisering mogelijk is beperken. | |
1. Sie ick de Waepens aen ter zy, Die my mijn ouden Aedel toonen...Ga naar voetnoot3Focquenbroch beweert, dat hij van adellijke afkomst is. Een onweerlegbaar bewijs daarvan heb ik niet kunnen vinden. Misschien zijn de volgende feiten toch aanwijzingen in die richting. Als Willem Godschalck van Focquenbroch op 26 april 1640 in de Oude Kerk te Amsterdam wordt gedooptGa naar voetnoot4 als kind van de in 1629 aldaar gehuwde Pouwels van Fockenbrouc de Jonge uit Antwerpen en Catrina Sweers van AmsterdamGa naar voetnoot5, treedt jonker Godschalck van Halmale als doopgetuige op. Over hem is weinig bekend. We weten, dat hij omstreeks 1620 trouwde met de van de ridderhofstad Den Engh bij Vleuten afkomstige Theodora van Zuylen van NyveltGa naar voetnoot6. In 1649 werd hij door koop eigenaar van het in 1320 gebouwde maar intussen afgebroken huis Heulestein aan de weg tussen Linschoten en Montfoort. Hij liet het huis herbouwen. Pogingen om het nieuwe Heulestein vermeld te krijgen op de lijst van riddermatige huizen in het sticht Utrecht, waardoor hij ook zelf opgenomen | |
[pagina 294]
| |
kon worden in de ridderschap, mislukten. Na zijn dood in 1662 werd zijn neef Gerlach van der Capellen, heer van Mervelt, Schalkwijk enz. de bezitterGa naar voetnoot7. Op 13 maart 1607 was bij de doop van Focquenbrochs moeder in de Nieuwe Kerk in Amsterdam ook al een adellijke doopgetuige betrokken, namelijk graaf Floris van Culenborg van den BergGa naar voetnoot8. Floris II (1577-1639), tweede graaf en zeventiende heer van Culemborg, vrijheer van Pallant, enz., heeft een belangrijke rol gespeeld in het politieke leven van zijn tijd. Door zijn huwelijk met Catharina van den Bergh (1578-1640) was hij verwant aan de Oranjes. Zij is namelijk een dochter van Willem IV van den Bergh en Maria van Nassau, een zuster van Willem van OranjeGa naar voetnoot9. Tenslotte fungeert graaf Adolf van Bethem in 1608 als getuige bij de doop van Margriet Sweers, een zuster van Focquenbrochs moederGa naar voetnoot10. Nadere gegevens over hem heb ik niet kunnen vinden. In geen van de drie genoemde gevallen is de relatie tot de families Focquenbroch en Sweers mij duidelijk. De adellijke belangstelling voor de families lijkt mij nochtans merkwaardig genoeg om Focquenbrochs bewering dat hij van oude adel is niet zonder meer als literaire bluf terzijde te schuiven. | |
2. ‘mijn Cousijn van Heden’Vanaf het kasteel St. George Da Mina aan de Goudkust richt Focquenbroch zich op 10 februari 1669 in een brief tot zijn ‘Waerde Vrindt’Ga naar voetnoot11. Zijn melancholieke stemming is onder meer bepaald door het verdriet om het sterven van de met hem naar Afrika gekomen neef Van Heden. Focquenbroch was in juli 1668 als fiscaal in dienst van de W.I.C. naar Afrika vertrokkenGa naar voetnoot12. Philippus van den Heeden vergezelde hem als onder-commiesGa naar voetnoot13. Deze Philips was de in 1623 geborenGa naar voetnoot14, waarschijnlijk oudste zoon uit het huwelijk van Aderjaen van Heeden en Christijna Gerrits WesterhoutGa naar voetnoot15, bij wier bruiloft in 1618 Bredero als gelegenheidsdichter optradGa naar voetnoot16. Bij de doop van Janneken Focquenbroch, een oudere zuster van de dichter, was Adriaen van den Heeden in 1633 doopgetuigeGa naar voetnoot17. De relatie tussen de twee families is niet geheel duidelijk. Misschien is | |
[pagina 295]
| |
Tanneken Zweers, de moeder van Adriaen van den Heeden, de verbindingsschakel. Zij zou een tante van Catrijna Sweers, Focquenbrochs moeder, kunnen zijn. | |
3. ‘Die eertijts deese Veersen schreef,
| |
[pagina 296]
| |
Een dag later, op 25 november 1664, vulde Focquenbroch nog een blad: Fumus Gloria Mundi...
dat is:
Des Weerelts Eer is niet dan Roock:
Maer Roock is d'Eer des Weerelts oock.
Intelligentibus
Er onder staat: ‘Viro Eruditissimo, et Cognato Amicissimo, Iacobo HeijBlock in Amicitiae Symbolum, haec pauca scripsi W:G:V: Focquenb: Dr. Med. Amstelodamensis’ en de datering. Nog een derde bijdrage heeft Focquenbroch in Heijblocks album geschreven. Het betreft een tot nu toe ongedrukt gebleven gedicht bij een op de tegenoverliggende bladzijde staande tekening, in 1653 door J. van BronchorstGa naar voetnoot19 voor de eigenaar gemaakt: Op de Afbeeldingh van ELIAS door J:v: Brochorst.
De Raevens spijsen hier met broodt,
Elias, in sijn Hongers-Noodt.
Het alder-roofagtigst Gediert
Wordt hem van God tot hulp gestierdt:
Hoewel hij langh in dees Woestijn
Van hem vergeeten scheen te sijn.
So goet, en magtigh is Gods handt,
Tot sijner Vrinden onderstandt;
Dat hij een Vijandt, oock hoe wreedt,
Haer tot een Vrindt te geeven weet:
Ja dat hij, als m'er t' minst op denckt,
Haer in de Doot het Leeven schenckt.
Wat wanhoopt ghij dan, troost'loos Mensch!
Als t'u hier juijst niet gaet na wensch?
Wijl God het alder-ongesienst
U kan doen strecken tot uw Dienst;
Ja u (bid ghij sijn hulp slegs an)
Uijt Roovers, Geevers senden kan.
finis
W:G:V: Focq.
Med: Dr.
Het album van Jacob Heijblock wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek in Den HaagGa naar voetnoot20. Het bevat bijdragen van Jeremias de Decker, Tengnagel, Jan Zoet, Anslo, Westerbaen, Six van Chandelier, Cats, Vondel, Voetius, Huygens, Jan Vos, Revius, Heinsius en vele anderen, onder wie dus ook Focquenbroch. Getekende bijdragen zijn er van o.a. Aert van der Neer, Govert Flinck, J. van der Does en Rembrandt. De eerste bijdragen dateren van 1645. | |
[pagina 297]
| |
Jacob Heijblock leefde van 1620-1690Ga naar voetnoot21. Zijn vader was pedel van het Atheneum Illustre in Amsterdam. Op kosten van de stad mocht Jacob filosofie en theologie gaan studeren in Leiden. Zijn wens als predikant naar Oost-Indië te mogen gaan werd niet vervuld. In 1648 werd hij praeceptor van de Latijnse school aan de Nieuwe Zijde, in 1670 rector en in 1678 rector van de beide Latijnse scholen in Amsterdam. Als dichter leren we hem kennen door zijn Farrago Latino-Belgica, Of Mengelmoes Van Latijnsche en Duitsche Gedichten, Amsterdam, 1662. In 1650 trouwt Heijblock met Maria de LangeGa naar voetnoot22. Als getuige voor de bruid treedt op Hendrik Zeegers van de Kamp, haar stiefvader en voogd, die dan weduwnaar is na het overlijden van Maria de Langes moeder. Een aardige bijzonderheid is, dat hij zich op dezelfde dag als zijn stiefdochter laat inschrijven in de Amsterdamse trouwregisters om zijn tweede huwelijk aan te gaan, deze keer met Hester du Pire van Amsterdam, weduwe van C.M. Hudts, wonend in de Ban van Heemskerk. De dubbele bruiloft vond plaats op het blijkbaar door Hester du Pire ingebrachte Huis te Manpadt, en wel op ‘den eersten dag van de Bloedtvlietende Maend in het Jaer 1650’. De datum is aldus geformuleerd in een aan Heijblocks bruiloft gewijd gedicht, dat is opgenomen in zijn Farrago Latino-Belgica: Hey-geschreeuw, Over 't Samenrukken Van den Eerw: Hooftman over Hondert D. Jacob Heyblok, Bruydegom, Ende d'Eerbare Joffrouw Maria de Lange, BruydtGa naar voetnoot23. Het gedicht is vooral interessant, omdat het een opsomming geeft van de namen van de gasten. Tussen vele geleerde namen als Plancius, Lydius, Montanus en Junius treffen we ook aan die van de schilder Bartholomeus van der Helst, van enkele leden van de familie Du Pire, en van Paulus van Fokkenburg en Hans Sweers. Hans of Johannes Sweers is ongetwijfeld een broer van Catrijna Sweers, Focquenbrochs moeder. Bij zijn huwelijk in 1637 treedt zijn zwager Paulus van Fockenbroec als getuige opGa naar voetnoot24. Direct contact met de familie Du Pire is er via Willem Sweers, die in 1606 trouwde met Jannetje du Pire, een zuster van de genoemde EstherGa naar voetnoot25. Sara du Pire, een derde zuster, is in 1634 getuige bij de doop van Paulus van Focquenbroch, een oudere broer van de dichterGa naar voetnoot26. Tenslotte worden Paulus van Focquenbroch, Willem Sweers en C.M. Hudts, eerste echtgenoot van Hester du Pire, in 1638 voogden genoemd van de kinderen van Esthers broer Jan du Pire. Een van die kinderen was Anna du Pire, die in 1636 trouwde met Bartholomeus van der HelstGa naar voetnoot27. De relatie tussen Focquenbroch en Heijblock schijnt dus te lopen via Heijblocks | |
[pagina 298]
| |
vrouw, Maria de Lange, en dan nog via haar stiefmoeder Hester du Pire, met wier familie de Focquenbrochs inderdaad vrij nauwe betrekkingen moeten hebben onderhouden. | |
4. Brief, Aen mijn Heer N.N.Joncker-heer N: In ‘dit verbruydt/ Lange veers,/ 't Geen een neers/ Vier, of vijf,/ Tot gerijf/ Dienen kan’ nodigt Focquenbroch de dan in Amsterdam verblijvende Delftse vriend uit, samen met hem en zijn uitgever Jan van den Bergh enige genoeglijke uren door te brengen om de oude vriendschap te vernieuwen. In een aan Jacob Westerbaen gericht dankrijmpje heeft Focquenbroch het o.a. over een ‘heer Duyst’, die bevriend was met Westerbaen en met hemzelfGa naar voetnoot29. Het rijm in de aanhef van bovenstaande brief laat toe, N.N. voorlopig door Duyst te substitueren. Westerbaen heeft enkele gedichten gewijd aan een zekere Hendrik Duyst van Voorhout bij diens promotie te Leiden in 1658 en bij diens huwelijk in 1659 te HaarlemGa naar voetnoot30. Mr. Hendrik Duyst Janszoon, heer van Moerkerken, is in 1637 te Delft geboren. Zijn vader werd in 1618 uit de Delftse vroedschap gezet en in 1650 nog weer naar Loevestein gevoerd, maar werd in eer hersteld. Hij zelf was in 1672 en 1673 schepen en in 1674 burgemeester van Delft. Hij trouwde met Cornelia Doublet in 1659Ga naar voetnoot31. Zijn vrouw overleed in 1665Ga naar voetnoot32. Focquenbrochs rijmbrief dateert van 1666. Al in de aanhef heeft hij het over de recente dood van de vrouw van de geadresseerde. Dit alles maakt het wel erg waarschijnlijk, dat de beschreven Hendrik Duyst de persoon is aan wie Focquenbroch zijn brief richt. Is hij ook de volksboekenkenner ‘meester Hendrik’, aan wie Focquenbroch zijn Typhon heeft opgedragen?
b. de ligt |
|