racistisch, erudiet-parallellistisch. En steeds zeer geëngageerd. Want Uyttersprot beheerste zijn teksten en werd er tevens door beheerst. De totaliteit van dit willen bezitten en bezeten-zijn kenmerkte hem als literair filoloog. Daarom wellicht, en ook om zijn vele gaven van geest en hart, was hij in de literaire filologie een onverwisselbare ‘persoon’. Er is in de wetenschap der literaire teksten geen groter glorie.
Zijn jongste boek Praags Cachet toont hem in volle kracht, geen groot stilist weliswaar, maar synthetischer en vormkrachtiger dan vroeger zonder dat hij iets van zijn ontledend penetratievermogen heeft prijsgegeven. Allen die zijn talent bewonderden hebben er zich over verheugd dat hij met dit boek de Vijfjaarlijkse Staatsprijs voor Critiek en Essay veroverde.
Doch spoedig nadien begon een slepende ziekte hem te ondermijnen. Zij die zijn persoon en karakter kenden, wisten dat zich hier een menselijke tragedie begon af te spelen. En deze tragedie werd, tot ons aller verlies, spoedig voltooid.
De zin van deze tragedie? Bij iemand als Uyttersprot, die met zélfs achterdochtig behoud van zijn vlijmscherpe intelligentie, zich steeds allerfelst met zijn literaire studieobjecten heeft geïdentificeerd, kan men ze misschien vinden in een paar waarheden van een zijner geliefde dichters, de getormenteerde Kleist. Aan het slot van zijn lezing over deze dichter op het Filologencongres te Amsterdam in 1946, citeert hij als diens ‘sleutelwoorden’: ‘Die Wahrheit ist, dass mir auf Erden nicht zu helfen war’ en ‘Mein Gemüth - und ist das nicht mein Schicksal?’ Misschien werpen deze donkere woorden enig licht op Uyttersprots te vroege dood.
Om zijn baanbrekend en degelijk werk met zijn nobele menselijkheid verdient hij onze blijvende dank.
de redactie