Spiegel der Letteren. Jaargang 12
(1969-1970)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||
Een visie op Julius de Geyters ‘Geuzenlied’In november 1968 bracht een geruchtmakende televisiekwis het in het vergeetboek geraakte Geuzenlied van Julius de Geyter opnieuw in de actualiteit. Op de vraag naar de datum van het ontstaan van het lied kreeg de jury niet het verwachte antwoord, nl. het tot dusver algemeen aanvaarde jaartal 1872. Toen de kandidaat, die blijkbaar gedocumenteerd was, bij zijn stuk bleef, werd die datum een historisch probleem. L. Simons, adjunct-conservator van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, stelde onmiddellijk een onderzoek in. De eerste resultaten deelde hij reeds op 23 november, een week na de kwis, in een artikel in De Standaard mee. Bij de jaarwisseling verscheen zijn bijdrage om- en bijgewerkt in de vorm van een brochure onder de titel Van 't ongediert der Papen... Rondom De Geyters GeuzenliedGa naar voetnoot1. Een vroege druk van de partituur van het lied (met Nederlandse, Franse en Duitse tekst) in facsimile is erin gereproduceerd. Tot nog toe werd aangenomen dat het lied, althans de tekst, in 1872 ontstond naar aanleiding van het verblijf (16-27 febr.) te Antwerpen van de Franse kroonpretendent Henri van Artois-Bourbon, graaf van Chambord. De aanwezigheid van Chambord gaf aanleiding tot incidenten en straatgevechten. Rondom zijn figuur kristalliseerde zich een moment de politieke tegenstelling tussen katholieken en liberalen. Koningsgezinde, conservatieve katholieken brachten hem hulde en... zongen De Vlaamse Leeuw; republikeinse liberalen manifesteerden tegen en zongen de Marseillaise en de Carmagnole. De strijdende liberaal De Geyter, die de ‘Chamborddagen’ meemaakte, zou dan gauw op de melodie van De Vlaamse Leeuw een nieuwe tekst hebben geschreven om er de tegenstanders (‘landverraderen’ en ‘ongediert’) mee te lijf te gaan en de ‘geuzen’ tot de strijd om de vrijheid aan te zetten. Zo ontstond, volgens de traditie, het Geuzenlied in 1872. Het volgende jaar | |||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||
maakte Alexander Fernau er een eigen compositie op. - Dit alles is uitvoerig verteld geworden door A. de Lattin in Het lied in het Antwerps volksleven der vorige eeuw (1954). Wat speciaal de datering 1872 betreft, bestaat er een reeds oude traditie die in 1886, nog tijdens het leven van De Geyter en diens vrienden en medestrijders, werd ingezet door de Bibliographie NationaleGa naar voetnoot2. Het door Simons ondernomen onderzoek leidt naar een ander jaartal: 1873, en wel bepaald 15-17 september van dat jaar. Deze datum staat niet alleen onder het stuk dat in J. de Geyters WerkenGa naar voetnoot3 is opgenomen, hij komt ook voor op verscheidene, o.a. in het AMVC bewaarde, afzonderlijke afdrukken op losse bladen en blaadjes van papier en karton, voorts in het Antwerpse weekblad Recht door Zee van 28 sept. 1873. De aanleiding tot het schrijven van het lied zou dan niet het verblijf van Chambord te Antwerpen in febr. 1872 en de daarmee gepaard gaande incidenten, maar de tussentijdse verkiezing voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers geweest zijn, die op 16 sept. 1873 in het arrondissement Antwerpen plaats had en die niet gunstig was voor de liberalen. De thesis van Simons is dat het aannemelijk lijkt dat het stuk van De Geyter in de verkiezingsatmosfeer is ontstaan ‘als een antwoord op de door de [katholieke] Meetingpartij andermaal [zoals tijdens de Chambordincidenten] gemonopoliseerde ‘Vlaamse Leeuw’. Ik meen dat Simons voldoende duidelijk heeft aangetoond dat de tekst zoals wij hem kennen, dagtekent van 15-17 sept. 1873. Gepubliceerd werd hij voor het eerst nog dezelfde maand van hetzelfde jaar. De tekst met de muziek van Fernau verscheen voor het eerst in mei 1874. De titel was telkens De Vlaamsche Leeuw en de GeuzenGa naar voetnoot4. De bevestiging van zijn stelling vond Simons, toen hij, nadat zijn studie geschreven was, op Sinterklaasochtend in het AMVC een onbekende brief van De Geyter aan de leden van de (liberale) gemeenteraad van Antwerpen ontdekte. Het document is gedateerd van januari 1874 en bevat een uitvoerige verdediging van De Geyters kandidatuur voor de betrekking van directeur van de plaatselijke Berg van Barmhartigheid. Onder de vele daar opgesomde verdiensten van de schrijver voor de liberale zaak komt deze voor: ‘Wie schreef bij onze neerlaag in de | |||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||
laatste Kamer-kiezing de Geuzen en de Vlaamsche Leeuw, dat misschien tot groote zegepralen zal voeren? - Dagelijks, sinds Chambord binnen onze muren kwam, vraagt de publieke geest nieuw voedsel: wie is tusschen de tien personen die het heilig vuur onderhouden, die eenen berg van werk en zorg op de schouderen dragen?’ Verder in de tekst van dit voor de kennis niet alleen van De Geyter maar ook van het liberalisme in Vlaanderen zeer belangrijk documentGa naar voetnoot5 wordt gezegd dat de Vlaamse Beweging die ‘de ziel van de meetingpartij’ is geweest, ‘de grootste kracht onzer verjongde liberale partij’ moet uitmaken. De Geyter weet dat vele leden van de gemeenteraad daar anders over denken en aarzelt niet te schrijven: ‘Er mogen anti-Vlamingen onder U zijn...’ Niettemin verklaart hij onomwonden: ‘De toekomst, in Antwerpen vooral, behoort aan de Vlaamsche Beweging, vereenigd met de Liberale zaak.’ Daar hamert hij één lange alinea op, die besluit met: daarom ‘staan wij, Germanen, in 't harnas tegen het latijnsch papendom.’ Uit dit fragment valt veel te leren. Ten eerste het getuigenis van de dichter zelf omtrent het ontstaan van zijn lied, - ik kom daar op terug. Ten tweede de steeds levendige herinnering aan het verblijf van Chambord te Antwerpen, dat slechts een tiental dagen geduurd heeft en dat een terminus a quo lijkt te zijn voor een nieuwe opflakkering van de lokale vrijzinnigheid. Ten derde de aanwezigheid in het liberalisme in Vlaanderen, waarvan de geschiedenis nog niet geschreven is, van een strekking die de Vlaamse Beweging tot zich wil trekken, om niet te zeggen monopoliseren. Onbekend is de strekking niet, ook niet bij de tijdgenoten en ook niet bij de tegenpartij. In West-Vlaanderen, onder de discipelen van Gezelle en in de Blauwvoeterij waarschuwt men tegen de geuzen die willen ‘s'emparer du mouvement flamand’Ga naar voetnoot6, | |||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||
maar De Geyters brief brengt een onverdacht getuigenis voor het Antwerps liberaal milieu. En ten vierde valt de op een of andere wijze als racistisch aangevoelde tegenstelling tussen Germanen en Latijnen op: aan beide zijden van de levensbeschouwelijke grens wordt zij niet zelden uitgespeeld. Met deze beschouwingen wijk ik niet af van het Geuzenlied. Zij houden integendeel verband met de achtergrond waartegen het lied dient geplaatst en begrepen te worden en, voor wat het dichterlijk creatief produkt betreft - want dat is het ondanks stunteligheden en bombast toch in de eerste plaats - met de voedingsbodem zelf waarin het is ontstaan. Wie de tekst bekijkt, merkt dat de eerste bedoeling, en ik zou nog liever van aandrang spreken, kennelijk van Vlaams-nationale aard is. Dat blijkt uit drie elementen: 1. de oorspronkelijke titel, 2. het nauwe aansluiten bij de structuur van De Vlaamse Leeuw en 3. de inhoud van de eerste strofe. 1. Zoals boven werd gezegd, luidt de titel in alle publikaties van 1873, 1874, en zelfs nog van 1875, De Vlaamsche Leeuw en de Geuzen. Eigenaardig is dat De Geyter in zijn brief het lied de Geuzen en de Vlaamsche Leeuw noemt. Als verschrijving veelbetekenend: wat wij, geuzen, met die leeuw zullen aanvangen. 2. Het hele stuk sluit nauw aan bij de vers- en strofenbouw van De Vlaamse Leeuw. De Geyter schrijft gewoon nieuwe woorden op het bekende nationale strijdlied: hij behoudt het vers, het metrum, het rijmschema en, zoals duidelijk blijkt uit de tekst die in De Geyters Werken is opgenomen, de achtregelige strofe telkens gevolgd door een vierregelig refrein. De nieuwe woorden kunnen perfekt op de melodie van De Vlaamse Leeuw gezongen worden. Hierna, ter vergelijking, de twee versies van de eerste strofeGa naar voetnoot7.
| |||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||
Men lette op de aanhef bij De Geyter: ‘Zij brullen’, een duidelijke echo van ‘Zij zullen’. Het initiaal moment van De Geyters stuk is naar de klank volkomen op De Vlaamse Leeuw afgestemd. 3. Naar de inhoud is het initiaal moment van De Geyters gedicht eveneens op De Vlaamse Leeuw afgestemd. Het gaat alleen om Vlaamsnationale gevoelens, niet om dompersmentaliteit en slavernij, niet om licht en vrijheid. De eerste strofe komt hierop neer: Zij, de katholieken, brullen De Vlaamse Leeuw tegen ons maar verraden hem door er de Bourbons mee te huldigen. Heeft Vlaanderen dan geen trouwe zonen meer? Op, Geuzen, wreekt gij de smaad die de vaderen werd aangedaan. Zwaait gij de leeuwenvlag. Wee de verraders, als de afrekening komt. - Met andere, minder vurige woorden: de katholieken verraden de Vlaamse zaak, de liberalen moeten haar ter harte nemen. Ik verwijs naar de bovenvermelde strekking in het Vlaams liberalisme die de Vlaamse Beweging tot zich wil trekken. Nu is het een van de eigenaardigheden van dit lied dat de Vlaamsnationale aandrang na de eerste strofe plotseling geen effect meer sorteert. De leeuw verdwijnt, - geen lied van de leeuw, geen vaandel met de leeuw meer. In het laatste woord van de laatste strofe duikt hij nog wel even op, gekluisterd in een samenstelling, die in het verband met het voorgaand vers slechts onmachtige bombast is: Wij gaan vooruit als reuzen,
Vooruit met leeuwenmoed!
Weliswaar wordt na de eerste strofe het vaderland niet uit het oog verloren: strofen 2 en 3 komen telkens uit op dit motief. Het gaat echter niet - en dat is van het grootste belang - om het voortbestaan of de wedergeboorte van een volk - in De Vlaamse Leeuw heet het: ‘Een volk zal niet vergaan’ -, het gaat om de vernietiging van de ideologie van de paapse tegenstrevers. Str. 2: Overal ter wereld rijzen weer de kloosters als paleizen op en laat het obscurantisme zich gelden, ook bij ons, - maar de geuzen houden de wacht. Str. 3: Jezuïeten zaaien haat en twist, Rome smeedt de ketens van de slavernij, 't zwart gespuis zal het mensdom verpletteren. Dan komt de beruchte climax, die het succes van het lied zal worden: | |||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||
Dan, Geuzen, dan te wapen,
De vrijheidsvlag in d'hand:
Van 't ongediert der papen
Verlost ons Vaderland!
Str. 4 daarentegen is veeleer een verzuchting van een wereldhervormer. Geen fanatieke agressiviteit, geen hatelijkheden. Ook het motief vaderland is verdwenen. In de plaats treedt het hele mensdom: Wanneer komt de dag dat iedereen zijn eigen koning, zijn eigen paus (d.i. volkomen vrij, in de beeldspraak van de democratische geus) zal zijn en het hele mensdom één enkel Broederland? Daar willen wij als geuzen voor strijden. Men kan bezwaarlijk beweren dat de eerste strofe voorbeeldig past op de andere drie; deze daarentegen vormen een goed geheel dat op een ruime visie eindigt. Er valt tussen de eerste en de volgende strofen geen continuïteit te bespeuren van het onderwerp, het thema, het motief, de aandrang of hoe men het ook wil noemen. Dit heeft mij dadelijk gefrappeerd, toen ik de tekst naar aanleiding van het verschijnen van bovenaangehaalde artikelen ging lezen. Wat het geval nog frappanter maakte - en dat was mijn eerste aantekening - zijn de eerste vier verzen die naar mijn mening, ook na het lezen van alles wat omtrent het ontstaan van het lied geschreven is, een snelle en gevatte reactie zijn op het zingen van De Vlaamse Leeuw door De Geyters tegenstanders in omstandigheden die niet anders dan die van de Chambordincidenten in 1872 kunnen zijn. Als de woorden een zin hebben, dan roept de verontwaardigde De Geyter uit: De papen brullen De Vlaamse Leeuw als een strijdlied tegen ons in manifestaties ter ere van een Bourbon en verraden de Leeuw (door hem aldus te doen kruipen voor wat in de romantisch nationale terminologie de Franse erfvijand heet.) - Zodat wij weer in 1872 zijn. Ik wil de door De Geyter zelf meegedeelde datum 15-17 sept. 1873 niet incrimineren en zijn eigen getuigenis in de brief van jan. 1874 niet wraken. Dat zou geen zin hebben. Wat mij geleidelijk is gaan interesseren, is de factuur en, daaraan verbonden, het mogelijke ontstaan van het lied. Er zijn mij geen vroegere versies van het Geuzenlied bekend en ik heb er de pers uit de jaren 1872 en volgende niet op nagelezen. De structuur van de tekst doet echter vragen oprijzen, die wij bezwaarlijk kunnen ontwijken. Geen vraag, maar een constatering, is de discrepantie tussen de eerste strofe en de volgende drie. Een tijdgenoot van De Geyter heeft dat reeds gemerkt. Op 18 juli 1875 schrijft iemand die Prem-as tekent in Recht door Zee dat de eerste strofe kan gemist worden | |||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||
en dat de titel te lang is, ‘het volk heeft zich reeds een beteren titel gekozen en zegt eenvoudig: het Geuzenlied.’Ga naar voetnoot8 Gelijk heeft het volk, niet alleen omdat het eenvoud en kernachtigheid waardeert, maar omdat de oorspronkelijke titel, De Vlaamsche Leeuw en de Geuzen, ten slotte, evenmin als de eerste strofe, geen zin heeft voor een vrijzinnig strijdlied - of liever, voor het strijdlied van de antipaapse vrijzinnigheid - waarvan de kern in strofe 3: ‘Van 't ongediert der papen...’ ligt en niet in de Vlaamsgezindheid. Prem-as stelt trouwens in zijn artikel radicaal voor, de eerste strofe door de derde te vervangen. Wat dan met die eerste strofe? Eerste hypothese: de eerste strofe is in febr. 1872 ontstaan. Niemand ontkent het verband met de Chambordincidenten van 1872: de vermelding van de Bourbons is al te duidelijk. Simons spreekt van ‘een duidelijke allusie’Ga naar voetnoot9, Willekens van ‘duidelijke toespelingen’Ga naar voetnoot10. Willekens noemt het ‘kruipen voor Bourbons’ zelfs méér dan een allusie: ‘het is,’ schrijft hij, ‘het ontstekingspunt van het gedicht, naar aanleiding van de beroerde dagen van 1872 toen De Vlaamse Leeuw van Van Peene en Miry te Antwerpen gezongen werd ter ere van de Franse kroonpretendent Graaf van Chambord.’Ga naar voetnoot11 Ik heb straks gesproken van een snelle en gevatte reactie op het zingen, d.i. voor De Geyter het misbruiken van De Vlaamse Leeuw. Hij klaagt in de eerste strofe een misbruik, een verraad aan dat nu gebeurt en dat hij in de O.T.T. stelt: Zij die de Leeuw doen kruipen, doen kruipen voor Bourbons. Het is geen herinnering aan wat een jaar en zeven maanden geleden is gebeurd, toen de klerikalen de Leeuw deden kruipen. Of anders gezegd: in sept. 1873 doen de klerikalen de Leeuw niet kruipen voor Bourbons, wél wenden zij zijn lied aan tegen de geuzen (Er zijn daar immers twee regels die hun van pas komen: ‘Hij strijdt nu duizend jaren Voor vrijheid, land en God.’) De tekst en de spontane toon bedriegen niet. Ik beken dat ik veel voel voor de stelling dat de eerste strofe in 1872 is ontstaan en neergeschreven. Bewijzen heb ik niet. Werd de tekst toen ook gezongen? De traditie gewaagt van een nieuwe, liberale tekst op de melodie van De Vlaamse Leeuw, die tijdens de woelingen om Chambord gezongen zou geweest zijnGa naar voetnoot12, maar van zulk een tekst of van de hele ‘stunt’, zoals Simons het geval noemt, blijkt de pers van 1872 niets te weten. Een afdoend bewijs is dat nog niet. Simons en Willekens | |||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||
hebben elk een ogenblik gedacht aan de mogelijkheid van het ontstaan, in 1872, van wat de één een ‘coupletje’ of een ‘couplet’Ga naar voetnoot13, de ander ‘een concept, een paar strofen’Ga naar voetnoot14 noemt, maar zij hebben er geen spoor van gevonden en zij verklaren kategoriek dat wat in 1872 eventueel zou bestaan hebben in geen geval het Geuzenlied van 1873 is. Waarin zij m.i. gelijk hebben. Ik verschil alleen met hen hierin, dat ik het ontstaan van de eerste strofe in 1872 direct uit de straatrellen, die verscheidene dagen duurden, voor meer dan waarschijnlijk houd. Tweede hypothese: het hele stuk, zoals wij het thans kennen, werd in sept. 1873 geschreven, met als vertrekpunt de bestaande strofe. Het hoofdmotief van de strijd in de tussentijdse verkiezing is de tegenstelling tussen twee ideologieën, de katholieke en de liberale (= vrijzinnige). Zoals steeds zijn er allerlei implicaties, politieke, lokale en in dit geval ook Vlaams-nationale wegens het feit dat de (katholieke) Antwerpse Meetingpartij overtuigd Vlaamsgezind is. De Meetingisten zingen weer De Vlaamse Leeuw, natuurlijk nu niet meer om een Bourbon te huldigen. Ik zie niet goed waarom De Geyter nu, in 1873, zo verontwaardigd zou zijn dat hij het misbruik en het verraad van De Vlaamse Leeuw door de klerikalen aan de kaak zou moeten stellen en de geuzen oproepen de vaderen te wreken en de leeuwenvlag te zwaaien. Aan de andere kant is de Leeuw voldoende aanwezig in de verkiezingsstrijd en blijkt ook het Chambordincident nog vers genoeg in het geheugen om door de liberalen geëxploiteerd te wordenGa naar voetnoot15, zodat beide elementen, de Leeuw en de Bourbons, actuele gegevens zijn. Ik herhaal mijn mening: actueel genoeg om op in te haken, maar niet om thans, in 1873, als ‘ontstekingspunt’ van het gedicht te dienen. Mijn tweede hypothese is nu dat De Geyter zijn in 1872 spontaan op De Vlaamse Leeuw gemodeleerde strofe weer opneemt en vandaar uit zijn liberaal strijdlied in dezelfde versmaat en strofenvorm schrijft. Waarom dit nieuw lied? Er bestaan op dat ogenblik reeds drie recente GeuzenliederenGa naar voetnoot16. Voor de verkiezingscampagne kan het ook niet dienen, want volgens zijn eigen datering begint De Geyter eraan op 15 sept., de dag vóór de verkiezing, en komt hij er pas op 17 sept., de | |||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||
dag na de verkiezing, mee klaar. Het lied moet de vrijzinnigen een hart onder de riem steken, welk ook de uitslag van de verkiezing is. Er staat méér op het spel dan het onmiddellijk en lokaal belang. De wekroep is tevens een agressieve geloofsverklaring, wortelend in de verontwaardiging van febr. 1872 en aangevuurd door de politieke strijd van sept. 1873. Wat dat geloof inhoudt weten wij uit de boven gecommenteerde, openhartige en moedige brief aan de homogeen liberale maar zeker niet homogeen Vlaamsgezinde gemeenteraad van Antwerpen: ‘de Vlaamsche Beweging moet de grootste kracht onzer verjongde liberale partij uitmaken’. Het liberaal belang is ook een Vlaams belang. Wat De Geyter zelf betreft: ‘Een geheel leven van opoffering voor onzen stam had mij gelukkiglijk bij al de flaminganten des lands hoog in achting gesteld...’ en verder: ‘... al de Flaminganten zullen getuigen, dat de zucht tot heropbeuring van onzen stam tot merg in mijne beenderen is vergroeid...’ Men lette op het woord stam en men begrijpt dan die andere verklaring: ‘Maar in Antwerpen, op heel den Vlaamschen bodem, behoort de toekomst aan de stamliberalen...’ Stam en bodem: ondubbelzinnige nationalistische termen. Zijn geloof, wij weten het, verbindt het Vlaams-nationaal element met het antipaaps liberalisme. Hij heeft geprobeerd de twee elementen te verbinden in zijn lied. In de eerste strofe is het hem gelukt. In het lied als geheel genomen is daarentegen de discrepantie opvallend, tenzij men zover gaat de versen strofestructuur als begeleidend nationaal element te beschouwen waar de inhoud zich tot de liberale ideologie beperkt. Maar De Geyter behoorde niet tot het ras van de subtielen. Hij vertrekt van de bestaande flamingantische strofe. In de verkiezingssfeer heeft dan een verschuiving naar het antipaaps liberalisme plaats. Dit krijgt nu het... leeuwendeel, drie strofen lang. Iets gelijkaardigs is naderhand met de titel gebeurd: de oorspronkelijke titel van De Geyter, De Vlaamsche Leeuw en de Geuzen, is na betrekkelijk korte tijd het Geuzenlied geworden. De melodie van De Vlaamsche Leeuw werd ongeveer een maand na het klaarkomen van de tekst door de compositie van Fernau vervangen. Toen de muziekuitgave in mei 1874 verscheen, prijkte op het titelblad een theatrale (Water)geus die zich van zijn boeien bevrijd had en over katholieke requisieten triomfeerde, in de | |||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||
rechterhand een zwaard, in de linker een vaandel, - nergens een Vlaams symbool. Op een latere muziekuitgave, waarvan de integrale fotografische reproduktie als bijlage bij de brochure van Simons werd verzonden en waarvan de titelblad-tekening werd overgenomen op de omslag van de brochure, staat een veeleer dromerige Watergeus afgebeeld: ook hij triomfeert over gebroken boeien en (ditmaal talrijker) katholieke requisieten; zijn rechterhand rust in zijn zij, de linker omklemt een vaandel, - nergens weer een Vlaams symbool. Boven zijn hoofd de nieuwe titel: Geuzenlied. Reeds vroeg heeft het stuk van De Geyter bij diens strijdgenoten zijn tweevoudig - of tweeslachtig - karakter verloren en zijn bestemming als antipaaps liberaal lied bereikt. Deze bestemming lag in de climax van de derde strofe. Daar had De Geyter - hij alleen onder de geuzen-dichters van zijn tijd - de felle woorden voor de felle gevoelens gevonden. r.f. lissens |
|