Spiegel der Letteren. Jaargang 8
(1964-1965)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermdChristelijke heroiden vóór Vondels maagdebrievenDe eerste verzameling christelijke heldinnebrieven naar het voorbeeld van Ovidius' Heroidum Epistulae is, voorzover mij bekend, de reeks Heroidum Christianarum Epistolae van de duitse humanist helius eobanus hessus (1488-1540), waarvan de eerste druk nog vóór de reformatie verscheen in 1514Ga naar voetnoot1. De verzameling begint met een brief van Emmanuel aan Maria, de incarnatie des Woords aankondigend, en haar antwoord. Volgen brieven van heilige vrouwen uit het nieuwe testament, de tijd van de oude kerk en de middeleeuwen (er is een brief van Elizabeth aan Lodewijk, dertiende eeuw). Eobanus die zich bij Luther heeft aangesloten (in 1523 verschijnt in druk een brief van de Kerk in Gevangenschap aan Luther), heeft later zijn verzameling christelijke heroïden herzien en vermeerderd. De tweede druk heb ik niet gezien. De derde herziene uitgave komt voor in Hessus' Operum farragines duae, Halae Suevorum 1539 (ook Frankfort 1564). De heroïden zijn dan verdeeld in drie boeken; in het eerste staan de historicae, gebaseerd op het getuigenis des Evangelies; in het tweede staan mixtae, waarin waarheid en onjuistheid vermengd zijn; in het derde de fabulosae, waarin alles verdichting is. Aldus verklaart Eobanus in de opdracht van de derde druk. De herziene verzameling begint met een brief van God de Vader aan de Maagd Maria en haar antwoord, en besluit met de brief van de Kerk in Gevangenschap aan Luther. In Parijs verscheen in 1546 een uitgave van Eobanus' Heroidum Libri Tres naar de uitgave van 1539, met weglating van de brief van de Kerk aan Luther. De verzameling van 1514 omvat vierentwintig, de herziene verzameling van 1539 drieëntwintig brieven (die van Eobanus aan het Nageslacht meegerekend)Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 213]
| |
Van claudius espencaeus (Claude d'Espence, 1511-1571) verscheen in 1564 te Parijs een Sacrarum Heroidum liber, brieven van heilige vrouwen aan apostelen: Tabitha aan Petrus, Drusiana aan Johannes, Thecla aan Paulus, Iphigenia aan Matthaeus; in deze laatste brief zijn opgenomen een brief van Hyrtacus aan Iphigenia en haar antwoord aan hem. Espencaeus heeft hier nog bijgevoegd een brief van Susanna aan de matronen van Judaea, hoewel Susanna strikt genomen niet bij de christelijke heldinnen behoorde. Claude d'Espence, een geleerd critisch theoloog, rector van de Sorbonne en voornaamste deelnemer van roomse zijde aan het godsdienstgesprek te Poissy in 1561, verwijst in scholia bij zijn heldinnebrieven naar zijn bronnen, waar hij critisch tegenover staat; als dichter echter, zo zegt hij, schrijft hij geen articuli, maar versiculi, en moge een historiola (legende) als die van Iphigenia dan al niet authentica zijn, in haar ‘waarschijnlijkheid’ leent zij zich voor het behandelen van stichtende stoffen als huwelijk en maagdelijkheid. In de brief van Thecla heeft hij, naar hij verklaart, soms de kerkvader Ambrosius in dichtmaat gebracht, ‘in de beste verzen waartoe wij in staat waren, dat is, in niet erg beste’. De zuidnederlandse roomse schoolmeester andreas alenus (van Alen, ca. 1510-1578) liet te Leuven in 1574 Sacrarum Heroidum Libri Tres in druk verschijnen. Hij heeft de brieven (27 en 20 en 30 stuks) chronologisch geordend, zoveel mogelijk telkens plaats en jaar van schrijven aantekenend. In het eerste boek zijn personen en stoffen ontleend aan het oude testament, van Eva aan Cain tot Anna aan Tobias (het is, voorzover mij bekend, de eerste verzameling oudtestamentische heroïden), in het tweede aan het nieuwe testament en de apostelentijd, in het derde aan de geschiedenis van de oude kerk en later. De laatst gedateerde brief is uit de tijd van de beeldenstorm, Ecclesia Militans aan Ecclesia Triumphans, uit de Oecumene, 1566. Er is één antwoord in de verzameling (de briefvorm was voor deze stof reeds in de bronnen gegeven), dat van Chrysogonus aan AnastasiaGa naar voetnoot3. In dit overzicht worden alleen verzamelingen van christelijke heldinnebrieven genoemd. Zij kunnen hier en daar onder algemener boektitels schuil gaan. Zo geeft guido vanniniusGa naar voetnoot4 uit Lucca in het derde boek van zijn Carmina, Lugduni 1611, onder het hoofd ‘elegieën’ een zevental brieven van heiligen, mannen zowel als vrouwen, uit de oude kerk, van kerkvaders vooral. In de derde druk van zijn Amatoria Divina, Bononiae 1640, zijn sommige van deze elegiae sacrae komen te vervallen en enige andere bijgevoegd. | |
[pagina 214]
| |
Dicht bij heldinnebrieven staan soms ook ‘klachten’. Zeer gewaardeerd waren de zeven klachten, elegieën, van de bruid van Alexius tot haar bruidegom die haar verlaten heeft, door de franse jezuiet f. remond (1558 of 1562-1631)Ga naar voetnoot5, Alexias, seu uxoris S. Alexii querimoniae, in zijn Epigrammata, Elegiae etc., eerste druk 1605. In 1633 verschenen drie boeken brieven van mannen, Heroum Epistolae (6 en 7 en 7 stuks), door de duitse jezuiet jac. bidermanus (1578-1639)Ga naar voetnoot6; ze zijn meer tot onderricht dan tot vermaak geschreven. In het eerste boek handelen zijn helden over 's mensen uitersten, in het tweede over 's mensen ellende, in het derde over allerlei wederwaardigheden; zij zijn ontleend aan de tijd van de oude kerk tot het recent verleden. Zo is er een brief van Karel de Vijfde aan Franciscus Borgia over zijn troonsafstand. Ook worden verleden en heden gekoppeld in een brief van keizer Constantijn aan de in 1633 regerende paus Urbanus de Achtste. In 1636 gaf de zuidnederlandse jezuiet bald. cabiliavus (Cabilliau, 1568-1652) uit IeperGa naar voetnoot7 te Antwerpen Epistolarum Heroum et Heroidum Libri Quattuor uit (23 en 20 en 22 en 25 stuks). Er zijn verscheidene briefparen, maar ook tritsen en zelfs hele ritsen brieven. Zo zijn er twaalf brieven van Sophrosyne (‘Kuisheid’, aldus noemt Cabilliau de verlaten bruid van Alexius) aan haar bruidegom met een dertiende van de Bisschop van Edessa aan de verlatene. Er is een reeks van zeven brieven van Maria Xaveria aan haar zoon Franciscus, tot meerdere eer van God en van de Sociëteit van Jesus. Er is één oudtestamentische brief, David aan Nathan. In 1638 gaf de reeds genoemde duitse jezuiet bidermanus drie boeken Heroidum Epistolae uit (6 en 6 en 4 stuks). In het voorwoord verantwoordt de schrijver zijn keuze en zijn behandeling van de stof. Het is hem te doen om nut en instructie, niet om gemoedsuitstortingen als in gedichten gewijd aan de tranen van Magdalene en de klachten van de verlaten romeinse bruid (beide onderwerpen waren omstandig bezongen door Cabilliau, op wiens werken Bidermannus kennelijk zinspeelt). Dit genre was door duizend dichters duizendmaal afgezongen. Bidermannus was daarom spaarzaam geweest met ‘affectus’, stoffen kiezend waar men wat aan had. Ook had hij in zijn brieven pronk uit heidense fabels vermeden: moet men Eva over Phaëthon laten deunen?! Het eerste boek loopt van Eva aan Abel (over de hof van Eden) tot Maria de zuster van Moses aan de heidenen (over de ondergang van Pharao), het tweede van Jephtha's dochter aan haar voedster (over de gelofte van haar vader en het offer) tot de Macchabeeënmoeder aan haar jongste zoon (over de martelie van zijn broeders); in het derde boek schrijven Strijdende, Lijdende en Zegepralende Kerk aan elkaar. In 1640 gaf de zuidnederlandse jezuiet joannes vincartius (1593-1679)Ga naar voetnoot8 uit Rijssel drie boeken Sacrarum Heroidum Epistolae in het licht (driemaal acht | |
[pagina 215]
| |
stuks). In het derde boek, aan jezuieten gewijd, schrijven ook mannen. De stoffen zijn voornamelijk uit de christelijke tijd. Dit zijn, voorzover mij bekend, de verzamelingen christelijke heldinnebrieven die zijn uitgegeven vóór het verschijnen, in 1642, van vondels Brieven der Heilige Maeghden, Martelaressen. Als dit overzicht redelijk volledig is, blijkt er het volgende uit: verzamelingen christelijke heroïden zijn vooral (of uitsluitend, want Eobanus' eerste verzamelwerk dagtekent van vóór de reformatie) gedicht door roomse dichters, onder wie de jezuieten talrijk zijn, onder wie weer de zuidnederlandse jezuieten opmerkelijk sterk vertegenwoordigd zijn, vooral in het laatste decennium vóór Vondels overgang naar de kerk van Rome. Christelijke heroïden zijn een roomse variëteit van heldinnebrieven naar ovidiaans model. Vondels verzameling maagdebrieven - zijn eerste omvangrijker werk sedert zijn roomswording - getuigt, alleen al door de keuze van de variëteit, van zijn roomsheid en samenhorigheid met de zuidnederlandse jezuieten-dichters. Vondel is met groter artistiek overleg te werk gegaan dan de prolifieke dichters van de Sociëteit van Jesus. Hij beperkte zich tot een twaalftal brieven, als een emblematische hulde aan de Maagd Maria een geestelijk zodiac vormend. Hij beperkte zich tot maagden, en wel martelaressen, en wel uit de heroïsche tijd van de prae-constantijnse kerk onder het kruis, die hij onbreukelijk voortgezet zag in de roomse kerk. Hij heeft veel aandacht voor een louter artistiek princiep van ordening, dat der afwisseling: de brieven worden beurtelings gericht tot vrouwen en tot mannen, en deze hebben ieder een andere hoedanigheid, die in de opschriften wordt vermeld (speelgenoot, vader, zuiggenoot, bruidegom, moeder, aertsvader enz.). Om deze afwisseling te bereiken heeft Vondel soms buiten de historische bronnenGa naar voetnoot9 van zijn recht als dichter op verdichting gebruik gemaakt, door namen en hoedanigheden te verzinnen. De uitgesproken apologetische plaatsen in de maagdebrieven heeft Vondel bedoeld als blijken van een mannelijke weerbaarheid en virtus van deze haar muliëbriteit ontstijgende geloofsgetuigen, wier statuur beknot, wier luister gedoofd werd, als men haar louter affecties gunde. Rooms in de keuze van christelijke heldinnebrieven, ging Vondel als dichter zelfstandig te werk. Slechts voor één brief heb ik bij een van Vondels voorgangers (Vincartius) dezelfde schrijfster én geadresseerde gevonden (Barber aen Dioscorus, haren vader), en daar beperkt zich de overeenkomst tot bronmatige feitelijkheden en incidentele overeenkomst; opzet en uitwerking zijn bij Vondel andersGa naar voetnoot10. j.c. arens |
|