Spiegel der Letteren. Jaargang 10
(1966-1967)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
Tijd, plaats en handeling in de ElckerlijcDe voortreffelijke bouw van de Elckerlijc heeft enkele literair-historici ertoe gebracht, dit spel met het klassieke toneel te vergelijken. Zo schreef de graecus A. Willems: ‘De bouw van de Elckerlijc is perfect: Een Helleen zou er niets aan hebben verbeterd. De schrijver kende blijkbaar het Grieksche toneel niet: zijn drama is door en door middeleeuwsch, door en door katholiek. Maar de auteur schijnt, om zoo te zeggen, bij intuïtie te hebben gevoeld hoe hij het aan boord moest leggen om zijn publiek van het begin tot het einde van zijn stuk te boeien.’Ga naar voetnoot1 Wordt hier de mogelijkheid van ontlening aan of beïnvloeding door de klassieken nadrukkelijk ontkend, de Fransman Emile Legouis, de Engelse versie van het spel besprekend, laat deze mogelijkheid open met de uitspraak: ‘rien qui soit plus vraiment classique de structure.’Ga naar voetnoot2 Nog verder was in de 18e eeuw de Engelsman Thomas Hawkins gegaan. Hij veronderstelde bij de auteur van het middeleeuwse spel bekendheid met en kennis van het klassieke toneel: ‘It is remarkable that in this old simple drama the fable is conducted upon the strictest model of the Greek tragedy. The action is simply one, the time of action is that of the performance, the scene is never changed, nor the stage ever empty.’Ga naar voetnoot3 Onlangs heeft Th. Ausems deze woorden met instemming aangehaald en hij voegde er aan toe: ‘Inderdaad vertoont de Elckerlijc de Aristotelische eenheden van tijd, plaats en handeling en is het eerste Nederlandse renaissancedrama.’Ga naar voetnoot4 Deze uitspraak wekt wel enige bevreemding. Algemeen wordt gesteld dat het renaissancedrama begint bij Hooft en CosterGa naar voetnoot5, ongeveer twee eeuwen na het ontstaan van de ElckerlijcGa naar voetnoot6! Bovendien is bekend dat de regel van de eenheid | |
[pagina 59]
| |
van tijd eerst na Hoofts Italiaanse reis, de regel van de eenheid van plaats pas in de tijd van het classicisme bewust werd toegepastGa naar voetnoot7. Het is duidelijk: de voortreffelijke bouw van de Elckerlijc kan niet beschreven worden door een verwijzing naar de Aristotelische eenheden. En de karakterisering renaissancedrama kan niet van toepassing zijn op dit ‘spel van sinnen’ uit de 15e eeuwGa naar voetnoot8.
* * *
Tijd, plaats en handeling bepalen in sterke mate de structuur van een toneelstuk. Daarom verdienen deze categorieën in ieder spel de aandacht. Met betrekking tot de Elckerlijc merken we er het volgende over op. In Elckerlijc's verzoek om uitstel tot de volgende dag en in de afwijzing daarvan door die Doot, is de tijd gegeven: vs. 158
Aldus bereyt u in desen dach.Ga naar voetnoot9
Als Elckerlijc vervolgens de klacht uit: vs. 175
Den tijt gaet verre, tes nae noene.
krijgt de toeschouwer de indruk dat de auteur gedacht heeft aan een kalenderdag van 24 uur: het is al na de middag; Elckerlijc moet opschieten om tijdig klaar te zijn voor ‘die rekeninghe’. Bij verdere lezing vervaagt deze indruk echter. Het is onmogelijk dat alle handelingen van Elckerlijc plaatsvinden op een dag die al voor meer dan de helft verstreken is: zijn moeizame gesprekken met Gheselscap, Vrienden ende Maghe, Tgoet en de zieke Duecht; zijn biecht en boetedoening; zijn vertrek met Duecht, Kennisse, Wijsheyt, Gracht, Scoonheyt en Vijf Sinnen; het maken van het testament; zijn gang naar de priester en het ontvangen van de sacramenten; zijn smartelijk afscheid van Wijsheyt, Cracht, Scoonheyt en Vijf Sinnen en zijn afdaling in het graf. Ook het bevel waarmee Biechte aan Elckerlijc de geselroede overhandigt: vs. 526-7
Daer suldi u lichaem mede termijnen
Met abstinentie ende met pijnen.
| |
[pagina 60]
| |
maakt duidelijk dat de auteur niet een dag van 24 uur voor ogen stond. Het heeft immers weinig zin iemand die nog slechts enkele uren te leven heeft, op te roepen tot onthouding en versterving. De uitdrukking ‘desen dach’ kan echter ook op andere wijze benaderd worden. Elckerlijc krijgt van die Doot een tweeledige opdracht. Hij moet zich klaarmaken voor ‘die rekeninghe’ (vs. 80) én hij moet een pelgrimage gaan ‘die niemant en mach weder keeren in gheender manieren’ (vs. 85-86). Op ‘desen dach’ wordt hij dus geconfronteerd met zijn verleden (hij moet de boeken opmaken van zijn daden uit het verleden) én met zijn toekomst (het sterven ligt vóór hem). De tijdaanduiding ‘desen dach’ krijgt daardoor de waarde van heden, nu, het moment waarin verleden en toekomst aan elkaar rakenGa naar voetnoot10. Daar ieder mens iedere dag, zolang hij leeft, zijn tijd met heden kan aanduiden, kan dit woord de betekenis krijgen van de tijd dat men in leven is. Zo bijvoorbeeld in de theologische uitdrukking ‘het heden der genade’ en in bijbelteksten alsGa naar voetnoot11: ‘Och, of gij heden naar Zijn stem hoordet!’ (Psalm 95, 7) In Handelingen 17, 30-32 wordt dit heden geplaatst tegenover de dag van het oordeel: ‘God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij allen, overal tot bekering moeten komen; omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij den aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, dien Hij aangewezen heeft door Hem uit de doden op te wekken.’ Dezelfde voorstelling vinden we in de Elckerlijc, in de woorden waarmee die Doot van Elckerlijc afscheid neemtGa naar voetnoot12: | |
[pagina 61]
| |
vs. 158-162
Aldus bereyt u in desen dach.
Ick wil uut uwen oghen vertrecken.
Siet, dat ghi u naerstelic gaet betrecken
Te segghen: nu coemt den dach
Die elckerlijc niet voer bi en mach.
Het is duidelijk dat desen dach in vs. 158 en den dach in vs. 161 niet naar dezelfde tijd verwijzen. Desen dach is er: dit levenGa naar voetnoot13; den dach komt: de dag des doods, de dag des oordeels, het leven na dit leven. Het spel speelt zich af op het moment waarin tijd en eeuwigheid, leven en dood elkaar raken: altijd, ieder moment. Zoals de tijd wordt ook de plaats slechts door één uitdrukking aangeduid. Wanneer Gheselscap weigert met hem mee te gaan, smeekt Elckerlijc: vs. 267-8
doet mi uut gheleye, maect mi moet,
Tot voer die poerte.
Gezien de motieven van de ‘pelgrimagie’ en de ‘rekeninghe’ moet onder deze poort wel verstaan worden de ingang tot het dodenrijk, voor het lichaam het graf (vs. 795-6), voor de ziel de hemel (vs. 861-2)Ga naar voetnoot14. Het spel speelt zich dus af op de grens van het land der levenden en het rijk der doden: overal. Tijd en plaats worden zichtbaar in en door de handeling. Daardoor verwijzen ze naar hetzelfdeGa naar voetnoot15. Iedere handeling heeft te maken met Elckerlijc's leven van dag tot dag, van desen dach tot den dach; elke daad betekent een stap op de weg van deze naar gene zijde van de poortGa naar voetnoot16. De Elckerlijc vertoont dus niet de objectieve eenheden van het renaissancedrama, maar tijd, plaats en handeling zijn één, doordat ze gebonden zijn aan de existentie van de hoofdpersoon: ze worden zichtbaar in en door het leven van Elckerlijc.
* * *
Zodra het spel gespeeld wordt, ervaren spelers en publiek het genoemde altijd en overal als nu en hier. Daardoor krijgen tijd en plaats een subjectief karakter. | |
[pagina 62]
| |
Wie de tijd ervaart als nu en de plaats als hier, is zich van zijn bestaan bewustGa naar voetnoot17. Daardoor kan de toeschouwer zich met de hoofdpersoon vereenzelvigen, ziet hij zichzelf als in een spiegel op het toneel, overal en altijdGa naar voetnoot18. Dat is voor het eerst gebeurd toen de auteur Elckerlijc tot leven riep en hem in vs. 175 met de woorden Den tijt gaet verre, tes nae noene.
zijn leeftijd gaf, hem voorstelde als een man die over de middaghoogte van het leven heen isGa naar voetnoot19. Daardoor heeft hij hem naar het leven kunnen tekenen. C.G. Jung merkt op: ‘Wat de jeugd buiten zich vindt en moet vinden, moet de mens in de middag van zijn leven in zijn innerlijk vinden.’Ga naar voetnoot20 We zien het in het spel: Elckerlijc gaat van buiten, Gheselscap, Vrienden ende Maghe, Tgoet, naar zijn innerlijk: Kennisse, Duecht, enz.Ga naar voetnoot21 Ook de volgende beschrijving van Jung: ‘De overgang van ochtend naar middag is de omzetting van vroegere waarden. Het wordt noodzakelijk de waarde van de tegendelen van de vroegere idealen in te zien, de vergissing te ontdekken in de vroegere overtuiging, de onwaarheid te erkennen in de vroegere waarheid en te voelen hoeveel weerstand en zelfs vijandigheid er in lag, wat tot nog toe voor liefde doorging.’Ga naar voetnoot22 | |
[pagina 63]
| |
wordt zichtbaar in de Elckerlijc, tot in onderdelen toeGa naar voetnoot23. Daar de middeleeuwse mens geen theoretische psychologie ter beschikking stond, kunnen we slechts aannemen dat Petrus van Diest door zelfervaring tot deze inzichten gekomen is. Doordat hij zelf de tweede levenshelft was ingegaan, zelf door zijn leeftijd met vergankelijkheid en dood geconfronteerd werdGa naar voetnoot24, trad hij in de leeftijd van de hoofdpersoon zijn fantasiewereld binnenGa naar voetnoot25. Daarin is de verklaring te zoeken van het ontstaan, de levensechtheid en de voortreffelijke bouw van ons spel. Elckerlijc is de speler, hij is het publiek én hij is de auteur. Als de onrechtvaardig-rechtvaardige mens gaat hij de weg van de mens van alle tijden, de weg van de morgen naar de avond, van ‘desen dach’ naar ‘den dach’.
Hardenberg. r. vos |
|