Spiegel der Letteren. Jaargang 10
(1966-1967)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||
In margineHistorie en verbeelding1. In 1965 verscheen in de reeks ‘Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde’ een uitgave van De Renegaat van Adriaan van der Hoop jr. Het werkje werd door Dr. W. Drop voorzien van een inleiding en versierd met aantekeningen. De inleiding omvat niet minder dan 41 pagina's tekst. Een omvangrijke inleiding dus, een inleiding ook vol, althans op het eerste gezicht, niet eenvoudige uiteenzettingen! Men moet er zich echter over verheugen, dat Dr. Drop deze studie ondernomen heeft. Wat, immers, heeft hij gedaan? Hij heeft (na een benadering van de literair-historische plaats van De Renegaat) niet alleen een aantal literairwetenschappelijke begrippen (vooral met betrekking tot vertelvormen) gehanteerd, maar, in nog bredere zin, de opvattingen van Roman Ingarden op De Renegaat toegepast. Zoals bekend, verscheen Ingardens Das literarische Kunstwerk voor het eerst in 1930, waarna in 1960 en 1965 herdrukken volgden. Drop noemt Ingardens werk ‘een meesterlijk boek’. Men kan zich daar zonder meer bij aansluiten. Het ligt voor de hand, dat men er ‘gemakkelijk’ toe zal komen Ingardens ‘moderne’ opvattingen te hanteren met betrekking tot ‘moderne’, vooral ná het boek verschenen literatuur. Het interessante van Drops uiteenzetting is echter, dat hij Ingardens opvattingen hanteert om een dichtwerk dat meer dan honderd jaar geleden verscheen (De Renegaat dateert uit 1837-1838) te analyseren. Een belangwekkende onderneming, zeker in zover zij de aandacht vestigt op de hanteerbaarheid van Ingardens categorieën.
2. Het is niet mijn bedoeling Drops inleiding in haar geheel te bespreken; ik wilde van gedachten wisselen over enkele pagina's daaruit die van bijzonder belang zijn voor de interpretatie van het (een) dichtwerk (kunstwerk). Ik bedoel de bladzijden 32 tot en met 35, waarop Drop handelt over de ‘dingen’ van de verhaalwereld. Drop spreekt daarin voor wat De Renegaat betreft vooral over twee verschillende categorieën van ‘dingen’ (dingen te verstaan in de meest uitgebreide betekenis, dus ook b.v. personen):
Hij meent echter, dat het in De Renegaat alleen maar lijkt (duidelijk klemtoon op lijkt!), dat deze twee verschillende categorieën optreden. Een dergelijke indeling zou voor wat betreft De Renegaat naar zijn mening op een misverstand berusten; immers: het ‘historische’ gaat deel uitmaken van de fictieve wereld | |||||
[pagina 52]
| |||||
van het verhaal, ‘en zeker niet omgekeerd’. De historische figuren en aardrijkskundige gegevens blijven z.i. op de achtergrond; ze zijn voor ons vaag genoeg om niet als realiteiten uit de ‘werkelijkheid’ op te treden en kunnen dus ook niet als zodanig hinderen. Drop meent, dat in Van der Hoops verhaal op in principe gelukkige wijze gebruik is gemaakt van de mogelijkheid, die de incorporering van het ‘historische en reële’ in de fictieve verhaalwereld biedt. Deze gegevens zijn in het verhaal momenten van het verháal, en verwijzen niet naar de werkelijkheid. Het is de lezer duidelijk, dat men hier te maken heeft met belangrijke onderscheidingen ten aanzien van het letterkundig kunstwerk, in casu dat van Van der Hoop. Beoogde Van der Hoop, kan men vragen, historie (of óok historie) te geven, dat wil zeggen: bedoelde hij in zijn werk (ev. ook) te verwijzen naar een historische werkelijkheid, voegt hij zich dus naar die werkelijkheid, - óf wil hij primair een fictief verhaal, een verbeeldingsverhaal gevenGa naar voetnoot1? Naar Drops opvatting is De Renegaat door Van der Hoops bekwaamheid een (voor wat dit aspect betreft: in principe) geslaagd verbeeldingsverhaal, roept het een verbeelde werkelijkheid op, een verbeelde werkelijkheid die niet bedoelt te verwijzen naar de (ons bekende aardse) werkelijkheid. Drop komt dan ook tot de conclusie dat ‘met een simpel sober gebruik van het “historische” een min of meer concreet kader geschapen wordt waarin het kerngebeuren van het verhaal zich afspeelt, gegeven op de wijze der werkelijkheid’Ga naar voetnoot2. Met andere woorden: een geslaagd verbeeldingsverhaal.
3. Naar mijn mening stelt Drop de stand van literaire zaken hier mooier voor dan hij is, en doet hij - op de tweede plaats - geen recht aan Van der Hoops intentie met dit verhaal. De stand van literaire zaken mooier dan hij is. Gaat het historische inderdaad echt deel uitmaken van de fictieve wereld; is het historische en reële ‘geïncorporeerd’ in de fictieve verhaalwereld? Men vraagt zich, deze stellingen van Drop lezend, meteen al bij de aanvang van het eerste deel (de verzen 1-45) af, hoe deze ‘historische’ uiteenzetting in | |||||
[pagina 53]
| |||||
de fictieve verhaalwereld geïncorporeerd zou kunnen zijn. De fictieve verhaalwereld is nog niet aan de orde geweest. Hoogstens zou men kunnen zeggen dat een element ervan, maar dan uiterst vaag, wordt áangekondigd in de titel van het eerste deel (‘Aline’). De tekst-zelf geeft 45 regels lang niet anders dan een beschrijvend relaas van een historisch feit: de nadering van het Franse expeditieleger, gevolgd door een uiteenzetting van de wijze waarop al eerder Algerijnse troepen verslagen waren. (Voor de lezer die de tekst niet kent: het inleidend gedeelte situeert een conflict in juli 1830, toen het Franse leger een expeditie ondernam tegen Algiers). Wie dit leest, kan niet anders denken dan dat hij in de ‘werkelijke’ wereld vertoeft: de wereld van het Frans-Algerijnse conflict van 1830. Pas te beginnen met regel 46 komt hierin verandering, en dan nog alleen maar in zoverre hier een vrouwenfiguur wordt ingevoerd (Aline) op zodanige wijze dat de lezer geen onmiddellijk verband ziet met de eerder beschreven oorlogssituatie. Dit verband wordt pas verderop gelegd. Hierdoor ontstaat bij de lezer veeleer de indruk dat hij met een breuk in het dichtwerk te doen heeft **(dan met een incorporatie van het historische in het fictieve). Het ontbreken van duidelijk verband kan de lezer bij regel 45 zichzelf de vraag doen stellen, in welke van beide richtingen hij moet evolueren: in de richting van een verbeelde werkelijkheid, of in de richting van ‘de’ werkelijkheid.
Het gedeelte, dat aanvangt met regel 135 en dan doorloopt tot en met vers 202, behandelt de dreiging van de Franse invasievloot, als gevolg waarvan Dey Hoesseyn, de bewoner van de koningsburcht in Algiers, geen aandacht voor Aline meer aan den dag kan leggen. Deze hele episode beweegt zich naar verteltrant zeer bepaald níet in een min of meer autonome verbeeldingswereld, maar kan zonder meer beschouwd worden als weergave (mimese) van de ‘werkelijke’ situatie in juni 1830, gezien vanaf het standpunt van de Dey. Ik geloof dat het te ver gaat te stellen, dat deze historische gegevens geïncorporeerd zouden zijn in de fictieve verhaalwereld. Zij worden de lezer aangeboden als weergave van ‘de’ feitelijke werkelijkheid.
Om een lang verhaal kort te maken: dezelfde opmerkingen kunnen gemaakt worden m.b.t. het slotgedeelte van de tekst, met name de versregels 1204 tot 1257, waarin de aanval op Algiers beschreven wordt met als klap op de vuurpijl: de explosie van het Keizersfort. Veeleer een ‘historisch’ relaas, waarin elementen uit het verbeeldingsgedeelte opgenomen zijnGa naar voetnoot3.
Met andere woorden, en voor wat dit onderdeel betreft concluderend: een brandschoon autonoom verbééldingsverhaal krijgt men in De Renegaat niet te lezen. De twee verschillende categorieën van dingen (historische en reële) treden | |||||
[pagina 54]
| |||||
duidelijk als twee verschillende categorieën op. Het ‘historische’ is niet zo maar ‘simpel’ en ‘sober’ gebruikt om een kader te scheppen, waarin het ‘kerngebeuren’ zich afspeelt, maar het historische speelt duidelijk een eigen rol in het verhaal.
4. De lezer van De Renegaat is dan ook geneigd zich de vraag te stellen óf Van der Hoop niet iets anders bedoeld heeft dan een brandschoon verbeeldingsverhaal te schrijven. Ter beantwoording van die vraag mogen ook externe gegevens een bijdrage leveren. Men zou kunnen twisten over het antwoord op de vraag of ‘Aanteekeningen’ die de auteur zelf bij zijn tekst geeft, beschouwd mogen worden als te behoren tot het werkstuk-zelf of daarbuiten vallen. Ook indien men meent, dat zij daarbuiten vallen, kunnen zij, met alles restricties die ten aanzien van hun geldigheid voor het dichtwerk zelf gemaakt mogen worden, in beschouwing worden genomen. Drop stelt, in een noot op blz. 35, dat Van der Hoop het in zijn ‘Aanteekeningen’ gewenst achtte breedvoerig uit te weiden over allerlei historische en topografische bijzonderheden, omdat dit in zijn tijd nu eenmaal vereist werd. Dat Van der Hoops tijd historische documentatie verwachtte is juist. Maar gaf Van der Hoop daarom - en daarom alleen - die documentatie? Het antwoord luidt ontkennend. Allereerst sta vast, dat Van der Hoop niet alleen in zijn ‘Aanteekeningen’ historische uitweidingen bezorgt; deze ‘uitweidingen’ komen ook in het verhaal zélf voor en zeker niet alleen maar als summiere aanduiding. - Vervolgens: in deze aantekeningen doet Van der Hoop het relaas over aanleiding en totstandkoming van het dichtstuk. Hij vermeldt uitdrukkelijk dat de aanleiding ertoe was: het ‘schitterende wapenfeit’ van 1830; dat wenste hij te bezingen, en wel ‘in eenige tafereelen’. Hij voegt daaraan toe, dat hij iets dergelijks naderhand (1832) in zijn dichtbundel Warschau ook gedaan heeft met betrekking tot ‘het dempen van den Poolschen opstand door de Russische wapenen’. Het concept (voor wat later De Renegaat werd) bleef echter liggen. Waarom? Omdat de ‘Julydagen bij het Fransche volk spoedig den indruk uitwischten, dien de zegepraal in Afrika bevochten op de gemoederen had uitgeoefend’. Van der Hoop spreekt over de julirevolutie 1830, die het einde van het koningsschap van Karel X betekende. De ‘indruk’ der gebeurtenissen rond Algiers werd echter niet alleen ‘bij het Fransche volk’ uitgewist. Dat was ook het geval bij Van der Hoop. Van der Hoop duidt zelfs nauwkeurig aan, welke omstandigheden verder tot deze ‘uitwissing’ bijdroegen: de Franse omwenteling werd gevolgd door de Belgische en ‘tallooze opstanden in Europa’. Wim Zaal heeft er in een belangwekkend artikel in De Gids van oktober 1965 (p. 225-8) de aandacht op gevestigd, dat de Belgische opstand Van der Hoop tot een ‘bekeerde liberaal’ maakte en een heftig tegenstander van de theorieën der volkssouvereiniteit. ‘In den rijkdom der gebeurtenissen, - aldus Van der Hoop in zijn ‘Aanteekeningen’, p. 107 -, verloor ook ik den val van den Algerijnschen roofstaat uit het oog, en van mijn | |||||
[pagina 55]
| |||||
voornemen kwam niets tot stand dan de schets van mijn plan, hoedanig die overwinning te bezingen’. Het staat Van der Hoop dus in uiterlijk 1837 (van 30 januari 1837 dateert de opdracht voor het gedicht) nog duidelijk voor de geest, dat zijn plan was (niet een romantisch verbeeldingsverhaal te schrijven, maar) ‘die overwinning te bezingen’. Men zou hierbij de opmerking kunnen maken, dat de rijkdom der gebeurtenissen hem intussen niet verhinderde in 1832 een uitvoerig dichtwerk te vervaardigen, Warschau, waarin hij ‘het dempen van den Poolschen opstand door de Russische wapenen’ bezong. De opmerking is juist, maar impliceert niet dat Van der Hoop wat traag was ten aanzien van de Algerijnse aangelegenheid. Het tijdelijk wegvallen van de belangstelling dáarvoor was begrijpelijk: de Algerijnse aangelegenheid was namelijk niet actueel (meer), het bedwingen van de Poolse opstand was dat in hoge mate. Hij had, deze beschrijvende, bovendien een prachtige gelegenheid de ‘liberalen’ en het ‘Jacobijnsche geboeft’ (Warschau, p. 8) dat ook in België zoveel succes geboekt had, te lijf te gaan. Alleen stond in België ‘het vloekaltaar der oproerkraaiers’ (Warschau, p. 2) nog altijd opgericht, en het zou níet worden afgebroken...! In het voorbericht van het aan keizer Nicolaas I van Rusland opgedragen Warschau betoogt Van der Hoop met de woorden van Victor Hugo, dat ‘de geschiedenis van den mensch geene poëzij aanbiedt, dan wanneer men haar beschouwt van het standpunt der monarchale begrippen en der Godsdienstige geloofswaarheden’. Van der Hoop annonceert zich graag als ‘politiek’ dichter. Hij doet dat ook in de aantekeningen bij De Renegaat, waar hij een duidelijk onderscheid maakt tussen de werken die ontstonden uit ‘meer algemene’ drijfveren en andere die ontstonden uit de ‘indruk, dien de gebeurtenissen van den dag uitoefenden op mijnen geest’. Hij noemt vijf voorbeelden van de laatste soort (daaronder Warschau), en deelt dan mee dat de juist genoemde ‘behoefte’ zich ‘ook deed gevoelen bij het dichten van mijnen Renegaat’.
5. De lezer kan opmerken, dat er in De Renegaat toch bepaald over meer zaken gehandeld wordt dan over de bedwinging van het Algerijnse ‘roversnest’. Van der Hoop voorkomt deze opmerking door zijn verder relaas over de gang van zaken. Hij vond veel later (dit moet ca. 1837 zijn geweest) het eerder genoemde concept terug en zag daarin o.a. vermeld staan de episode die, ‘ter afwisseling der woelige krijgstoneelen’, in het geheel een plaats gevonden zou moeten hebben. Aangezien de ‘bewerking der episode eenige bekoorlijkheid’ voor hem behouden had, ging hij over tot het schrijven van een ‘zeer eenvoudig berijmd verhaal’, te weten het verhaal met betrekking tot Aline en Fernando. Maar dit alles, vervolgt Van der Hoop, had ‘alleen met betrekking tot den inhoud’ geldigheid. Met de ‘vorm’ van mijn verhaal had ik een ander doel: ‘het schilderen van den val van Algiers, als roof staat’. De ‘behoefte des harten, om in gedichten de indruk te beschrijven die de gebeurtenissen van de dag uitoefenden op zijn geest’ deed zich ook gevoelen bij het dichten van zijn | |||||
[pagina 56]
| |||||
Renegaat. De verovering van Algiers werd toen de lijst waarin het paneel moest bevat worden, waarop zijn ‘zoon der fantazij met zijne verloofde stond afgemaald’. Van der Hoop maakt hier zelf dus duidelijk onderscheid tussen het paneel met de schildering van Fernando en Aline, en de lijst waarin dit paneel bevat moest worden, te weten het historische kader. Ten aanzien van dit historisch kader vermeldt hij, dat deze historische ‘werkelijkheid’ hem als zodanig van jongs af geboeid had, zodat hij dit kader ook in dit dichtwerk tot zijn recht wilde doen komen. Deze door Van der Hoop theoretisch ontvouwde constellatie valt nauwkeurig samen met wat de lezer van het gedicht al lezende ervaart: een historisch kader, als zodanig bedoeld, en verwijzend naar een feitelijke werkelijkheid, binnen welk kader de verbeelde geschiedenis van Fernando en Aline werd opgenomen. Zoals hiervoor uiteengezet werd, kan men zelfs niet volstaan met de historische gebeurtenissen alleen maar als lijst om het paneel te zien. Die lijst om het paneel is er krachtens inleiding en slotpassage, maar bovendien vindt men ook binnen het verhaal, met name in de oratio pro domo van De Renegaat, verwijzingen naar de werkelijkheid zonder meer (waarbij de beeldspraak van de ‘lijst’ dan moeilijk hanteerbaar blijft).
6. De Renegaat is dan ook een dualistisch gedicht, en als zodanig weinig geslaagd. Gesteld voor de vraag, wat Van der Hoop met De Renegaat beoogde: mimesis óf oproepen van een verbeelde wereld, kiest Drop vrij resoluut voor het laatste: hij meent dat de elementen uit de werkelijkheid die hij ‘nodig’ had, tot verbeelde werkelijkheid omgetoverd werden. Ik meen, dat Van der Hoop zowel het een áls het ander beoogde: een kader (lijst) van mimesis, en daarbinnen een verbeeld verhaal. De mislukking van het gedicht is te verklaren uit de historie ervan. Had Van der Hoop in juli 1830 de val van Algiers inderdaad bezongen, dan ware een ‘historisch’ of ‘politiek’ gedicht ontstaan in de geest van Warschau. Mogelijk met een korte episode erin over een soort renegaat, waarvoor Van der Hoop een aanknopingspunt vond in de gegevens over de Franse officier Sulcan die hij vermeldt (op p. 114, uitgave Drop). Zulk een korte episode vindt de lezer in Warschau. In Warschau behandelt Van der Hoop de romance van Pauleska en Iwan (blz. 75-80: ‘De brug van Praga’) die verhaalt hoe het Pools meisje Pauleska en haar geliefde, de Rus Iwan, samen omkomen in het oorlogsgeweld, de strijd tussen Russen en Polen om Warschau. Er is een zekere analogie inzover binnen een historisch kader een romantisch ‘verhaal’ wordt ingevoegd, maar de verhoudingen liggen in Warschau toch wel wezenlijk anders dan in De Renegaat: op de eerste plaats is dit verhaal over Pauleska en Iwan van zeer bescheiden omvang in vergelijking met de meer omvangrijke tekst die het relaas van de historische gebeurtenissen geeft; en op de tweede plaats is deze novelle - mede | |||||
[pagina 57]
| |||||
door haar geringe omvang - duidelijk ingebouwd in het historisch relaas, houdt het rechtstreeks verband met een onderdeel van die historieGa naar voetnoot4. Men kan hier dus zeker niet spreken van een historische ‘lijst’ om een - verhalend - schilderij, - hoogstens van een kleurig miniatuurtje in een historische kroniek. In De Renegaat is het verhalend element hoofdzaak geworden, de historische omlijsting, zeker kwantitatief, bijzaak. Maar deze historische omlijsting blijft historisch-‘werkelijk’, naar de voorkeur van Van der Hoop (en niet opgenomen in het schilderijverhaal).
7. Rest de vraag waarom Van der Hoop zijn Renegaat zo geheel anders opzette dan Warschau. Het antwoord lijkt voor de hand te liggen: in 1837 was een ‘historisch’ relaas over de val van Algiers niet actueel meer. Aan deze val alléén een uitgebreid dichtwerk te wijden, had weinig zin meer. Laat mij derhalve, moet Van der Hoop gedacht hebben, de aanvankelijk mogelijk als (korte) episode bedoelde geschiedenis van Fernando en Aline (vergelijk die van Pauleska en Iwan) tot hoofdschotel maken. Zo gedacht, zo gedaan. Het ‘historische’ werd hors d'oeuvre en dessert. Ben ik nu echter ook niet aan het opsieren? (zoals Drop deed). Inderdaad: hors d'oeuvre, dessert én hoofdgerecht gaan bij een goede kok harmonisch samen; Van der Hoops historische en zijn verbeeldingselementen blijven heterogeen.
gerard knuvelder |
|