Spiegel der Letteren. Jaargang 11
(1968-1969)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |||||||||||||||||
In margineChoor en Rei bij Abraham de KoningIn 1612 verscheen bij Adriaen Cornelison te Schiedam Vondels eerste - later door hem verloochende - toneelstuk, de tragi-komedie Het Pascha, dat door de Brabantse Kamer Het Wit Lavendel in Amsterdam vermoedelijk in 1610 al was opgevoerdGa naar voetnoot1. In dit stuk voert Vondel twee soorten koor ten tonele: het choor en de reien. Het choor spreekt in lyrische strofen blijkens de rollenlijst de ‘leerlijcheyt ofte moralisatie van't Spel’ uit aan het einde van de vijf bedrijven. In tegenstelling met dit anonieme choor dat de handeling als het ware van een afstand beziet en aktualiseert, staan de Reye der Egyptenaren en de Reye der Israeliten; hun naam verbindt hen aan één van de partijen, hun tekst vormt een wezenlijk deel van de handeling en binnen het vierde en vijfde bedrijf uiten ze zich niet alleen in lyrische strofen die uit korte regels bestaan, maar ook in fragmenten die in alexandrijnen zijn geschreven. Smit neemt aan dat dit gebruik van choor en reien verklaard kan worden uit het werk van P.C. Hooft die in Achilles ende Polyxena en Theseus ende Ariadne alleen chooren, in Granida alleen reien laat optreden: hoewel deze stukken in 1610 en 1612 nog niet gedrukt waren - de beide eerstgenoemde verschenen in 1614, het laatste in 1615 - veronderstelt Smit dat ze wel waren opgevoerd en dat belangstellende Amsterdamse dichters de teksten in handen hebben gehad. De chooren uit Achilles ende Polyxena en Theseus ende Ariadne en de reien uit Granida vormen dezelfde tegenstelling als chooren en reien in Het PaschaGa naar voetnoot2. In zijn volgende werken, te beginnen dus bij Hierusalem verwoest uit 1620, zal Vondel nog slechts reien gebruiken, zoals Hooft dit doet in Granida of in de in 1613 verschenen Geeraerdt van VelzenGa naar voetnoot3. In de periode 1610-1620 heeft zich bij Vondel dus een duidelijke verandering voltrokken ten aanzien van het koor. Ook binnen het werk van de Amsterdamse medicus Samuel Coster blijkt een ontwikkeling als bij Hooft en Vondel te hebben plaatsgehad. In zijn eerste drama, Ithys, dat in 1615 of misschien eerder geschreven werdGa naar voetnoot4, treffen we geen choor aan, wel echter een rei die volkomen anoniem blijft en duidelijk buiten de handeling staat. In zijn Spel vande Rijcke-man, opgevoerd en uitgegeven in 1615, treden de reien uit hun anonimiteit en vinden we de Rey der | |||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||
Enghelen en de Rey der Maechden; pas in zijn treurspel Iphigenia, opgevoerd en uitgegeven in 1617, treden de reien op zoals in Hoofts Geeraerdt van VelsenGa naar voetnoot5. Voor het toetsen van de ontwikkeling van Vondels toneelstijl in de jaren 1610-1620 wordt het belangrijkste vergelijkingsmateriaal ons verschaft door zijn leeftijdgenoot, medekamerist en misschien zelfs jeugdrivaal Abraham de Koning. Ook deze is van Antwerpen, week te zamen met zijn ouders om godsdienstige redenen op jeugdige leeftijd uit naar Amsterdam en vertoont nog de oppervlakkige overeenkomsten met Vondel dat ook hij vóór 1610 een aantal gedichten heeft geschreven die dienst konden doen op huwelijksfeesteneGa naar voetnoot6, dat ook zíjn eerste dramatisch werk een tragi-komedie was die waarschijnlijk geschreven werd in 1610Ga naar voetnoot7 en dat ook híj verschillende bijbelse toneelstukken geschreven heeft. Dat hij als overgangsfiguur moet worden beschouwd en oog had voor het nieuwe, is al meerdere malen gezegd en in een enkel geval aangetoondGa naar voetnoot8. Over een enkel facet van de verandering binnen het literaire werk spreekt De Koning in 1612, wanneer hij als uitgever optreedt van Den Generalen Loop der Werelt van Johan Baptist HouwaertGa naar voetnoot9; in het voorwoord schrijft hij dan: eert zyn dichten niet na desen tijd' maer nae dien tijt, men sach doen met geen Argus oogen twas doen so pryselijck als t'nu misprijselyck is, eenige uyt heemsche woorden te stellen. Klaarder taal nog spreekt hij in de opdracht van zijn Iephthahs ende zijn eenighe Dochters Treur-spel uit 1615: Wy sien dat de Rijm-const hedensdaegs opstijght tot grooter eere/ als voor heene geweest is/ (of insonderheyt tot sulcke volmaecktheyt en suyverheyt) tot wekken arbeyt wy hoochlijck danck weten/ de Zin-rijckste Poeeten/ oft Rijmers van onsen tijt/ als D. Allegonde, D.V. Koornhert, H.L. Spiegel, K. van Mander, D. Heinzius, P.C. Hooft, die de Musen hebben geoordeelt te wesen ('tgeen zijn Name medebrengt) 'tHooft der Poëten. Dese ende eenige andere/ hebben met haere Spelen/ Ghedichten en Liederen/ behaelt/ ende behalen een onsterffelijcke naem/ tot eere en cieraet/ der verdruckte/ en gheen uyt-heemsch-woort-behoevende-Nederduytsche Tale. Een slechte keus maakt De Koning hier geenszins; merkwaardig is in onze ogen echter dat hij vooral de puristische tendenzen blijkt te waarderen. Duidelijk | |||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||
springt ook in het laatste citaat naar voren De Konings grote bewondering voor Hooft, wiens dramatisch werk juist in 1614 en 1615 gedrukt wordtGa naar voetnoot10.
Naast gedichten bezitten we van Abraham de Koning 9 toneelstukken, die geschreven zijn in de periode 1610-1618; een deel ervan werd in de zeventiende eeuw gedrukt, de overige zijn overgeleverd in het Handschrift Anna Roemers VisscherGa naar voetnoot11. De 9 stukken zijn:
| |||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||
Verlaten we ons alleen op de rollenlijsten, dan leidt dit tot de konklusie dat choor en rei niet optreden in 1, 2 en 6. Dit is echter onjuist: de teksten zelf wijzen uit dat in 2 wel degelijk een choor verschijnt. Bovendien: 8 bevat geen opsomming van de rollen, maar ook in dit stuk vinden we een choor. De zeven in aanmerking komende stukken van De Koning willen we hier nu nader bezien op het gebruik van choor en rei.
| |||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||
Leert, o Vorsten! dat de listen
Die oyt Vrouwen herten wisten,
Werden door de wraeck bedacht:
Ghevoet door lust na roode schyven,
'tGhelt can wonder veel bedryven:
O 't gout heeft te grooten kracht!
O ghy Landen! die na desen
Moghet desen handel lesen
Een gheschied'nis over oudt,
Dynen vyandt niet vertrouwt,
Gheen wit ken den Moor-man decken,
Noch den Luypaert syne plecken.
| |||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||
Choor of rei spreekt in alle zeven de hier besproken stukken het slot. Dit is niet het geval in Hoofts eersteling, Achilles ende Polyxena, wel echter in zijn andere werken, tot in Baeto toe. Coster laat de rei optreden aan het einde van Ithys en van Isabella, niet echter aan het slot van zijn Spel vande Rijcke-man en zijn Polyxena; aanvankelijk evenmin in de Iphigenia, maar aan dit stuk werd later een rei toegevoegdGa naar voetnoot23. In dit opzicht wijkt De Koning dus niet af van zijn Amsterdamse kunstbroeders. Afgezien van het laatste bedrijf van elk stuk vormt in de dertien handelingen van zes werkenGa naar voetnoot24 het choor bij De Koning vijf maal het slot van een bedrijf, d.i. in 38 1/2% van de gevallen. Gaan we hetzelfde na bij Hooft, dan blijkt dat in diens Achiles ende Polyxena, Theseus ende Ariadne, Granida en Geeraerdt van Velsen te zamen zes van de zestien handelingen met choor of rei besloten worden, 37 ½% dus, terwijl we bij Coster tot 50% komen wanneer we Ithys, Spel vande Rijcke-man, Aphigenia, Isabella en Polyxena onder de loupe nemen. Bij geen van drie blijkt in de hier genoemde toneelstukken choor of rei zich een vaste plaats te hebben verworven aan het eind van een niet-laatste handeling. In dit opzicht wijkt Vondel wel heel sterk van hen af, want bij hem worden in Het Pascha en Hierusalem verwoest de eerste vier bedrijven steeds door choor of rei afgesloten. Opvallend is echter dat in het laatste hierboven genoemde stuk van Hooft, Geeraerdt van Velsen, álle handelingen met een rei eindigen, wat later ook het geval zal zijn met Hoofts volgende dramatisch werk, Baeto. In Theseus ende Ariadne en Granida daarentegen sluit alleen de laatste handeling met een rei. Bij Hooft valt dus een duidelijke wijziging op te merken. Een zo strakke lijn is bij Coster niet te ontdekken: alleen in de Isabella lijkt hij konsekwent, waarin immers de eerste vier handelingen niet met een rei besloten worden. Het is zeker niet uitgesloten te achten dat we het feit dat De Koning in Hagars vluchte ende weder-comste uit 1616 de drie bedrijven laat eindigen met het choor, moeten verklaren uit de invloed die het werk van Hooft op hem gehad heeft: één jaar tevoren had hij immers de lovende woorden geschreven in de opdracht van Iephthahs ende zijn eenighe Dochters Treur-spel, die hierboven zijn geciteerd. Aan onmiddellijke invloed van Vondel kan ik niet geloven: De Koning kende Het Pascha ongetwijfeld al vanuit de tijd dat de leden van de Brabantse Kamer het instudeerden, waarschijnlijk dus al uit 1610; de melodie-aanduiding Hebreen speelt 'sHemels lof uit Achabs Treur-spel wijst daar tenminste zeker op.
Zeer waarschijnlijk heeft het gebruik van choor en rei door de factor van de Brabantse Kamer dus de invloed van Hooft ondergaan. In zijn Iephthahs ende | |||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||
zijn eenighe Dochters Treur-spel lezen we De Konings waardering voor het werk van Hooft. In hetzelfde stuk zien we naast elkaar choor en rei optreden zoals in Het Pascha staat het anonieme, in strofen (van meestal korte regels; alexandrijnen tref ik alleen in II 5 aan) sprekende choor door de inhoud van zijn tekst buiten de handeling, terwijl de reien er duidelijk binnen staan, niet steeds in strofen spreken en de alexandrijn gebruiken. In Hagars vluchte ende weder-comste wordt een dergelijk onderscheid niet gemaakt en gebruikt De Koning alleen een choor. In Simsons Treur-spel treffen we nog slechts reien aan, die de taak van de vroegere chooren en reien hebben overgenomen. Blijven we binnen Het Wit Lavendel, dan kunnen we allereerst een verbinding maken tussen Het Pascha van 1610 of 1612 en Iephthahs ende zijn eenighe Dochters Treur-spel, in welke stukken zowel reien als chooren met een duidelijk onderscheiden functie optreden. De factor van de Brabantse Kamer blijkt achter te lopen bij het gewone lid Vondel: in Achabs Treur-spel vinden we nog louter chooren, terwijl we ook nog sinnekes en andere kluchtige personages aantreffen (die in totaal bijna 20% van de tekst voor zich opeisen, nauwelijks 1% minder dan de hoofdpersonen Achab en Jesabel). Een tweede lijn loopt vanuit Iephthahs ende zijn eenighe Dochters Treur-spel - misschien via Hagars vluchte ende weder-comste, waarin weliswaar alleen chooren optreden, maar waarin elke handeling juist door die chooren wordt afgesloten - naar Simsons Treur-spel waar De Koning slechts reien laat verschijnen. De draad die zo doorloopt naar Hierusalem verwoest hoeft nauwelijks meer te worden aangewezen. Bij De Koning was in 1618 dus nog niet het volledige inzicht aanwezig terzake het gebruik van chooren en reien, iets wat bij Vondel in 1620 wel het geval blijkt te zijn. Maar De Koning kon in zijn ontwikkeling niet verder meer dan hij in Simsons Treur-spel is gekomen: wanneer hij de opdracht van het stuk schrijft, is hij ernstig ziek: ... daer by ghelooft dat myn handt meer bestiert wert naer't believen van myn verdrietighe en pynelijcke Juffrouw Flerezyn als van de vrolijcke en blygeestighe Sang-GodinnenGa naar voetnoot25. En nog geen. jaar later, in januari 1619, sterft hij, zonder nog een toneelstuk te hebben geschreven waarin de vernieuwing afgerond had kunnen wordenGa naar voetnoot26. Uit zijn toneelwerk blijkt wel dat Vondel binnen Het Wit Lavendel niet een geniale eenling was, die als enige oog had voor toneelvernieuwing: minstens één kamerbroeder liep met hem in de pas. g.r.w. dibbets |
|