Spiegel der Letteren. Jaargang 12
(1969-1970)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
Averechtse literaire voorlichting in het buitenlandZij wie de internationale spreiding en bekendmaking van de Nederlandse letteren ter harte gaan, hebben sinds W.O. II zeker redenen tot - een voorzichtig - optimisme gekregen: zowel op het stuk van vertalingen als op dat van de informatie werden, dank zij lovenswaardig privé-initiatief of meer systematische, in het beste geval van officiële zijde gepatroneerde aanpak, de jongste jaren verheugende resultaten geboekt. In elk geval schijnt de onzalige tijd voorbij dat het buitenland zich nog kon permitteren de literatuur der Nederlanden zonder meer te ignoreren; meer en meer daarentegen krijgt die thans in algemene literatuuroverzichten en referentiewerken de plaats ingeruimd waarop ze als waardevolle en originele bijdrage tot 's werelds cultuurpatrimonium recht heeft: denken we maar aan Cassell's Encyclopaedia of Literature of aan de standaardwerken uit de Pléiade-reeks, al zijn daarnaast reeds vele andere gelijkaardige publikaties te noemen ook uit andere taalgebieden. Onze verwachtingen waren dan ook hoog gespannen, toen we de nieuwste Franse, onder de leiding van Philippe van Tieghem samengestelde literatuurencyclopedie, de Dictionnaire des Littératures (Paris, Presses Universitaires de France, 1968, 3 dln.), in handen kregen, vooral daar reeds bij een eerste vluchtig doorbladeren van deze compact gedrukte dundrukeditie - ruim 4000 blz. ! - bleek dat de letteren van Noord en Zuid er in zeer royale mate in vertegenwoordigd waren. In het woord vooraf van de hoofdredacteur konden we trouwens vernemen dat de uitdrukkelijke bedoeling voorgezeten had het Franse publiek uitvoerig in te lichten nopens die Europese en buiten-Europese literaturen waarmee het minder of helemaal niet vertrouwd was, en dat daartoe bij voorkeur beroep gedaan werd op buitenlandse specialisten, in ons geval Dr. Jacques Plessen, ‘chargé de cours à l'Université d'Utrecht’ - in de Franse taal- en letterkunde, maar dat wordt niet vermeld - en destijds eerste lector Nederlands te Straatsburg. Ons hierdoor gewekte vertrouwen werd nog versterkt door een speciale ‘Note concernant la littérature néerlandaise’, die op de Introduction volgt, en waarin nadrukkelijk de fundamentele eenheid van onze letterkunde wordt onderstreept, eenheid die het hele werk door wordt gedemonstreerd door het consequente gebruik van de term ‘Nederlands’Ga naar voetnoot1, ook waar de behandeling van het Noord- en Zuidnederlandse aandeel in afzonderlijke overzichten gebeurt: een in zijn duidelijkheid en beslistheid, vooral met het oog op Frankrijk, positief te waarderen standpunt. Wie dacht daarmee alle nodige waarborgen op zak te hebben voor een objectief-wetenschappelijke informatie, komt helaas bedrogen uit, zodra hij met iets kritischer blik de welhaast honderden artikels en artikeltjes gaat onderzoeken die aan onze letterkunde gewijd zijn (de stukjes die daarnaast nog over de Zuid- | |
[pagina 212]
| |
afrikaanse literatuur handelen - van de hand van Prof. Dr. R. Antonissen - blijven hier uiteraard buiten beschouwing): sommige ervan blijken zo slordig te zijn opgesteld, krioelen dermate van de fouten en vergissingen, dat het hier geleverde werk niet enkel bezwaarlijk au sérieux kan worden genomen, doch zelfs een ernstige waarschuwing, ten behoeve van de eventuele gebruiker, noodzakelijk maakt. De ons aanbelangende stof ligt verspreid over de twee historische overzichten: Littérature à l'époque moderne en Flandre (pp. 1382-1389) / resp. Hollande (pp. 1826-1833), waarop in deze bijdrage de nadruk zal liggen, enkele andere algemenere stukken o.m. over Rederijkers en Mouvement de Quatre-vingts - het op p. 4283 gesignaleerde over Théâtre néerlandais au XVIIe siècle blijkt echter onder die titel onvindbaar -, en ten slotte tientallen, soms vrij uitvoerige auteursartikels, gaande van Aafjes tot Zielens. We zouden vanzelfsprekend onrechtvaardig zijn indien we meteen Plessens werk over de hele lijn als waardeloos verwierpen: vooral onder de bijdragen over individuele schrijvers zijn er heel wat in hun geheel aanvaardbaar, en in sommige valt zelfs het karakteriserings- of synthesevermogen van de auteur te waarderen. We willen hier allereerst de onbetrouwbaarheid van de feitelijke informatie aan de kaak stellen, zoals die vooral tot uiting komt in de bio-bibliografische realia, in details van soms - het zij toegegeven - ondergeschikte aard, maar die in een werk dat zich dergelijk niveau aanmeet, in elk geval zouden dienen verzorgd te zijn. Al lag, blijkens de inleiding, bij de samenstelling de nadruk bewust op de moderne literatuurontwikkeling, toch mag worden betreurd dat een overzichtelijke behandeling van onze oudere literatuur - van middeleeuwen tot 19de eeuw - ontbreekt, waar dit b.v. niet het geval is voor de Scandinavische en ook nog andere kleinere literaturen: het artikel Flandre opent met een beknopte historische inleiding hoofdzakelijk over 18de en 19de eeuw; het artikel Hollande daarentegen vangt eerst na Tachtig aan - dat, zoals gezegd, afzonderlijk wordt behandeld -, in 1900 nl. Gebrek aan eenvormigheid in de presentatie van de verschillende nationale literaturen - hier toch wel zeer opvallend, bijna getuigend van willekeur - zal wel onvermijdelijk zijn in dit soort, door een uitgebreide staf redacteuren samengestelde werken, doch in het geval van de twee takken van éénzelfde letterkunde als de onze, bovendien door éénzelfde hand beschreven, verwondert het al meer; zo vraagt men zich ook af, waarom geboorte- en overlijdensdata van de Vlaamse auteurs wel, maar van de Hollandse niet vermeld worden. De rangschikking van de schrijvers naar generaties en genres is vaak voor kritiek vatbaar, doch vermits dit mede zaak is van subjectieve interpretatie, gaan we er niet verder op in. Hetzelfde geldt uiteraard voor de selectie der kunstenaars die voor opname in de overzichten in aanmerking kwamen, al moeten we wel bezwaar aantekenen tegen de hebbelijkheid regels lang namen op te sommen - niet zelden van derderangsfiguren -, die bij gebrek aan enige reliëf aanbrengende commentaar volkomen betekenisloos blijven: wat moet een buitenlander inderdaad met een A. Duclos, G. D'Hondt, J. Arras, J.C. Schoup, J. Verschaere, of een G. Van de Wall Perné, R.J. de Stoppelaar, Chr. de Graef, | |
[pagina 213]
| |
Fr. Tingen, Arondeus, C. Poort en tutti quanti, die hij zelfs in meer dan één nationaal-Nederlandse literatuurgeschiedenis vergeefs zal zoeken? Maar laten we tot de gewraakte onjuistheden overgaan: in het stuk over de Vlaamse letteren alleen - dat we trouwens het nauwgezetst controleerden - telden we er een - zegge en schrijve - zeventigtal; in dat over de Noordnederlandse werd er wel wat minder bar huisgehouden. Een complete opsomming zou natuurlijk geen zin hebben, al zou de redactie er ongetwijfeld haar voordeel mee kunnen doen, doch een leerzame bloemlezing uit beide artikels willen we de lezer niet onthouden. Verminkte auteursnamen zijn schering en inslag: tot de meest gehavende Vlamingen behoren Van Duysse (voor: Van Duyse), Van Laet (De Laet), Heckenrath (Herckenrath), Dorfel (Dosfel), Hammenacker (Hammenecker), Eekhout (Eeckhout), Franken (Francken), M. Gijssen (Gijsen), M. Teirlinck (H. Teirlinck), Van Hoogebeemt (Van Hoogenbemt), A. Matthijs (M. Matthijs), Engelram (Inghelram), Henssen (Hensen), R. van Kerckhoven (Van de Kerckhove), Bitremieux (Bittremieux), maar ook heel wat Hollanders kwamen er bekaaid af: zo Van Eeckeren (voor: Van Eckeren), A. Schmeding (Smeding), C.F. Kelk (C.J. Kelk), Anton Coolen (Antoon C.), H. van Eijck (Van Eyk), Belcampoo (Belcampo), Clara Lennard (Clare Lennart), Lehman (Lehmann), Budding (Buddingh'), Margo Minco (Marga M.), Cerrit Kouwenaar (Gerrit K.), enz. Ook met de geboorte- en overlijdensdata - bij de Vlamingen dan - werd wel erg nonchalant omgesprongen: zo laat schrijver De Bom overlijden in 1893 in plaats van in 1953, bedenkt hij C. Gezelle, A. Cuppens, F. Verschoren, J. Simons, L. Dosfel, F. Francken, F. Smits, E.W. Schmidt, L. Verhees, I. Michiels, R. Durant met een foutief, soms eenvoudig fantaisistisch geboortejaar, of laat hij na van sommigen - zeker van A. Hegenscheidt, J. Muls, A. de Ridder, F. de Backer, W. Putman, J. Vriamont, A. van Hoogenbemt, M. Matthijs had het gekund - het afsterven te signaleren. Hetzelfde kan nog worden gezegd van de verschijningsdata van sommige tijdschriften: b.v. Groot Nederland (hier 1936-40 i.p.v. 1903-44) of Podium (hier 1947 i.p.v. 1944 vlg,). Normaal werden de namen der auteurs die ook nog op een afzonderlijk artikel recht kregen, met een asterisk gemerkt: op p. 1826 echter treffen we minstens een tiental tweede of derderangsauteurs aan die dit merkteken blijkbaar onverdiend dragen, terwijl het bij andere veel belangrijker figuren, die dan ook terecht elders apart worden behandeld - H. Roland Holst, Adama van Scheltema, Heijermans, Van Moerkerken b.v. - gewoon ontbreekt. Men kan dit dan allicht voor muggezifterij houden; het typeert in elk geval toch de verregaande slordigheid waarmee de uiterlijke afwerking van de Nederlandse bijdrage in dit standaardwerk ‘verzorgd’ werd. Wie echter dacht, dat ernstiger misgrepen vermeden werden, moeten we onmiddellijk ontgoochelen: wat te denken immers van de competentie van de ‘specialist’ die in zijn overzicht van de moderne Noordnederlandse letteren Christine D'haen opneemt, in het gezelschap van de experimentele dichters nog wel (p. 1831), en iets verder Ivo Michiels, na Max Dendermonde en Nel Noordzij, als vertegenwoordiger van de Hollandse psycho- | |
[pagina 214]
| |
logische roman vermeldt (p. 1832), terwijl dezelfde auteur een 500-tal bladzijden eerder - gelukkig maar - toch ook al een plaatsje had gekregen onder de Vlaamse prozaïsten. Ook met de beknopte literatuurlijstjes aan het einde van beide stukken kunnen we geen genoegen nemen: zowel van Knuvelder als van Lissens wordt nog de tweede druk vermeld in plaats van de vierde (1967); Roemans, Bibliographie van de moderne Vlaamsche Literatuur en Closset, Aspects et Figures de la Littérature flamande moeten als respectieve verschijningsdata 1930-34 en 1943 dragen in plaats van 1930 en 1953, zoals hier aangegeven; en wordt met Van Leeuwen, Drift en Bezinning, 1950 de derde druk (1951) van dit in 1936 verschenen werk bedoeld? Nu we het toch over bibliografie hebben, nog een tweetal opmerkingetjes in verband met de algemenere literatuurlijst die achteraan in het derde deel, op p. 4283, opgenomen werd: P. Brachin, La Littérature néerlandaise kwam van de pers in 1962 (en niet in 1961), en Van Mierlo's Beknopte Geschiedenis... van 1954 is - wat niet uit de opgave blijkt - een zesde druk. Bovendien is de geboden bibliografische keuze voor heel wat verbetering vatbaar: belangrijke Nederlandse handboeken ontbreken (waarom Baur niet genoemd?), en zeker uit de beschikbare Franstalige publikaties mochten meer titels worden geciteerd (b.v. Weisgerber, Brachin). Na het voorgaande zal de noodzaak wel duidelijk zijn geworden ook de overige bijdragen van de Nederlandse redacteur met de nodige omzichtigheid te benaderen en liefst zelfs meteen aan een systematische en grondige controle te onderwerpen. Wij hadden daartoe noch de tijd noch de moed, doch enkele steekproefjes volstonden om ook hier een ontstellend gebrek aan accuratesse en zorg, soms zelfs aan elementaire kennis, vast te stellen. Zo troffen we artikels aan over W. Bilderijk (verschrijving liefst 7 maal herhaald) (p. 480), Reinvis (sic) Feith (p. 1342), Albert Kuyte (bedoeld wordt Kuyle) (p. 2211), Betje Elisabeth (sic) Wolff (p. 4194); als Van Duinkerkens ‘coreligionnaire’ wordt ergens Buning (voor Bruning) genoemd (p. 1194); Albrecht Rodenbachs voortijdige dood wordt zo maar eventjes met dertig jaar uitgesteld (1910 in plaats van 1880) (p. 3346); aan de Lierenaar Timmermans wordt gebruik van Westvlaams (!) dialect in de schoenen geschoven (p. 3921); Van de Woestijnes Interludiën en Zon in de Rug worden respectievelijk 1924/1926 en 1920 gedateerd, in plaats van 1912/1914 en 1924 (p. 4191), enz. Ten slotte zij nog gesignaleerd dat de algemene Index van de behandelde auteurs, die het werk afsluit en zijn bruikbaarheid moet bevorderen, althans voor de Nederlandse literatuur, in hoge mate onvolledig is: tientallen door ons opgezochte namen bleken te ontbreken. Voorwaar, er zit net iets te veel systeem in de hier aan het licht gebrachte onvolkomenheden, opdat ze op rekening van toevallige verstrooidheid zouden kunnen worden geschreven; het spijt ons het zo scherp te moeten formuleren, doch de hier gedemonstreerde slordigheid grenst aan wetenschappelijke onverantwoordelijkheid. Dubbel jammer is dit, omdat aldus een unieke kans verkeken | |
[pagina 215]
| |
werd om onze literaire en culturele public-relations met gezag en op hoog niveau in het Franse taalgebied - en meteen elders in de wereld - te bevorderen. Werkelijk, Dr. Jacques Plessen heeft de eerbiedwaardige zaak van de bekendmaking in het buitenland van ons al te vaak miskend cultureel erfdeel - zaak waarvan de behartiging, behalve deskundigheid, ook liefde veronderstelt - door zijn onbegrijpelijke lichtvaardigheid een wel bijzonder slechte dienst bewezen. Het komt ons zelfs voor - en voor onze Nederlandse ‘specialist’ is het niet veel minder dan beschamend - dat de hoofdredacteur van de Dictionnaire des Littératures niet eens zijn eigen nationale grenzen had dienen te overschrijden om competentere medewerkers inzake Nederlandse literatuur te vinden, die volkomen aan de gestelde eisen voldeden en deze taak dan ook met ere zouden hebben volbracht. In zijn Introduction verzocht Philippe van Tieghem de lezer door zijn opmerkingen bij te dragen tot de vervolmaking van de door hem geleide reuzenonderneming: ook hem zijn wij deze strenge kritiek verschuldigd; zij moge hem dringend ertoe aanzetten, met het oog op een herdruk van zijn werk, de Nederlandse bijdrage daarin grondig te laten reviseren.
w. gobbers |
|