Spiegel der Letteren. Jaargang 11
(1968-1969)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tekst van Leopolds gedicht Nezahualcoyotl.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft niet zo mogen zijn. Wat in 1935 nog een weliswaar beknopt, doch overzichtelijk en met goede wil ‘kritisch apparaat’ kon worden genoemd, bleek in 1952 een heterogene verzameling van toevoegsels en uitlaatsels, van fouten en slordigheden. Niet alle slordigheden mogen op rekening van Van Eyck geschreven worden omdat met de nalatenschap slordig is omgesprongen door de erven. Men kan het lezen waar Van Eyck berustend schrijft dat een aantal papieren van de nalatenschap uit een enveloppe gegleden is en pas na de dood van een der erven, Leopolds neef Mr R.I. Leopold (overl. 17 mei 1940), achter een rij boeken in diens boekenkast werd gevondenGa naar voetnoot4. Habent sua fata libelli. In deel I van het Verzameld Werk 1951 heeft Van Eyck de onderverdeling - in een eerste en tweede deel - gehandhaafd die hij maakte in de Verzamelde Verzen 1935. In deze bundels zijn de eerste delen gelijk. De canon is nu wel vastgesteld: van ‘Zes Christus-Verzen’ tot ‘Oostersch II’ ligt de volgorde vast. In de toelichting bij de Verzamelde Verzen 1935 en in die bij het Verzameld Werk 1951/52 heeft Van Eyck verantwoord waarom hij ‘Cheops’ en ‘Oostersch II’ ‘als niet werkelijk tot de “nalatenschap” behorend’ beschouwde en ze daarom een plaats gaf in het eerste deel van de uitgaven 1935 en 1951Ga naar voetnoot5. Met uitzondering van ‘Cheops’ en ‘Oostersch II’ is de samenstelling van deel 1 VV '35 en VW I '51 gelijk aan die van Verzen, 2e druk 1920. De dichter heeft het zo gewild; de eerste druk heeft hij zelf verzorgd. Uit principiële overwegingen voegde Van Eyck in zijn uitgave van 1935 ‘Cheops’ en ‘Oostersch II’ er aan toe. Als ‘de kring der werkelijke kenners van Leopold's poëzie’ daarmee vrede heeft, behoeven over de eerste-delen van VV '35 en VW I '51 geen misverstanden te rijzen. Bij vergelijking van de tweede-delen van VV '35 en VW I '51 komen de misverstanden te voorschijn. In de discussie over die tweede-delen zijn ze onvermijdelijk. Ze vervullen daarbij een nuttige sociale functie; ze houden het werk van Leopold levend. Die tweede-delen tonen verschillen. Het zijn deze verschillen die mij, met betrekking tot het gedicht Nezahualcoyotl, intrigeren. Het gedicht heeft in de uitgave van 1951 een totaal andere plaats gekregen, vergeleken met die van 1935. Die verplaatsing, met die van andere gedichten, voltooide en onvoltooide, en de rangschikking van die gedichten maken, bij het ontbreken van een nieuwe toelichting en een aangepaste verantwoording, de uitgaven van 1951/52 problematisch. Ik wil trachten enig verband in de gewijzigde volgorde op te sporen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een opmerking vooraf. Duizend exemplaren van het Verzameld Werk zijn achteraf gedrukt. In die duizend exemplaren zijn door Van Eyck wijzigingen aangebracht; in de aantekeningen vermeldt hij dit: VW II '52, p. 680. Van de bundel VW I '51 zijn twee oplagen in de handel. Ze zijn zo op 't oog niet van elkaar te onderscheiden. De verschillen verneemt men uit de aantekeningen in het VW II '52.
Het gedicht Is het wel niet, op p. 309 in de eerste oplage, is in de tweede oplage verplaatst naar p. 284. Het komt na het gedicht In dezen tuin zijn saam gelegd, in dezelfde volgorde als die in de VV '35 (pp. 175 en 176). Waarom? We weten het niet. Van Eyck zegt er alleen maar van dat ‘het... beter [is], die lezing in zoverre te handhaven, dat de twee gedichten elkander onmiddellijk volgen’Ga naar voetnoot6. In de aantekeningen, VW II '52, vermeldt hij dit gedicht op p. 668. Daar is het een ‘tweede helft’, getuige zijn aantekening: ‘Voor tweede helft zie blz. 309’. Tweede helft waarvan nu? Van het gedicht dat onmiddellijk voor deze aantekening werd geannoteerd: O dood vlies van de torengracht? Het is geen tweede helft volgens de laatste aantekeningen van Van Eyck. Het is ‘nu geheel als afzonderlijk gedicht gedrukt’, p. 284 van de tweede oplage van VW I '51: ‘het is beter, ... dat de twee gedichten elkander onmiddellijk volgen’. Dat zij zo; de aantekeningen zijn hier met elkaar in tegenspraak. Doch de argeloze koper van Leopolds Verzameld Werk, die het treft dat zijn deel poëzie een achteraf gedrukt exemplaar is, wordt de toegang tot het werk van de dichter niet gemakkelijk gemaakt. En dat waarlijk niet omdat ‘de kring der werkelijke kenners van Leopold's poëzie’ een esoterisch karakter zou hebben, maar eenvoudig omdat de uitgave van het VW een geordende chaos is.
Door de verplaatsing van het gedicht Is het wel niet, van p. 309, eerste oplage naar p. 284, tweede oplage, eri door de omstandigheid dat tijdens het drukken van die tweede oplage het VW II waarin de toelichting en de aantekeningen staan, al gereed was, klopt de nummering van de pagina's in de aantekeningen niet bij de pagina's 284-310 in het VW I '51, tweede oplage. Het heeft weinig zin te protesteren tegen het aanbrengen van de boven beschreven wijzigingen in het VW I '51. Daarin ligt de oorzaak van de verwarring niet. Er zal een complex van oorzaken zijn geweest. Op de persoonlijke, Van Eyck rakend, behoeven we uit deferentie voor zijn nagedachtenis, niet in te gaan. De nietpersoonlijke vallen buiten het bestek van dit artikel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kijken we nu naar de verschillen in de tweede-delen. Men kan die verschillen aflezen van de twee volgende tabellen.
Van Eyck spreekt van een ‘ietwat andere opvolging der verzen’ aan het slot van de aantekeningen, VW II '52, p. 679. De misverstanden rijzen door een passus in de toelichting bij de VV '35, die in de toelichting bij het VW letterlijk is overgenomen. Hij schrijft: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Als enige natuurlijke wijze van uitgeven bleef daarna slechts die eenvoudigste en gemakkelijkste over, waarvan men de uitkomst in dit boek kan nagaan: het in hoofdzaak vasthouden aan de volgorde, waarin de nalatenschap mij in handen gekomen is: zo goed als geheel, indien niet geheel die, waarin zij zich bij Leopold's plotselinge dood bevonden heeft. Hoe dan ook ontstaan, althans is deze volgorde van de dichter zelf afkomstig.’Ga naar voetnoot7 Van tweeën een. Die bewering geldt of de volgorde van de VV '35 of - na zorgvuldiger schifting van de nalatenschap - de volgorde van het VW. Ze kan niet voor beide edities gelden. De reden waarom Van Eyck deze passus handhaafde - terwijl toch de toelichting op andere plaatsen blijkt oppervlakkig herzien te zijn - kunnen we slechts bevroeden. Met alle respect voor de moed waarmee Van Eyck, vergezeld van zijn vrouw in de jaren na 1925, later met J.B.W. Polak ‘als begeleider en als weg-trawant’ de doolhof der nalatenschap is binnen gegaan, twijfelen we aan de zorgvuldigheid bij de uitgave van het VW. Waar deze twijfels rijzen, geloven we graag de herhaalde verzekering van Van Eyck dat het hem tegenover Leopolds persoon en werk aan liefde noch toewijding heeft ontbroken. Maar bij de uitgave van het VW I en II werd de nauwkeurigheid verwaarloosd. Het weinige dat Van Eyck had toe te voegen, VW II '52, p. 679, had veel moeten zijn, gelet op die geheel andere rangschikking in het tweede-deel van VW I '51. Rangschikking, waarvan ik de juistheid niet in het geding breng. Het weinige dat Van Eyck toevoegde is de trieste afsluiting van een onbegonnen werk. Uit het resultaat, het VW I en II, mag de lezer constateren dat slordig beheer van een literaire nalatenschap en slordige typografie obstakels zijn waarover de meest consciëntieuze tekstverzorger de hals moet brekenGa naar voetnoot8.
Oostersch IV is aan het eind van het tweede-deel VW I '51 geplaatst. De volgorde van de nalezing is niet dezelfde als die in de VV '35. In de aantekeningen bij het VWGa naar voetnoot9 verantwoordt Van Eyck deze wijzigingen: afdeling I bevat ‘met enige zekerheid verbeeldingen van voornamelijk des dichters eigen zieleleven’. Afdeling II zijn ‘duidelijker als bewerkingen of vertalingen te onderscheiden’; afdeling III bevat soortgelijke verzen als afdeling II ‘maar in veel fragmentarischer staat’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarom Van Eyck het gedicht En Asrafel de Seraf? rangschikt onder de verbeeldingen van ‘des dichters eigen zieleleven’, in afdeling I plaatst en de variant bij de tweede helft van En Asrafel de Seraf? onder de - fragmentarische - bewerkingen of vertalingen opneemt, is niet duidelijk. De gedichten op de pp. 166-167, VV '35 heeft Van Eyck in de uitgave van het VW I '51 opgenomen in Afdeling III van Oostersch IV. In de VV '35 vormden ze Groep II (Oostersch) van de Gemengde Verzen, Schetsen en Fragmenten. In het VW I '51 is deze grote verzameling uit de VV '35 pp. 157-331 - een verzameling die meer dan de helft van het boek beslaat - gesplitst in Gemengde Verzen, pp. 219-306, en Schetsen en Fragmenten, pp. 307-541Ga naar voetnoot10. In de VV '35 zijn de Gemengde Verzen, Schetsen en Fragmenten onderverdeeld in XIV Groepen; in het VW I '51 tellen de Gemengde Verzen en de Schetsen en Fragmenten tezamen XIV Reeksen. In die laatste verzameling ontbreekt Reeks II. Groep I (VV '35) en Reeks I (VW I '51) komen geheel overeen, behoudens de (arabische) nummering van enkele gedichten. Reeks II ontbreekt. Slaat men Groep II op in de VV '35, dan constateert men dat deze gedichten zijn terecht gekomen, zoals tevoren al werd opgemerkt, in Oostersch IV. Donkersloot spreekt van ‘de uitgevallen Reeks II (1935: Groep II)’Ga naar voetnoot11. Bij het oplossen van Groep II (Oostersch) liet Van Eyck blijkbaar ook Reeks II uitvallen, een handelwijze die op zijn minst een verwarrend effect sorteert. Op de verschillen in redactie tussen de beide nalezingen ga ik niet in. Een storende drukfout zij gesignaleerd: VW I '51, p. 563, r. 4 v.o.: belangstiging voor VV '35, p. 152: beangstiging. Er zijn in de uitgave van 1951 vijf afdelingen Gemengde Verzen, één afdeling ongenummerd en vier afdelingen, genummerd I-IV. De eerste, ongenummerde, bestaat uit geheel of bijna voltooide verzen, door de dichter klaargelegd. Deze verzen vormen de eerste van de XIV reeksen. Er volgen vier afdelingen - weer gemengde - verzen, niet door de dichter klaargelegd, doch door Van Eyck uitgekozen en ‘Verzen uit de Nalatenschap’ genoemd. Door welke overwegingen geleid, Van Eyck besloten heeft een vijftigtal verzen uit de nalatenschap af te zonderen en ze in vier afdelingen gemengde verzen te groeperen, zullen we waarschijnlijk nooit te weten komen. Donkersloot is van mening dat de staat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van ‘het meer voltooide’ voor dat besluit bepalend is geweest. ‘Van Eyck heeft het geheel hierdoor overzichtelijker willen maken. In opzet is de scheiding van het meer en het minder voltooide een verbetering. De hiervoor nodige afwijkingen van de volgorde van het handschrift vormden geen bezwaar, daar hier toch het toeval overheerste.’Ga naar voetnoot12 In afdeling III (pp. 263-273) hebben de verzen uit de enveloppe hun plaats gekregen. De laatste regel van het eerste van drie gedichten is een reminiscentie aan een losse versregel in de VV '35, p. 238: de bronzen roep van het hert. Deze versregel staat in de VV '35 in een samenhang van schetsen en is genummerd: 37. Uit dezelfde samenhang in VW I '51, pp. 403-406 is hij verdwenen. Weggevallen? Weggelaten? Het gedicht op p. 266, VW I, Een blauwe lucht en wolken grijs heeft een pendant in - of is een variatie van - het gedicht no 12, Groep III, VV '35, p. 181Ga naar voetnoot13. Buiten deze invoeging heeft Van Eyck op zo op 't oog willekeurige plaatsen nog andere gedichten in de uitgave van het VW I '51 geplaatst. Zo p. 240: Wij avondkinderen/langs den weg, een gedicht dat in ritme en vorm overeenkomst vertoont met het bekende eerste gedeelte van het Scherzo in het eerste deel, p. 20: De bloemen spreken; zo de gedichten op p. 256 en p. 257, die de sfeer van het Kerstliedje in Verzen 1897 nabij komen. Ook het Wat brengen? wat met lichte hand (VW I '51, p. 286, eerste oplage, p. 287, tweede oplage) waarvan we, evenals van die op pp. 240, 256, 257, niet weten waar het vandaan komt. Uit de befaamde enveloppe? De mogelijkheid is niet uitgesloten: zeker is het niet. Ook hier zwijgen de aantekeningen. Reeks XIV, VW '51, pp. 536-541 is afkomstig uit de enveloppe. Het eerste gedicht van een serie van zes heeft een pendant in VV '35, p. 218 (Groep VI, no 12). Deze versie werd niet in het VW I '51 opgenomen; in de aantekeningen wordt over dit eerste gedicht in deze reeks niets vermeld. Reeks XIV (VW) en Groep XIV (VV) vertonen geen correlatie. Toch lijkt de overeenkomst in aantal van groepen en reeksen niet een toevallige. Het gedicht Naast ons, naast ons, achter het riet is in de VV '35 het enige gedicht in de Groep XIV. Het werd, naar de mededeling van Van Eyck, om zijn datering - (het is waarschijnlijk een van de laatste gedichten van Leopold) - en zijn kenmerkende aard - (welke?) uit ‘zijn eigen groepGa naar voetnoot14 gelicht en op zich zelf aan het einde van de afdeling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geplaatst’. Met dit gedicht eindigde, tot 1951, het moeizame dichterschap van LeopoldGa naar voetnoot15 in een vraag naar een lotsopenbaring uit de mond van een kind Ligt gij en luistert? is uw eigen
hart een meegaan en een neigen
als van takken in den wind,
toebestemd en uitverkoren
zijn verborgenst lot te hooren
op de lippen van een kind?
Volgens de aantekeningen bij het VW I '51 is dit gedicht getild uit Reeks III. In de verantwoording bij de VV '35 is het getild uit Groep III (‘de eigen groep’). Groep III en Reeks III vertonen grote verschillen in samenstelling. Bij de verzorging van de uitgave van het VW had het gedicht al een definitieve, andere, plaats, Groep XIV. Waarom dan die mededeling: Getild uit Reeks III? In het VW is het geplaatst in die reeks Gemengde Verzen I-IV ‘door de dichter-zelf niet voor bundeling klaargelegd’. Het staat aan het slot van de IVe afdeling. Over de ratio van de ‘ietwat andere opeenvolging’ tasten we in het duister. De passus over dit gedicht is uit de toelichting verdwenen: omtrent de nieuwe rangschikking geeft Van Eyck geen duidelijke opening van zaken. In de meeste exemplaren van het VW I '51 staat het afgedrukt op de bladzijden 301-304; in de duizend achteraf gedrukte exemplaren op de bladzijden 302-305. De nummering klopt niet met die van de pagina's in de aantekeningen in VW II '52. In het gedicht komen twee regels voor waarin tussen haken staat
in de VV '35 p. 330, r. 2 en r. 22. Ze staan in deze uitgave tussen ronde haken. Ronde haken zijn, zoals Van Eyck in de toelichting mededeelt, van de dichter zelf afkomstig. In het VW I '51 staan die woorden tussen stomphoekige haken, afkomstig, volgens de toelichting alweer, van Van Eyck. Welke lezing is nu de authentieke? De aantekeningen zwijgen erover. In het VW I '51 stoort in de laatste, hierboven geciteerde strofe een drukfout: ‘... en meegaan’ i.p.v. ‘een meegaan’. Deze uiteenzetting heeft zich in hoofdzaak beperkt tot de verschillen in volgorde van de gedichten in de tweede-delen van de VV '35 en het VW I '51. Op omissies, drukfouten, toevoegingen en uitlatingen werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terloops ingegaan. Hoe verschillend de uitgave van de VV '35 van die van het VW is, door weglatingen, drukfouten, verschillen in interpunctie, wijzigingen, is af te lezen aan de lotgevallen van het laatste gedeelte van het Tweede Deel der VV '35, de afdeling: Uit de Tijd van de Christus-Verzen. Van Eyck heeft de titel van deze afdeling in de uitgave van 1951/1952 losgelaten. Uit de toelichting is de passus die betrekking heeft op deze afdeling - in de VV '35 p. 347 - verdwenen. In deze passus verantwoordt Van Eyck de invoeging van juist deze verzen in de uitgave van 1935: een aantal jeugdverzen dateren van 1886, 1887 en later. Die worden niet gepubliceerd. Een tweede groep, gedicht omstreeks 1891 acht Van Eyck de moeite waard, naar inhoud en vorm, te publiceren in 1935. Die groep krijgt een naam: Uit de Tijd van de Christus-Verzen. In de uitgave van Brusse/Van Oorschot is deze verzameling opgenomen in VW II '52 onder de vroege gedichten. Het gedicht ‘Legende’ dat ook in deze tweede groep jeugdverzen werd aangetroffen maar in 1935 van publicatie werd uitgezonderdGa naar voetnoot16, is in de uitgave van 1951/1952 opgenomen. Over de oorspronkelijke titel van de afdeling schrijft Van Eyck niet meer. Geen aantekening in het VW verwijst naar de vroegere titel; Van Eyck hanteert hem niet meer. Dat is te betreuren. Want de gedichten die de inhoud vormen van de laatste afdeling van VV '35 en onder III in de Vroege Gedichten zijn terecht gekomen, mogen dan op jeugdige leeftijd gedicht zijn, - vergeleken met de versjes van Vroege Gedichten I en II verdienen ze een beter lot. Ze zijn, met die vergeleken, in poëtische zin geen jeugdwerk meer. Aan Donkersloot ontleen ik een citaat dat bewijs mag zijn voor eigen overtuiging: ‘Ook blijft men de in de uitgave van 1935 zo verduidelijkende benaming van de groep Uit de Tijd van de Christus-Verzen missen, die hun aansluiting bij de Zes Christusverzen zo goed markeerde en het vergemakkelijkte, hen in verband met elkaar te zien, door tijd en sfeer van ontstaan, zoals dit dan ook door W.A.P. Smit is beproefd. Het is verklaarbaar dat door de opneming van een groter aantal vroege gedichten, in de tweede ‘band’ waar men ze nu meer verscholen terugvindt, het opschrift werd prijsgegeven, maar ook als men aanvaardt dat het oeuvre daar nu met veel onrijper jeugdpoëzie inzet, zou toch de scheiding bewaard hebben kunnen blijven met de poëzie uit de debuuttijd, door behoud van dat weg-wijzende opschrift. Bij een herdruk zou men het oeuvre een dienst bewijzen, in de geest van Van Eyck zelf, door hierop terug te komen.’Ga naar voetnoot17 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die Vroege Gedichten openen met vertrouwde klanken: Gij deedt van alle menschen mij/ De zwaarste pijn,. Dit gedicht werd al in de VV '35 gepubliceerd, Groep VIII, no 27, p. 249, niet als jeugdvers en met verschillen in orthografie en interpunctie. Van Eyck noteert bij dit gedicht: ‘No. 27. Schoon, blijkbaar oud afschrift’. Volgens de aantekeningen bij VW II '52 komt het ook voor in een in donkerrood leer gebonden schrift van dik papier. De inhoud van dit schrift vormt de eerste afdeling van het VW IIGa naar voetnoot18. In VW I '51 werd dit gedichtje niet meer opgenomen. Toch wordt het in dat deel vermeld onder de beginregels Tweede Deel en moet dan op p. 249 - dezelfde nummering als die in de VV '35 - van VW I '51 te vinden zijn. Dat is mis. Op die bladzijde begint het tweede deel van het grote gedicht Soms in de volte van de straat. Verwarrend. Misschien is de ouderdom van het papier tenslotte doorslaggevend geweest voor de nieuwe rangschikking. De afdeling Uit de Tijd van de Christus-Verzen is met het gedicht Legende opgenomen onder de Vroege Gedichten III, VW II '52, pp. 78-101. Naar de inhoud overeenkomend met elkaar, niet naar redactie. Ik telde 51 verschillen in interpunctie. Dat is niet verwonderlijk. Van Eyck heeft, met toestemming van Leopold, al komma's geplaatst in Cheops. Deze verschillen in interpunctie signaleer ik hier slechts. De overige verschillen noteer ik in twee kolommen; in VW II '52 op
De opsomming blijft incidenteel. Beschrijving van alle verschillen tussen tekst van de VV '35 en die van het VW zou wellicht de noodzaak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doen inzien van een hernieuwde uitgave van Leopold. Consequentie van dat inzicht zou o.a. zijn: een zorgvuldig vergelijkend onderzoek van de handschriften en de teksten van de uitgaven die Van Eyck verzorgde. Uit Groep V van de VV '35 is het gedicht Nezahualcoyotl verplaatst naar de afdeling Gemengde Verzen IV van VW I '51, de laatste afdeling van verzen, niet door Leopold voor bundeling klaargelegd, doch door Van Eyck uitgekozen. In het VW I '51 gaat het gedicht vooraf aan een van Leopolds laatste gedichten: Naast ons, naast ons, achter het riet. Zouden we de onderstelling durven maken dat in de uitgave van 1951 Van Eyck een zuiverder chronologie gepoogd heeft aan te brengen, dan mogen we veronderstellen dat het gedicht Nezahualcoyotl een van Leopolds laatste gedichten is, ontstaan omstreeks 1924 of, waar dit niet zeker is, waarschijnlijk in de periode van het einde van de Eerste Wereldoorlog tot 's dichters dood, 21 juni 1925Ga naar voetnoot19. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIIn de toelichting van beide uitgaven, 1935 en 1951/1952, schrijft Van Eyck over de verantwoordelijkheid voor de uitgave, ook, van Leopolds schetsen en fragmenten. De rechtvaardiging ervan ontleent hij aan de betrekkelijk geringe omvang van de kring der werkelijke kenners van Leopolds poëzie. Die kring kan, naar Van Eycks mededeling, het grote belang van Leopolds nalatenschap voor zijn werk en zijn persoon ten volle erkennen. Van Eyck acht de kenners in staat ‘bij voortduring rekening te houden met het feit, dat niet alleen voor de publicatie, maar ook voor de tekst van veel onder het gepubliceerde de dichter zelf niet aansprakelijk gesteld dient te worden, daar ook van allerlei min of meer volledige gedichten geen beslissende lezing beschikbaar is en deze aldus in een vorm gedrukt zijn, die voor Leopold zelf slechts voorlopig was of op een keus tussen varianten door de verzorger van zijn nalatenschap berust.’Ga naar voetnoot20 En iets verder schrijft hij: ‘Bij de vaststelling van de wijze waarop onafhankelijke of binnen grotere gedichten aanwezige ontwerpen of schetsen gedrukt moesten worden, heb ik mij, overal waar het handschrift de beslissing op mij legde, door mijn eigen gevoel van rhythme en vorm laten leiden.’Ga naar voetnoot21 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zinnen die tot nadenken stemmen. Niet door objectieve, kritische benadering van het handschrift werd ‘de tekst van veel onder het gepubliceerde’ verkregen, doch door subjectief gevoel van rhythme en vorm. Van een dichter uit de school van Verwey het gevoel voor rhythme en vorm, dat Leopold vreemd moet zijn geweestGa naar voetnoot22. De vraag laat zich stellen wat de philoloog die Leopold was, van deze editietechniek gedacht zou hebben. Van Eyck heeft zich alle moeite gegeven beslissende lezingen te vinden of te maken (‘... overal waar het handschrift de beslissing op mij legde,...’). Ontbraken ze, dan was, volgens Van Eyck, de vorm waarin ze gedrukt waren voor Leopold zelf slechts voorlopig. Ik spreek als een vermoeden uit dat Van Eyck voor een karakteristieke trek in de dichterlijke werkzaamheid van Leopold, zijn woordmacht, voor het dichten dat Leopold dicht, toch eigenlijk geen zintuig heeft bezeten. Het onvolledige of onvoltooide is niet gelijk aan, niet identiek met het voorlopige. Het voorlopige is een kenmerk van Leopolds poëzie. Geen uiterlijk of toevallig kenmerk, maar een kenmerk inhaerent aan het dichten van Leopold, immanent. Het voorlopige mag niet op één lijn gesteld worden met het onvolledige, het onvoltooide. Het onvolledige is onvolkomen; het voorlopige is in afwachting, ἐν ὑπομονη En ook nog dit:
trots die standhoudt tegenover het grootste,
weet van geen bezwijken,
in mij het ongetelde rijke
verskunst
de hemelstormende,
de alles tartende woorden
waarbij al het bestaan, de uitkijk wankelde,
duizelen
en dit al ongewetene, afgewachte
dat in mij bovenkomt
waarvoor ik zelf afwachtende ben.Ga naar voetnoot23
Duidelijker kan het voorlopige niet worden gezegd. De wijze waarop Van Eyck de nalatenschap heeft verzorgd, doet m.i. geen recht aan dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kenmerk van Leopolds poëzie. Hij gaat voorbij aan de subtiele oorspronkelijkheid - die van het voorlopige - van Leopolds werk, van het handschrift en zijn varianten. Daarin moeten we zoeken naar ‘verborgen rijkdom’, niet in de opstellen van Van Eyck. De subtiliteiten die in deze opstellen worden uitgestald, zijn subtiliteiten uit de tweede hand. Van Eyck speurt naar psychische achtergronden. Hij doet dat ernstig. Hij ontwerpt daartoe begrippen - pijngordel, pijntyrannie, verijdeling - die thans wat moeilijk te hanteren en te verteren zijn. Diep gravend, wroetend bijna, brengt hij een Leopold te voorschijn: ‘Individualist, onbetwistbaar, maar ontgoocheld en lijdend: een individualist tegen wil en dank, die zijn individualisme nog enkel als een noodlot doorleven kan, dat hem, als noodlot, niet toelaat het in zich zelf te overwinnen en ondanks zijn pijnlijkheid zijn leven bepalen blijft.’Ga naar voetnoot24 Aan de eis van onverbiddelijke aandacht voor Leopolds dichterlijk woord gaat Van Eyck voorbij, althans in zijn publicaties over Leopold. Daarom pleit ik voor een vehementer tevoorschijn brengen van de nalatenschap.
Er is mij uit de groeiende literatuur over Leopold en uit commentaren op het werk van de dichter geen publicatie bekend waarin aandacht wordt geschonken aan het gedicht Nezahualcoyotl. Van Eyck noemt het in zijn groot artikel J.H. Leopold dat in Groot Nederland, februari en maart 1927 verscheenGa naar voetnoot25. Na de bespreking van het gedicht Arioso schrijft hij over ... dat laatste element in Leopolds innerlijk leven, dat gaandeweg gegroeid was en in zijn verzen steeds stelliger om uiting drong: de weerzin tegen, de verachting voor, de afwending van de mensen. Arioso onthult zijn oorsprong. In de keuze der voor Oostersch III bewerkte gedichten heeft het zich doen gelden. In het gedicht over de gedroomde wandeling in de tuin van zijn liefdeGa naar voetnoot26 deed het de dichter boven de woorden ‘liefdes diepst verband’ later de woorden ‘levens voos verband’ schrijvenGa naar voetnoot27. Nog andere onvoltooide gedichten, een lange ode aan de Mexicaanse keizer Nezahualcoyotl bij voorbeeld, spreken datzelfde gevoel uit. Het was het laatste gevolg van de verijdeling, die de leidende gedachte van deze studie geweest is en wier langzame voltrekking ik ook in de hele laatste behandelde groep van persoonlijke gedichten uit 's dichters tweede levenshelft gevolgd heb. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De lezer van Leopolds gedichten zij hier op zijn hoede: weerzin tegen, verachting voor, afwending van: een trits die al te gemakkelijk werd opgeschreven. Over Leopolds afwending van de mensen zullen we niet strijden. Doch of die afwending in een adem genoemd mag worden met weerzin en verachting, is niet zeker. In Oostersch III zijn stellig gedichten aan te wijzen die wat Van Eyck beweert, kunnen staven. Er zijn even zovele voorbeelden aan te halen die Van Eycks bewering ontkrachten. Welk gevoel spreekt het gedicht Nezahualcoyotl uit? Een gevoel van weerzin. Leopolds gevoel van weerzin? Gevoelens van verachting en afwending. Die van Leopold? Dat weten we niet. We moeten ons ervoor hoeden wat we bedenken bij het lezen van dit gedicht gelijk te stellen met wat Leopold dichtend uitspreekt. Het is verleidelijk b.v. in de laatste strofe van dit gedicht een dichterlijk zelfportret te zien. Is dit gedicht een notatie van Leopolds persoon? Van Eyck zet de lezer op de weg van die vraag door zijn wijze van interpreteren van vele gedichten van Leopold. Aangeslagen is die interpretatie wel: ‘Van Eyck heeft ons verscheidene verborgen zelfportretten in zijn gedichten aangewezen; zij zijn met talrijke schetsen, in enkele regels verscholen, te vermeerderen’Ga naar voetnoot28. Ik ben van mening dat we Van Eyck niet of niet meer op die weg moeten volgen; betwijfel of we recht doen aan de dichter Leopold als we zijn dichten in die zin interpreteren.
Een tweede verwijzing naar het gedicht vinden we bij Rispens in zijn opstel Leopold, de dichter van het modern-tragische levensgevoel. Hij citeert uit het gedicht de aanhef en de eerste drie verzen van strofe 12, blijkbaar zonder de tekst te hebben geraadpleegd, want, onjuist. Voor het ‘O weerzin’ uit vers 1 schrijft hij tweemaal ‘O waanzin’Ga naar voetnoot29.
De derde verwijzing vond ik bij Jalink in het nog ongepubliceerde gedeelte van zijn studie van leven en werk van Leopold. Jalink brengt het gedicht enkele malen terloops ter sprake, o.a. in een vergelijking van de mannenfiguren Christus, Verlaine, Cheops, Nezahualcoyotl met vrouwenfiguren als die in Morgen en Voor 5 December. Hij beschouwt de mannengestalten als ‘mehr oder weniger verschleierte Selbstbildnisse’, zonder overigens aan te geven, wat ‘mehr oder weniger’ inhoudt. Erstere, die mehr oder weniger verschleierte Selbstbildnisse sind, gehören | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alle dem zurückgezogene Typus an und dürfen wohl ausschliesslich als Ausfluss der Tyrannie eigener Gekerkertheit ausgesprochen werden.Ga naar voetnoot30 Het gedicht bestaat uit negentien strofen. Elke strofe telt zes verzen. Het is niet voltooid. Het voorlopige is een kenmerk ervan. In zichzelf kan men het voltooid noemen, naar het motief ziend, in zoverre het een beschrijving tracht te geven van een ‘keizer’-figuur uit het beschavingsgebied der Azteken. Uit de mededelingen van Leopolds tijdgenoten en van commentatoren op Leopolds dichtwerk valt niet op te maken of er in het leven van Leopold een periode geweest is waarin hij zich diepgaand heeft bezig gehouden met de beschaving van de Azteken. Schmidt Degener, JacobsenGa naar voetnoot31, De Raaf, Roland Holst, Donkersloot: geen van hen maakt gewag van dit gedicht of van een blijk van belangstelling van Leopold voor deze verre gebieden van beschaving. In het be-denken van dit gedicht ervaart men het gemis van een overzicht van Leopolds bibliotheek, van een publicatie van de briefwisseling, van een kritische uitgave van de nalatenschap. Evenzeer ervaart men de noodzaak van intensief onderzoek naar motieven en thema's van Leopolds poëzie. Het gedicht laat zich verdelen.
In strofen 1 en 2 wordt een ‘keizer’ uit het Azteekse beschavingsgebied toegesproken. Strofen 3 en 4 beschrijven het symbool van de heerser, het purper. De strofen 5-12 tekenen wat de hofhouding genoemd kan worden: het gezelschap dat een monarch steeds omringt; strofe 12 is de introspectieve overgang naar strofen 13 tot 17. De strofen 13, 14, 15 en 16 staan tussen stomphoekige haken. De strofen 17 en 18 nemen de beschrijving van de keizer-dichter weer op; strofe 19, de laatste: het ‘anti-staatsieportret’ van de ‘keizer’ van Texcoco. Van welke ‘keizer’ van Texcoco? De titel van het gedicht noemt Nezahualcoyotl. De inhoud van het gedicht noopt tot twijfel aan de historische juistheid van de titelGa naar voetnoot32. De al te summiere informatie die Van Eyck verstrekt, dwingt tot vragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat bedoelt Van Eyck met zijn aantekening bij dit gedicht als hij schrijft: ‘Nog ietwat bewerkt afschrift, behalve strofe 13-16, die uit voor de laatste bewerking klaargelegde blaadjes genomen zijn’?Ga naar voetnoot33 Wat is ietwat bewerkt? Wie heeft het afschrift ietwat bewerkt, de dichter of Van Eyck in zijn techniek van uitgave? Wat zijn die voor de laatste bewerking klaargelegde blaadjes? Wat houdt de bewering ‘laatste bewerking’ in? En tenslotte: in hoeverre mag de dichter zelf niet aansprakelijk gesteld worden voor de tekst van dit gedicht, m.a.w.: in hoeverre dient Van Eyck aansprakelijk gesteld te worden voor de definitieve redactie, d.i. de redactie die is terecht gekomen in VV '35 en VW I '51? Op welke plaatsen legde het handschrift op Van Eyck de beslissing zich door eigen gevoel van rhythme en vorm te laten leiden? Vergelijking van de in 1935 en 1951 gepubliceerde teksten met het manuscript kan een - voorlopig - antwoord op deze vragen geven. Het handschrift bestaat uit een katern van vijf in elkaar gevouwen blaadjes, twintig pagina's. Op de oneven pagina's schreef Leopold telkens twee strofen, behalve op de voorlaatste pagina, waarop één strofe, de slotstrofe, staat. De even pagina's en die waarop de strofen 13 en 14, 15 en 16 zouden moeten staan, zijn onbeschreven. Tussen deze bladzijden van het handschrift lagen twee velletjes papier van kleiner formaat dan het formaat van de katern. Het zijn waarschijnlijk de voor de laatste bewerking klaargelegde blaadjes. De rechterhelften van deze velletjes zijn dicht beschreven met de strofen 13, 14 en 15, 16 in zwaar bewerkte schetsen. Op de linkerhelften staan losse woorden, rijmwoorden, aanzetten, een Frans woord: épave. Van Eyck heeft aangenomen dat de uitgespaarde bladzijden van de katern, de 13e en de 15e bladzijde, bestemd waren voor de uitwerking van deze schetsen en zijn, Van Eycks, versie van die strofen is tussen stomphoekige haken op die plaats in Verzamelde Verzen en Verzameld Werk I gepubliceerd. In het handschrift zijn alleen beschreven bladzijden genummerd. Niet alle; na p. 6, waarop de strofen 11 en 12 geschreven zijn, houdt de nummering op. Van strofen 17, 18 en 19 zijn de pagina's ongenummerd; de losse blaadjes waarop de strofen 13-16 zijn gekrabbeld, zijn 2 en 3 genummerd. De nummering is in zwaar potlood aangebracht. We weten niet wie dat gedaan heeft, de dichter of de verzorger van de nalatenschap. Van Eyck rept hierover niet in de toelichting of aantekeningen bij de VV '35 of in het VW II '52. Van dit gedicht Nezahualcoyotl zijn alleen de strofen 3, 6, 8, 10 en 11 ‘schoon’, d.w.z. er is geen verschil tussen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de tekst van het handschrift en die van de uitgaven, behoudens enkele komma's die Van Eyck in de strofen 8, 10 en 11 toevoegde. De eerste strofe is bijna gaaf; in het handschrift ontbreekt het trema op ‘poëet’. In beide uitgaven is de plaatsing van dit trema onjuistGa naar voetnoot34. Toetsen we de niet-schone strofen op hun prille bewoordingen en hun varianten, dan komen we met de tweede strofe al in medias res. Dit is de oorspronkelijke versie van de tweede strofe: hoe is uw gril van kwaden reuk
uw wufte zin een oordeelspreuk
wel afgewogen
uw luchtige bekentenis
sober en van zich zelf gewis
en onbedrogen.
In deze eerste versie heeft de dichter met inkt doorgehaald:
De doorhaling in vs 3 is met inkt gewijzigd in over; tussen vs 4 en vs 5 heeft Leopold een variant, in inkt, geschreven:
Van het onleesbare woord zijn de laatste twee letters el; Leopold heeft door de rest een f geschreven en dit woord, ter verduidelijking wellicht, aan het eind van de regel nog eens genoteerd. Boven de doorgehaalde letters dr van ‘onbedrogen’ (vs 6) heeft de dichter in inkt vl geschreven. De tweede versie, altijd nog in inkt, ziet er als volgt uit: hoe is uw gril van kwaden reuk,
een oordeelspreuk
wel overwogen
uw luchtige bekentenis
nuchter en [onleesbaar] fel inwendig is fel
en onbevlogen.
Maar de ‘schoonheid, tyranniek gezind’ laat de dichter niet los en doet hem andere varianten noteren; tussen vs 1 en vs 2 staan in fijn potloodschrift, op regelmatige afstanden van elkaar de varianten:
Onder het doorgehaalde uw (1e versie, vs 2) staat: penetrant; in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
marge van vs 3 na wel overwogen: gewikt, gewogen; na bekentenis (vs 4): ontstentenis, en tenslotte na het reeds gewijzigde onbevlogen (vs 6): onbevlogen. Zo lag deze strofe in de nalatenschap te rusten tot Van Eyck de tekst voor de druk ging gereed maken. Hij koos uit vier interpolaties: fijn bezonnen - overdachte - rijpelijke - penétrant, de eerste; liet de variant van vs 3: gewikt, gewogen gaan voor de tweede versie: wel overwogen; besloot bekentenis (vs 4) te handhaven boven de variant ontstentenis. Voor de definitieve versie van vs 6 had de dichter zelf gezorgd. Van Eyck plaatste komma's achter vs 2 en vs 3; aldus verscheen deze strofe in VV '35. Ik ben van mening dat Van Eyck in het redigeren van deze tweede strofe te ver is gegaan. De hierboven afgeschreven tekst van de tweede versie van de tweede strofe is de meest diplomatische. De verzen 2 en 3 van de definitieve tekst zijn Van Eycks keuze. Evenzo heeft Van Eyck aan de varianten in strofe 4 de voorkeur gegeven. De strofe luidt in eerste ontwerp: een frommelig plunje uit de kast,
dat allen en dat niemand past
het valsch geplooide,
geeffend en terecht geschikt
maar dat de vogelen verschrikt
het zot berooide.
De definitieve tekst heeft aan het eind van vs 2 een komma; vs 3 toont een variant: ‘met v plooien’. Van Eyck heeft aangenomen dat de letter v in deze variant een afkorting was voor het adjectief ‘valsche’. In het handschrift ontbreekt het trema op ‘geëffend’. Aan het eind van vs 5 staat in het handschrift geen komma. De variant van vs 6: ‘het triestig mooie’ is, evenals de variant van vs 3, definitieve tekst geworden. Hetzelfde geldt voor strofe 5. De oorspronkelijke tekst luidt: Te midden van des werelds schoon
het onverstand zit op den troon
ten top geheven
met om zich heen in éénen door
het onbehagelijke koor
van nicht en neven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De varianten van vs 3 en vs 6 zijn definitieve tekst geworden. Waarom? Van Eyck zou scrupuleuzer te werk zijn gegaan als hij de oorspronkelijke tekst had gehandhaafd en in de aantekeningen bij vs 3 en vs 6 de varianten: ‘hoog en verheven’ en ‘en den aankleve’ had vermeld. Strofe 7, vs 2 luidde in de eerste versie: ‘de vale nijd en het krakeel’. De dichter streepte vale door, schreef er boven een woord dat hij eveneens doorhaalde en dat daardoor onleesbaar is; daar boven weer, in inkt, bleeke. In potlood staat in de marge vuige; dit adjectief is door Van Eyck gekozen voor de uitgave. Het handschrift van deze strofe toont geen leestekens; wel de definitieve tekst (vs 1, vs 3 en vs 6). Strofe 9, vs 1 en 2: Het stroef behoud in eeuwigen schrik
de dweepzucht met verdraaiden blik
hebben als varianten voor stroef: droef; voor verdraaiden: geheven. Onder blik staat genoteerd: snik, daar onder h. [of n.] z. Alle varianten zijn met potlood geschreven. Droef en geheven hebben nu weer geen genade gevonden bij Van Eyck. Hij plaatst een komma achter vs 1. Vs 6 luidt in handschrift en tekst van VV '35: van wederszijden.Ga naar voetnoot35
In de tekst van het VW I '51 staat: van wederzijden.Ga naar voetnoot36
In strofe 11 heeft Leopold vs 2: ‘met weee vriendschap tot elkaar’ zelf gewijzigd in: in voorschriftsvriendschap tot elkaar, een vondst, waar, gelukkig, Van Eyck keen keuze werd gelaten. Van Eyck plaatste een komma achter vs 4. Bij de redactie van strofe 12 koos Van Eyck uit de varianten die de dichter in inkt tussen de verzen krabbelde. De eerste versie luidt: O weerzin, die het al beziet
met spitsen blik en stom verdriet
en gruwend wezen
bedacht te zijn met lof en eer
en aangehaald in zulk een sfeer
en bij de dezen!
Bedacht werd door Leopold doorgestreept. Het er boven genoteerde zacht is eveneens doorgestreept. Er naast staat geschreven: gevierd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De dichter zette een reeks stippen onder het doorgehaalde bedacht, wellicht om de doorhaling ongedaan te maken. Van Eyck koos het door de dichter eerst geplaatste woord. Lof werd door de dichter gewijzigd in hulde. Boven het doorgestreepte aangehaald stond, in potlood, waarschijnlijk huldiging; met inkt heeft de dichter het aldus overgetrokken. Onder het doorgestreepte woord aangehaald schreef hij, ook in inkt, bezoekingen, het woord dat in de uitgaven is terechtgekomen. Een vrij willekeurige redactie van dit vs 5, want de andere mogelijkheid die het handschrift biedt en huldiging in zulk een sfeer
zou even aannemelijk geweest zijn. De strofen 13, 14, 15, 16 staan tussen stomphoekige haken in de uitgaven. Ze zijn geschreven op de voor de laatste bewerking klaargelegde blaadjes. Voor de laatste bewerking? Uit het handschrift is dat niet op te maken. De blaadjes zijn kleiner van afmeting dan de bladzijden van de katern, waarop de overige strofen zijn geschreven. De kleine blaadjes zijn in zwaar potlood genummerd: 2 en 3. Op de eerste pagina van de katern staat onder het nummer van de pagina C1. Ik heb niet kunnen ontdekken waarop die codering betrekking heeft. Strofe 13 luidt in de oorspronkelijke tekst: wat der gedachten bezig groeit
in overgangen vloeit
en levend
soms overstelpend, soms een licht
dat snel verschietend, een gezicht
ontzwevend
Ik Iaat de varianten volgen. Het teken > betekent: in het handschrift gewijzigd in:....
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Strofe 14 luidt in schets: en tevens een doordrongen zijn
en het al niet bijzonder zijn
konden
geur hier alleen in uitgestort
die niet elders wordt
terug gevonden
Variant:
Op de linkerhelft van het blaadje staat naast strofe 13 een rij varianten: tooid
wat altijd onvoleindigd
niet tot een besluit
laatste hand
onbeeindigd altijd
Naast strofe 14 de varianten: van dat aan [onleesbaar] aan elk bizonder zijn
op diepste, laatste gronden
der
van dit laatst verschil scherp e fijn
Het woord verschil is onduidelijk geschreven; zo ook de laatste woorden scherp e fijn. De gissing: scherpe pijn is aannemelijk.
Strofe 15 laat zich gemakkelijker lezen: bevolen te zijn uitgedrukt
met moeite en maar half gelukt
en onvolkomen
en in den luidruchtigen schaar
van woorden sterk en vast en klaar
schuw opgenomen
Er zijn twee varianten in de tekst: boven vs 1: nu tussen vs 3 en vs 4: vast staanden [het laatste woord is zeer onduidelijk]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Strofe 16: het zal den eeuwigen weg opgaan
van en misverstaan
en niet beklijven
aanvaard het luttele bedrag
waar elk zich in herkennen mag
overblijven
De varianten in de tekst luiden:
Ook van dit blaadje vertoont de linkerhelft probeersels: naast strofe 15 vs 4: onverschilligen
meedoogenlooze minachtichtig
naast strofe 16 vs 3 e.v.: verderven
uitgezonderd wellicht
scherven
épave
beste
als droeve resten
Bij de definitieve vaststelling van de tekst van de strofen 13, 14, 15, 16 heeft Van Eyck nu eens gekozen uit de varianten binnen de tekst, dan weer uit die op de linkerhelften van de blaadjes. Men kan daarmee vrede hebben als men bedenkt dat Van Eyck, geleid door eigen gevoel voor rhythme en vorm een aanvaardbare tekst van dit toch al zo duistere gedeelte van het gedicht op papier wilde brengen. Of hij door zo te werk te gaan, recht deed aan de dichterlijke intentie van Leopold, is een probleem voor de toekomst. Tenslotte, wat Van Eyck heeft bewogen van de - schone - tekst van strofe 16, vs 1 het adjectief eeuwigen zonder aanwijsbare aanleiding te wijzigen in zeekren zal wel altijd en raadsel blijven.
Strofe 17 telt twee varianten; naast vs 3: hun puur bewaren
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staat genoteerd: der -baren
Naast vs 5: de bitterheid omlaag geslikt
staat weg. Beide varianten zijn in potlood geschreven.
Van strofe 18, vs 1, dat aanvankelijk luidde: als een die ende en /voortaan
is als met potlood doorgestreept. Ook ende is doorgestreept, doch met inkt. Het voegwoord en is tussengevoegd. Bij deze strofe rijst twijfel aan de definitieve redacties van vs 3 en vs 6. In beide uitgaven luiden deze verzen: en zonder dezen
en niet zal wezen.
Nauwkeuriger lezing van het handschrift opent de mogelijkheid van andere redacties, n.1.: en zonder deren
en niet zal weren.
De slotstrofe vertoont twee varianten, bij vs 2 en vs 6. Naast vs 2 staat in potlood wars, naast vs 6, in potlood, weg.
Ik heb getracht enige inhoud te geven aan een mededeling van Van Eyck in de aantekening bij het gedicht Nezahualcoyotl: ietwat bewerkt. Bewerkt door wie? Door Leopold? De definitieve redactie van dit gedicht, de tekst in de Verzamelde Verzen en in het Verzameld Werk, is voor een te groot gedeelte het werk van Van Eyck. De bewondering van Rispens voor Van Eycks immanent-psychologische methodeGa naar voetnoot37 deel ik niet, in de afwijzing er van kortelings gesterkt nog door een uitspraak van Sötemann: ‘... immanente benadering van het werk is principieel ontoereikend, en leidt op dwaalwegen’Ga naar voetnoot38. Van Van Eycks wijze van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezorgen word ik op zijn zachtst gezegd ongerust. De grilligheid die in de verzorging van het Verzameld Werk I en II valt te bespeuren, moet allen die ‘het grote belang van Leopold's nalatenschap voor zijn werk en zijn persoon ten volle erkennen’Ga naar voetnoot39 te denken geven. ‘Het geheel is niet zonder willekeur’Ga naar voetnoot40. Met deze woorden velt Van Eyck een oordeel over Leopolds grote Bloemenalbumblad. Of hij met die willekeur de dichterlijke willekeur - het voorrecht van de dichter - bedoelde, betwijfel ik. In strikte zin zijn de eigen woorden van toepassing op de wijze waarop hij vorm heeft gegeven aan een van Leopolds meest cryptische gedichten: Nezahualcoyotl.
p.s.n. oost |
|