Spiegel der Letteren. Jaargang 8
(1964-1965)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermdLodewijk van Deyssel te Mont-Lez-HouffalizeDe rijkdom aan gegevens, door Prof. Dr. M. Rutten bijeengebracht in Spiegel der Letteren VII, nr. 3, nadat hij Op zoek naar Lodewijk van Deyssel te Mont-lez-Houffalize was gegaan, noodde mij als het ware uit alsnog na te gaan of ik Prof. Rutten niet op een aantal punten zou kunnen aanvullen om daardoor andermaal meer reliëf te geven aan wat Lodewijk van Deyssel zelf in zijn GedenkschriftenGa naar voetnoot1 over zijn verblijf te Mont heeft vastgelegd. Prof. Rutten sprak trouwens de hoop uit, langs de weg van zijn artikel, ‘tot de ontdekking van eventuele dokumentatie te geraken’. Laat ik dan beginnen met het afdrukken van een brieffragment waaruit Firmin Carpentier iets meer zichtbaar voor ons wordt. Prof. Rutten vermeldt dat Carpentier op 6.1.1888 Luik voor Antwerpen verlaten had. Blijkbaar keerde hij nog al eens naar de streek rond Houffalize terug, want toen Van Deyssel's ouders in september 1888 van hun (tweede) bezoek aan de Villa des CherasGa naar voetnoot2 Amsterdamwaarts keerden, wilde het toeval dat zij, in de trein tussen Gouvy en Luik, een ontmoeting hadden met ‘le capitaine’. In een brief van 10.9.1888 werd Carpentier door Karel's moeder beschreven als ‘gevoelig, somber, groot en sterk gebouwd, niet dik, vijf en veertig jaar, een oud zomerkostuum, oude stroohoed, oude glacé handschoenen, groot jachtgeweer en reisvalies, alles oud, maar comme | |
[pagina 141]
| |
il faut’. Carpentier's knecht - door Van Deyssel geroemd als encyclopedisch bekwaam - heette Henri Drossaert. Hij was een weduwnaar, vader van drie kinderen, die niet te Mont-lez-Houffalize maar te Luik, rue de Fragnée, 99, waren ondergebracht, vermoedelijk bij familie. In het najaar van 1887 dacht Drossaert elders een betere betrekking te kunnen krijgen en provoceerde - als ik een en ander juist interpreteer -, een woordenwisseling met zijn meester, waardoor deze eenvoudig gedwongen werd Drossaert - die als een levend meubelstuk deel uitmaakte van de inboedel - de toegang tot de Villa des Cheras te ontzeggen. Op 10.12.1887 schreef Drossaert, toen gevestigd in de rue Stockman, 3, te Antwerpen, een berouwvolle brief aan Thijm, waarin onder meer: ‘Je regrette aujourd'hui plus que jamais d'avoir quitté votre service dans lequel je me suis plu et où j'étais réellement heureux. Mais, croyant mieux assurer l'avenir de mes enfants, j'ai écouté des offres tentatrices qui m'ont été faites, et je vous ai quitté, chose que je n'aurais jamais dû faire’. Het was deze keurig schrijvende knecht die velerlei komplimenten en waarschijnlijk ook de nodige pourboires mocht innen toen in juli 1887 zijn dienstbetoon zich mede moest uitstrekken tot Josephus Alberdingk Thijm en diens vrouw, alsmede tot broer Frank Alberdingk Thijm, die tot eind augustus 1887 te Mont zouden blijven logeren. Voor Henri Drossaert is de 23ste juli 1887 ongetwijfeld de drukst bezette dag geweest. Op die datum toch vierden de bewoners van de Villa des Cheras, samen met hun gasten, de drie-en-twintigste verjaardag van de vrouw des huizes. Na het ontbijt werd er, bij de overhandiging van de geschenken, door Josephus Alberdingk Thijm een door hem geschreven gedicht voorgelezen, opgedragen Aan onze lieve Dochter Cato, op haren verjaardag, in 1887: In 't jaar, dat wij beleven,
Heeft God, ten liefdeblijk,
Me een grooten schat gegeven:
Ik werd, na vele jaren,
Mij troosteloos ontvaren,
Een tweede Dochter rijk.
Wees welkom in ons midden,
Gij weêrhelft van mijn Zoon,
Mijn Huis een roem en kroon!
Gij komt nu mét ons bidden
Opdat wij, nauw-vereend,
Naar 's Heeren inzicht handelen,
En door het leven wandelen
Bij 't licht, door Hem verleend!
Geniet Gods rijksten zegen!
Wees, wat uw deugd verdient,
Gelukkig op uw wegen:
Uw vriendlijk oog tuig' blijde:
‘Mij is 't een hooggetijde,
Aan Karels trouwe zijde
Te leven bij mijn Vriend.’
's Avonds daverde, zoals nadien wel vaker, de Villa des Cheras op haar grond- | |
[pagina 142]
| |
vesten omdat op de ovale grasvlakte (aan de zuidzijde van het huis) een vuurwerk ontstoken werd. Zo'n ‘feu d'artifice complet’ werd door Van Deyssel betrokken, à raison van frs. 10, bij Emile Ricard, Artificier de la ville de Bruxelles, aldaar gevestigd op de Boulevard Hainaut, 100. Aan Karel's moeder zal dit luidruchtige schouwspel wel even onwelgevallig zijn geweest als de aanwezigheid, op Karel's slaapkamer, van een kast vol met geladen geweren. Eind augustus weer thuis in Amsterdam, verloor zij zich graag in herinneringen aan het verblijf te Mont, maar de met zoveel feestgedruis omgeven verjaardag van haar schoondochter werd met geen woord door haar gememoreerd. Geen wonder overigens, waar - zoals zij in een brief van 4 oktober 1887 klaagde - haar oren nog tuitten van de bellen der voor de malle-poste gespannen paarden en van het geluid der afrikaanse hen, die haar zoon op 16.9.1919 in zijn Gedenkschriften zou vereeuwigen als ‘een kleine Japansche kalkoen, die een zonderlinge stem had’. Hetzelfde lot weervoer Lion, de waakhond, ‘kind van een wolf en een hond’. Toen dit geduchte beest aan zijn einde kwam, schreef Karel's moeder op 11.2.1888 uit de grond van haar hart: ‘Ik verheug mij over de dood van Lion’. Ofschoon slechts met de grootste moeite te bewegen tot een wandeling van enige duur, werd zij niet moe het heerlijke sparrebos te prijzen, alsook te verzekeren ‘in mijn geest’ nog steeds daarin rond te wandelen. Van de inwoners van Houffalize was haar het sterkst bijgebleven de slager Léon Walin-Jacquet, naar wien zij op 11.10.1887 informeerde in dezer voege: ‘Spreekt ge uwen beschaafden slager nog wel eens? Die, als ik hem zeide dat ik zijn ossenvleesch zoo lekker vond, antwoordde: “vous êtes bien aimable”. En die van de Deken zei: “Oh, il est très bien! très comme il faut et très sage”.’ De pastoor-deken van Mont-lez-Houffalize, N.J. Bosendorf, was intussen niet de herder van het echtpaar Alberdingk Thijm-Horyaans, daar Cheras-lez-Fontenaille parochieel onderworpen was aan de pastoor van Taverneux. ‘En conséquence’, zo berichtte de Deken op 15.7.1887 aan de heer van de Villa des Cheras, ‘vous comprenez qu'il m'est impossible d'accorder à des personnes étrangères à la paroisse les faveurs que vous sollicitez’. Op welke gunsten hier gedoeld werd, hebben wij niet kunnen achterhalen. Buiten de slager, die wekelijks zelden minder dan vier kilo vlees op de Villa des Cheras afleverde, vallen als leveranciers nog te vermelden de Boulangerie en Patisserie Ph. Foulon-Chapelle, gespecialiseerd in ‘biscuits pour la soupe’, waarvan de kwaliteit door de Thijmen, al in de eerste dagen van hun vestiging te Mont, gewogen en te licht bevonden werd. De grutterswaren werden geleverd door Edouard Maréchal, vermoedelijk verwant aan Armand Maréchal, de horlogemaker. Zekere Wilmotte hield de aardappelvoorraad op peil en leverde daarnaast de melk en de boter. Van tijd tot tijd fungeerde hij ook op meer dan verdienstelijke wijze als manusje-van-alles. Desondanks was zijn bescheiden loon een doorn in het oog van Karel's overzuinige moeder, die het op 22.10.1888 bestond om haar zoon te schrijven: ‘Ik vind 2 francs per dag voor Wilmotte veel te duur. | |
[pagina 143]
| |
Heb de moed hem dat te zeggen en 1.25 aan te bieden; hij zal blij zijn dat te kunnen verdienen’. Al eerder, op 6.3.1888, had zij betreffende Mevrouw Lucien Rossignon opgemerkt: ‘Zij is toch wel eene lieve vrouw, zij is rijk en houdt veel van u beide en verplicht gaarne haar huurders’, om daar in één adem aan toe te voegen: ‘Karel moet later nog van haar zien te verkrijgen een bel op het huis en afslag van huur. Zij zal niet gemakkelijk een andere huurder vinden’, - een uiting waarmee zij haar zoon niet minder hevig irriteerde als met een latere van 21.11.1888: ‘De Jezuieten zijn groote klanten bij C.L. van Langenhuysen (een door J.A. Alberdingk Thijm beheerde boekhandel - H.P.), die moet men dus ook niet beleedigen. Ik zeg dit zoo Karel, tegen jou. Want ik vereer de jezuieten zóó, dat ik ze niet zou willen beleedigen al kochten ze voor geen cent bij C.L. van Langenhuysen’. Maar terug naar de leveranciers: schoenen werden gekocht bij Heinen frères, in de Passage, 36, te Luik. Auguste Biermez werd waardig bevonden de heer Alberdingk Thijm nieuwe handschoenen aan te passen, terwijl de brouwer Norbert Biermez te Mont er zorg voor had te dragen, dat de Thijmen hun maaltijden met bier konden besproeien. Ook tijdens het werken en na het (in navolging van Gladstone) dagelijkse uurtje zagen van beuken- of berkenhout, werd menige kroes bier gedronken. ‘In de posten der deuren verscheen vaak mijn geliefde, op wier gezondheid in gedachte, en soms ook met een begeleidend en half schertsend woord, ik al mijn glazen leêgde’, - zoo herinnerde Van DeysselGa naar voetnoot3 zich op 8.3.1898. De steenkool werd helemaal vanuit Luik betrokken, t.w. van de Société Anonyme des Charbonnages de Patience et Beaujonc te Glain-lez-Liège, onder directie van Félix Durieu. Ook dit zinde Karel's moeder in het geheel niet: ‘Zou je niet eens te Houffalize informeeren of je daar geen steenkolen (coocs) kunt krijgen? Je begrijpt dat menschen van middelmatig fortuin die toch ook branden en ze niet uit Luik kunnen laten komen. De Heeren Geestelijken van Taverneux, Houffalize enz. zullen daar ook niet zooveel geld voor geven; ik denk dat 't er maar aan ligt dat ge de kantoren niet kent waar ge u moet vervoegen’. Voortaan mocht nu zekere Dubru te Houffalize de brandstof leveren. Was het onderhoud van de tuin en speciaal het snoeien van de fruitbomen in handen van een man die naamloos bleef, want in het huishoudboekje steeds werd aangeduid als ‘le jardinier pépinièriste de Rettigny’, de medische hulp op de Villa des Cheras werd verleend door dokter F. Maréchal. In de nacht van 14 op 15 november 1888 heeft hij Van Deyssel's vrouw verlost van haar eerste zoon. Het verhaal wil, dat hij lichtelijk boven zijn theewater bij de Thijmen verscheen, en tot de kraamvrouw zei: ‘Ik ga maar zo lang bij meneer beneden zitten. Maar hoe kunt u 't ruchtbaar maken wanneer 't ernst gaat worden?’. De aanstaande jonge vader had toen een prachtige vondst. Hij haalde uit de rijk gebeeldhouwde gewerenkast een waldhoorn, die bij het hoofdkussen van de kraamvrouw werd | |
[pagina 144]
| |
neergelegd. ‘En... mevrouwtje, als u iets voelt, blaast u maar’, sprak de esculaap, en blies met Van Deyssel de aftocht naar warmer streken. Kort daarvoor, t.w. op 28.10.1888, vertrok er uit Luik een schrijven naar Van Deyssel, ondertekend door resp. Prof. R. de Block, Fabrystraat 9, L. Heuvelmans, bestuurder van het burgerlijk gasthuis te Luik, en August du Mont, een leraar, woonachtig in de Sint-Laurensstraat 93. Dit driemanschap poogde Van Deyssel te werven als werkend lid van de in 1886 te Luik gestichte Nederlandse Maatschappij onder de naam ‘Kinkers' Genootschap’. ‘Deze Maatschappij’, aldus het schrijven, ‘heeft voor doel de Vlamingen en Nederlanders, die metterwoon te Luik zijn gevestigd, in éénen bond te vereenigen en door het houden van volksvoordrachten, het openen van leergangen en uitleenen van Nederlandsche boeken, de beschaving van den werkenden stand te bevorderen’. Het bijgesloten aanmeldingsformulier is evenwel oningevuld gebleven. ‘Ik vond haar heel knap en aardig en goed bespraakt’, aldus Karel's moeder op 10.9.1888. Zij doelde daarmee op Mevrouw Lucien Rossignon, en zij had daar nog aan kunnen toevoegen dat haar kinderen zich gelukkig mochten prijzen deze charmante dame op hun levenspad ontmoet te hebben. Mevrouw Rossignon toch willigde zo goed als alle verlangens van haar huurders in. Daarnaast kocht zij, voor rekening van Josephus Alberdingk Thijm, niet alleen de luiermand en de baby-uitzet, maar was zij ook behulpzaam bij het met blauw satijn bekleden van de wieg, - voor een kinderloos gebleven vrouw een weemoedig stemmende bezigheid. Bovendien schrok zij er niet voor terug de Luikse winkels af te lopen op zoek naar de fijnste soorten slier-asperges en andere delicatessen, voor welker expeditie naar Houffalize zij dan weer bizondere zorg te dragen had. Een van de veelvuldige boodschapbriefjes, die vanuit Mont naar de Place de la Cathédrale, 1, te Luik vertrokken, is in concept bewaard gebleven: ‘Nous ne nous sommes pas bien compris quant aux poissons. Pour jeudi soir j'avais demandé ce que nous appelons en hollandais schelvisch et pour dimanche soir ce que nous appelons kabeljauw. Ayant cherché dans un vieux dictionnaire, j'ai trouvé pour le premier mot merlan et pour le second merlus. Maintenant j'ai recu le merlan ou plutôt les poissons qui peuvent le remplacer, car le schelvisch est un grand poisson comme un saumon et le kabeljauw est plus grand encore. Veuillez donc faire envoyer pour dimanche soir le merlus, c'est à dire le kabeljauw, on dit en francais aussi je crois cabeliaud ou morne fraiche ou cabillaud. Seulement s'il est très grand un entier serait trop. Quatre kilos suffiront’, aldus Van Deyssel op 20.11.1887. Als tegenprestatie voor Mevrouw Rossignon's overgrote welwillendheid, werd zij eenmaal bedacht met een der vaatjes Hollandse haring die Van Deyssel rechtstreeks uit Amsterdam kreeg toegezonden. De pekel doordrenkte dan onderweg de bijgesloten nummers van de Katholieke Illustratie en het dagblad De Tijd, die, bij aankomst op de Villa des Cheras, aan waslijnen te drogen werden gehangen. Ruim achttien jaar nadat het overlijden van zijn vader Van Deyssel genoopt had Mont-lez-Houffalize voorgoed te verlaten voor Nederland, heeft hij nog eens twee dagen lang, 26 en 27 december 1907, samen met zijn jongste zoon, op de | |
[pagina 145]
| |
Villa des Cheras (toen al Hotel-Château des Cheras) getoefd. Aan zijn oude vriend François Erens, die eind november 1887 bij hem te Houffalize logeerde, richtte hij, vanuit Mont, een brief die door Erens op 31.12.1907 werd beantwoord als volgt: ‘Welk eene verrassing en troost nu het avond wordt, die herinnering aan Mont en de Cheras! De dagen daar zie ik onder de schoonste, nu ik aan het verleden terugdenk. Het verdiept en verlevendigt de beste indruk. Voor de volkeren is dat de geschiedenis; voor het individu de uren, waarin de belangrijkste ideeën of daden zijn opgekomen’. Op diezelfde datum verzond Van Deyssel vanuit villa De Bremstruik te Baarn een brief aan Mevrouw Eloïse Bouvrie, geb. Liénard, te Luik en aan Monsieur le Concierge de l'hôtel Château des Cheras. Deze laatste, verder voor zichzelf sprekende brief (waarvan het concept bewaard bleef) moge hier volgen:
Mon cher ami,
J'ai l'intention de retourner avant samedi prochain à l'hôtel ‘Chateau des Cheras’ pour y passer au moins trois semaines, seul Comme je l'ai dit vendredi dernier à madame votre épouse, j'aimerais coucher dans la même chambre où j'ai couché avec mon fils dans la nuit du 26 au 27 décembre. Je voudrais me tenir pendant la journée dans la chambre à côté de celleci et je viendrais prendre mes repas dans la petite chambre à côté de la serre. Je m'occupe de littérature et je viens pour terminer un écrit, que je fais, dans la solitude et sans être dérangé par personne. En outre je m'occupe à scier du bois, comme exercice, pour ma santé, en plein air, ou sous un hangar quand il neige. Vous me ferez donc plaisir en me procurant quelques cordes de bois de bouleau et une demi-corde de bois de hêtre et en mettant une scie et une lime à ma disposition, avec hache, en établissant tout cela au milieu de la sapinière à gauche de la maison. Ci-joint je vous envoie quelque argent pour acheter le bois et les outils. On pourra emploier le bois scié pour chauffer la pièce ou je me tiendrai pendant le jour. Comme je compte me lever de très bonne heure il me serait agréable que le premier déjeûner fût servi dans cette même pièce dès le soir et qu'on y mit un petit bouilloire à esprit-de-vin pour que je puisse chauffer moi-même le café et qu'on arrangeât le poêle le soir de sorte qu'il ne s'éteigne pas pendant la nuit et que je puisse ranimer le feu moi-même facilement au matin. Le service peut, du reste, avoir lieu précisément comme cela s'est fait jeudi et vendredi derniers. Seulement j'aimerais diner à 11 heures et souper à 5 et que quelqu'un couchât dans la maison même pendant mon séjour. J'écris à Madame Bouvrie au sujet du prix de la pension, et je vous salue sincèrement ainsi que madame votre épouse. K.J.L. Alberdingk Thijm. | |
[pagina 146]
| |
Op geen van beide brieven heb ik een antwoord aangetroffen. Ik neem aan dat Van Deyssel zeer kort daarna - op 2.1.1908 postte hij andermaal brieven voor Luik en Mont - zijn voornemen heeft laten varen. Zestien jaar later, op 24.4.1923, vertrekt er van de Avenue Hanlet, 21, te Heusy-Verviers een brief van de weduwe Eloïse Bouvrie, geb. Liénard, naar Van Deyssel's Amsterdamse uitgever Scheltema en Holkema, welke brief Van Deyssel op 26.4.1923 onder ogen krijgt. De gewezen mevrouw Lucien Rossignon is dan in haar 78ste, van Deyssel in zijn 59ste levensjaar. Mevrouw's geheugen blijkt niet meer onberispelijk te zijn, want zij verkeert in de mening dat het Van Deyssel zelf is geweest wiens wieg zij eertijds met blauw satijn bekleedde. Ook schrijft zij ten onrechte, dat Thijm in 1922 Houffalize zou hebben aangedaan. Wel droeg hij, in dat jaar, aan Elsevier's Maandschrift, deel LXIV, 248 e.v., de later in de Gedenkschriften herdrukte herinneringen aan Laroche bij, waaruit een in de Belgische Ardennen verschijnende krant kennelijk een en ander vertaalde. Hier volgt dan de bewuste brief:
Monsieur Alberdingk Thijm, J'ai lu qu'après votre voyage aux Cheras l'année dernière, que vous en avez fait une très belle description dans les journeaux dont je vous remercie. Lors de votre naissance aux Cheras j'étais la propriétaire de vos parents. Etant très agée je me décidais vendre cette propriété, vous m'obligeriez beaucoup en me donnant des adresses de journeaux dans lesquels mon notaire pourrait faire insérer des annonces pas trop couteuses. Il me semble que des hollandais pourraient acheter comme placement de fonds, car l'hôtel que j'y ai installé a une grande vogue et c'est la clientèle hollandaise qui y domine. Si vous avez l'obligeance de m'envoyer votre adresse je vous en serai reconnaissante. J'ai eu celle de vos éditeurs par des amies’.
Aan dit verzoek heeft Van Deyssel per omgaande voldaan. Een week later bereikte hem een schrijven van notaris Léon Terfve te Dolhain en van diens collega Adrien Richard te Houffalize, hem meldend dat de openbare verkoop van Hôtel du Château des Cheras (met alle bijbehorende terreinen, groot 6 hectare 38 ares 6 centiares) zou plaats vinden op 17.5.1923. Uit de opsporingen van Prof. Rutten weten wij dat deze datum niet aan de verwachtingen van Mevrouw Lucien Rossignon heeft beantwoord. Eerst op 23.4.1927 ging de Villa des Cheras over aan de ouders van de huidige eigenaars. harry g.m. prick |
|