Spiegel der Letteren. Jaargang 3
(1959)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |||||||||||||||||
Kanttekeningen bij Justus de Harduwijns Alexipharmacum-vertaling (1630)Op het spoorPas in 1943 bracht een korte voetnota mij op het eerste spoor van de mij onbekend gebleven Alexipharmacum-vertaling van Justus de Harduwijn; ik nam er met verbazing kennis van onderaan blz. 61 van Dr. W.J.C. Buitendijks in 1942 verschenen merkwaardige studie over Het Calvinisme in de Spiegel van de Zuidnederlandse Literatuur der Contra-ReformatieGa naar voetnoot1. En daarna heeft het nog, mede ingevolge de oorlogsomstandigheden en hun nasleep, een hele tijd geduurd vooraleer ik de druk onder ogen kreeg. Dr. Buitendijk zelf, wie ik dadelijk om nadere inlichtingen had verzocht, wist niet in welke biblioteek het eksemplaar zich bevond, en hij had mij in een schrijven d.d. 29 april 1943 verwezen naar Dukers werk over Gisbertus Voetius (1897). Daar vond ik het echter niet vermeld; wel naderhand in H.C. Rogges Beschrijvende Catalogus der Pamflettenverzameling van de Remonstrantsche Kerk te AmsterdamGa naar voetnoot2, waar het als volgt wordt getiteld: ‘Alexipharmacum, dat is Teghen-gift... teghen de verblindinghe der Woordendienaers... overgeset... door lustus Harduynus’ (Tot Loven, by Ian Oliviers en Coenesteyn, 1630). Het heeft dan nog tot in januari 1951 aangesleept, vooraleer ik ontdekte dat bedoelde pamflettenverzameling in haar geheel op de universiteitsbiblioteek van Amsterdam berustte en de Harduwijns vertaling er inderdaad ook aanwezig was, nl. onder nr. DM 23/1630. Door bemiddeling van de ruildienst der universiteitsbiblioteek te Gent kon ik het eksemplaar dan eindelijk uit zijn schuilplaats laten loodsen, om het na inzage te laten fotokopiëren. Of er nog meer eksemplaren voorhanden zijn, is mij tot heden niet bekendGa naar voetnoot3. | |||||||||||||||||
[pagina t.o. 98]
| |||||||||||||||||
Facsimile-Titelblad van het Amsterdamse-eksemplaar.
| |||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||
Het Amsterdamse eksemplaarHet in een blauw kaft ingenaaide brochuurtje telt, het titelblad en het Censure-blad inbegrepen, 24 ongenummerde bladzijden van ongeveer 15 op 21 cm. De tekst is in gotische letter gedrukt, behalve de (talrijke) citaten en de Censure in Latijnse druk; de randnotities (bronnenopgaven), het slotcitaat, de ondertitel zijn kursief. Elke bladspiegel bevat 37 regels, behalve de eerste pagina met de Franse titel die er 17 telt, en de laatste tekstpagina 32. Onderaan de bladzijden staan er custoden en signaturen. Het titelbladGa naar voetnoot4 draagt volgende tekst: ‘Alexipharmacum / Dat is / Teghen-gift / Voor de Catholijcke Borgherye der / Stede s' Hertoghen-bosch / Teghen / De verblindinghe des Woorden-dienaers aldaer / of / Corte be-andwoordinge op het Beroep-schrift der selver / Door / Cornelium Ianssenium van Leerdam, / Docteur der H. Godtheyt ende Conincklijcke Professeur / der H. Schrifture in de Vniversiteyt van Loven. / Over-geset uyt het Latijn in onse Neder-duytsche taele / Door Iustus Harduynus’. (Drukkersvignet met de leus:) Illustrat Fama Labores. (Ovale stempel van de :) Remonstrantsche Kerk Amsterdam. Tot Loven, / By Ian Oliviers, en Coenesteyn, 1630. | |||||||||||||||||
Historische aanleidingDe bisschopsstad 's-Hertogenbosch, bijgenaamd het ‘klein Rome’, was ook na de Beeldenstorm het Roomse geloof trouw gebleven; maar na een beleg van meer dan vier maand door de troepen van Frederik Hendrik viel ze op 14 maart 1629 als langbegeerde buit in handen van de Gereformeerden. Die overwinning van Frederik Hendrik vond in beide kampen diepe weerklank: bij de niet-Roomsen uitbundige vreugde, - men denke o.a. aan Vondels nationale historiezangGa naar voetnoot5 - en offensieve ge- | |||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||
loofsijver ter verkondiging van ‘het zuivere evangelie’Ga naar voetnoot6; bij de Roomsen algemene verslagenheid die, na de uittocht niet alleen van het Spaanse leger maar ook van de hele klerus met aan het hoofd bisschop Michaël Ophovius O.P., met passieve weerstand gepaard ging. De militaire verovering van het ‘bolwerk der Contra-Reformatie’ had vanzelfsprekend een intensieve strijd tegen de onder de bevolking trouw voortlevende Roomse opvattingen en sympatieën tot gevolg; zo had de Zuid-Hollandse synode de predikant Gisbertus Voetius afgevaardigd, om er over te waken ‘dat... in de stede van s'-Hertogenbosch de Paepse affgoederije geen plaetse hielde’. En Voetius was er zich wel van bewust dat ‘conquesten van landen ende steden’ niet zo belangrijk zijn als ‘de uytbreydinge van des Heeren Woordt, ende de voortplantinghe van Zijn Kercke’. In het voorjaar 1630 werd de Gereformeerde Kerk er onder het bestuur geplaatst van behalve Gisbertus Voetius zeif, Samuel Everwijn, Henricus Swalmius en Godefridus Udemans. Door toedoen nu van deze vier Bossche predikanten, die zich te weer wilden stellen tegen ‘de grove tastelycke leugenen ende calumnien, seer onbeschaemdelyck vande Papen ende Paeps-gesinde achter haer rugge utgestroeyt’, werd op 16 mei 1630 een by Jan van Turnhout gedrukt ‘biljet’ ‘publijckelijck gheaffigeert’, waarin zij verklaarden niets anders te leren ‘als het out, apostolisch, catholijck, christelijck gheloove’ en zij hun Roomse tegenstanders uitdaagden dit in een openbaar debat ‘voor de volle ghemeynte, of ten minsten voor den achtbaren Magistraet’ te komen logenstraffenGa naar voetnoot7. Die uitdaging wierp de lont in het kruit. Zij ontketende niet enkel een vloed van populaire polemische geschriften pro et contra, maar zette ook de hogere Roomse geestelijkheid aan officieel te reageren. En zo sloeg de verslagenheid in het Zuiden weer om in een strijdlustiger houding. De nuntius Fabio de LagonissaGa naar voetnoot8 besloot, in overleg met de Bossche bisschop Ophovius en met de aartsbisschop van Mechelen | |||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||
Jacob Boonen, de uitdaging te beantwoorden: twee Leuvense professoren, Willem van Engelen en Cornelius JanseniusGa naar voetnoot9 kregen opdracht een verweerschrift op te stellenGa naar voetnoot10. Op 9 juni 1630 deelden beiden in een in het Latijn, het Nederlands en het Frans geschreven en bij Jan Peperman te Brussel gedrukt ‘cartel’Ga naar voetnoot11 aan de vier Bossche predikanten mede onder welke voorwaarden zij bereid waren de uitnodiging tot confereren te aanvaarden, nl. ‘tussen twee frontieren’, op een vrije plaats, buiten de aanwezigheid van krijgsvolk. Dit ‘cartel’, dat op 14 juni werd overhandigd, ping vergezeld van een door Jansenius geredige rd, in een blauw kaft genaaid brochuurtje, dat volgende titel droeg: ‘Alexipharmacum / civibus Sylvaeducensibus / propinatum / adversus Ministrorum suorum fascinum. / Hoc est / Responsio brevis ad Libellum provocatorium ministrorum Sylvaeducensium. / Autore Cornelio lanssenio Leerdamensi, S. Th. Doctore et Sacrarum Litterarum Professore Regio’. Lovanii, Apud Ioannem Oliverium et Corn. Coenestenium, 1630. - De tekst draagt de goedkeuring van de kerkelijke censor Lib. Fromondus, d.d. 4 juni 1630. Daarop ontspon zich in de jaren 1630-35, en zelfs tot in 1645, een eindeloze en ten slotte op een dood punt uitlopende kettingpolemiek, waarover wij hier niet kunnen uitweidenGa naar voetnoot12. Er zij enkel aan de vier voornaamste publikaties herinnerd: Jansenius' Alexipharmacum (Leuven 1630), waarin de Bosschenaars tot trouw aan de Moederkerk worden opgewekt, zulks uit hoofde van haar eeuwenlange overlevering | |||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||
en wegens de onmogelijkheid voor de Gereformeerden de wettigheid van hun zending te bewijzen; Voetius' Philonium romanum correctum (Dordrecht 1630), een reeks van 70 aanmerkingen op het Alexipharmacum, waarin nadruk wordt gelegd op het onderscheid tussen de ‘successio cathedrae’ en de ‘successio doctrinae’, met dien verstande dat aan de leer zelf meer belang wordt gehecht dan aan de zending; Jansenius' 600 bladzijden lang wederantwoord, Notarum Spongia (Leuven 1633), dat de ‘successio cathedrae’ vooropstelt als waarborg voor de wettigheid van zending en zuiverheid van leer; en ten slotte Voetius' 800 bladzijden lange weerlegging, Desperata Causa Papatus, (Amsterdam 1635), waarin hoofdzakelijk het demokratisch karakter van de gereformeerde kerkgenootschap in het licht wordt gesteld, om aldus Jansenius' monarchistische stelling betreffende de ‘successio cathedrae’ gemakkelijker te kunnen loochenen en afbreken. Dit zijn de vier hoofdmomenten uit een ‘polemiek van superieure geesten, die ook heden ten dage nog aandacht verdient’Ga naar voetnoot13; overigens te meer daar die vier hartstochtelijk geschreven belijdenissen ook al dadelijk in het Nederlands werden vertaaldGa naar voetnoot14. | |||||||||||||||||
Jansenius' AlexipharmacumGa naar voetnoot15Op grond van zijn bijbelbelezenheid, zijn talenkennis en zijn syllogistische slagvaardigheid was professor Jansenius er mede belast geweest de handschoen op te nemen en het oratorisch duel met de Bossche predikanten uit te vechten. Ongetwijfeld had de indrukwekken- | |||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||
de rigoristische ‘Oratio de interioris hominis reformatione’Ga naar voetnoot16, die hij op 18 oktober 1628 ter abdij van Affligem in aanwezigheid van zijn vrienden de abt Benedictus van Haeften, de boekencensor Henricus Calenus, aartsbisschop Boonen en wellicht ook de Harduwijn had gehouden, mede de aandacht van zijn overheid op hem gevestigd en haar keus helpen bepalen. Het is bekend, hoe bijbel- en kerkvaderteksten in die tijd van spanning en godsdienstige omwenteling een sterk houvast boden, en hoe de kerkvaders in ontelbare publikaties steeds weer als getuigen van de ware leer werden aangehaald. De toenmalige moralisators en apologeten waren de luidsprekers, die de fundamentele kerkvaderlijke woorden als een onaantastbaar geestelijk erfdeel in het bewustzijn van de tijdgenoten inprentten. Door een vlechtwerk van citatenGa naar voetnoot17 kregen hun geschriften een soliede godsdienstige achtergrond, die vertrouwen inboezemde. Een uiterst belezen bijbel- en kerkvaderkenner nu, zoals Jansenius er een was, putte vanzelfsprekend spelenderwijs het argumentatie-materiaal voor zijn verweerschrift(en) uit die vertrouwde bronnen, om zoals van Haeften het uitdrukteGa naar voetnoot17 ‘ghelijckerwijs de borduerwerckers van eenen draet van verscheyde coleuren een tapijt (te) maecken’. Zijn tekst van nauwelijks 21 pagina's bevat zo maar een 54 - soms zeer uivoerige - citaten! Bijzonder interessant in dit verband is de briefwisselingGa naar voetnoot18 die hij | |||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||
met zijn vriend Saint-CyranGa naar voetnoot19 voerde, vooral met het oog op de samenstelling van eventuele latere verweerschriften.
In latere brieven dringt hij herhaaldelijk in dezelfde zin aan, en legt er telkens nadruk op hoe onwelkom de hele geschiedenis hem is, daar zij hem hindert voort te werken aan de redaktie van zijn Augustinus; zo, op 30 juni: ‘j'ay peur que l'auteur de l'Alexipharmacum sera combattu par des livrets en quantité et que le temps le manquera pour satisfaire à tout, car sa charge ordinaire luy est assé pesante’; en op 2 augustus: ‘ces affaires m'ont fort interrompues. Car it y a quasi deux mois que je ne fais rien que sur ces choses là...’ Wanneer we nu even de inhoud van het Alexipharmacum onder ogen nemen, dan stellen we vast dat de officieel aangestelde polemist | |||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||
Jansenius er niet als teoloog optreedt, maar als verdediger der rechten van de Roomse kerk. Zijn betoog - een aaneenschakeling van Vadercitaten, gekommenteerd door nog al oratorische, met ‘force et vigueur’Ga naar voetnoot21 geschreven bindteksten - is eigenlijk een tot de Bosschenaars gerichte wekroep om trouw te blijven aan de Moederkerk, gesteund op de redenering dat de katolieke leraars op een eeuwenoude overlevering, de successio cathedrae, voortbouwen, terwijl de Calvinisten de wettigheid van hun zending nog moeten bewijzen. Op de kernvraag waar de ware kerk dan wel te vinden is, antwoordt Jansenius aldus afwijkend, door te verwijzen naar het konstante getuigenis van zestien eeuwen; met andere woorden verschuift hij de problematiek van het dogmatisch naar het historisch terrein; zijn polemische metode heeft een archaïstische inslag, ze is positief- historisch, niet dogmatisch geïnspireerd. Op de vraag of Jansenius in zijn diatriben tegen Voetius, en dan vooral zijn latere, al dan niet persoonlijk is, heeft Dr. PolmanGa naar voetnoot22 geantwoord, dat zijn polemische metode als zodanig wel oorspronkelijk is, maar dat hij in de uitdieping van zijn argumenten literair zeker van anderen afhankelijk is. Allereerst onderging hij de invloed van de positieve richting die aan de Leuvense universiteit de doorslag gaf, d.i. de voorkeur voor het aanbrengen van positieve aan de bijbel en de kerkvaders ontleende bewijzen en de afkeer voor het scholastisch-spekulatief redeneren. Daarenboven zond zijn vriend St-Cyran hem op zijn aandringen enkele populaire polemische geschriften, en vooral du Perrons werkenGa naar voetnoot23, waaraan hij heel wat citaten en zelfs hele fragmenten (over vocatio en successio) ontleende. | |||||||||||||||||
Jansenius' beroep op Justus de HarduwijnIn zijn briefwisseling met St-Cyran wijst Jansenius erop, dat zijn Latijns betoog absoluut moet worden vertaald, en dan vooral in het Nederlands, ten behoeve van de Bosschenaers en de vier predikanten. Van hen getuigt hij nog al misprijzend (26 juli 1630): ils escrivent en flamang, et n'escriveront a ce qu'il semble jamais en autre langue, ny | |||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||
ne veulent pas disputer autrement. En reeds op 21 juni had hij, na zijn vreugde erover uitgedrukt te hebben dat zijn brochuurtje goed onthaald werd en indruk maakteGa naar voetnoot24, op de noodzakelijkheid gewezen het in de volkstaal te vertalen: ‘On dit que tout le monde l'estime fort (bedoeld is het Alexipharmacum), grans et petits, et est desja imprimé deux fois. On le veut tourner (d.i. vertalen) en toutes langues et particulierement en flaman, mais it y en a peu qui peuvent venir au bout, ne pouvant exprimer la force et vigueur, qui paroit en latin’. Zelf spande hij zich in om er een Franse versieGa naar voetnoot25 van te bezorgen; zijn vrienden St-Cyran en de Barcas waren hem daarbij door hun stilistische raadgevingen behulpzaam, en Pater Borgoing verbeterde zelfs de definitieve tekst, want hij was er zeer op gesteld goed Frans te schrijven en hij had hun raad ingewonnen betreffende tal van woorden en uitdrukkingen. Maar tot wie zou hij zich nu richten voor een Nederlandse vertaling? Of het ev. initiatief van de Hollanders iets zou opleveren, wist hij niet. Hij wilde zelf voor een oplossing zorgen: de tijd drong, en het kwam erop aan in het Zuiden iemand te vinden, die vlug in goed en kernachtig Nederlands de Latijnse tekst zou kunnen vertalen. In zijn briefwisseling noemt hij de Harduwijn niet bij naam, maar het feit dat de Harduwijns vertaling tot stand kwam en in druk verscheen bij dezelfde uitgever als Jansenius' Latijns betoog bewijst voldoende dat op hem beroep werd gedaan. Dit is overigens goed te verklaren. Zo pas, in 1629, waren de Harduwijns Goddelijcke Wenschen verschenen: een meesterlijke vertolking van het meest populaire ascetische boek uit die jaren, Hermannus Hugo's Pia Desideria (1624), zodat zijn naam toen wel een zeer goede klank moet hebben gehad. Jansenius zelf, die hem sedert de Leuvense studentenjaren kende, aartsbisschop Boonen aan wie hij in 1620 zijn Goddelicke Lof-Sanghen had opgedragen en die hem in 1625 te Oudegem en wellicht ook in 1628 te Affligem had ontmoet, en diens vikaris-generaal Henricus Calenus, die toen hij nog dekanale visitator was jaarlijks op bezoek kwam bij hem (1613-1623) en hem om zijn Vlaams | |||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||
taalmeesterschap waardeerde en geprezen hadGa naar voetnoot26, zij zullen vanzelfsprekend aan hem hebben gedacht en gezamenlijk zullen zij hebben aangedrongen, opdat hij de eervolle en dringende taak op zich zou hebben genomen en hen uit de nood helpen. En Justus de Harduwijn, opnieuw ‘gheanckert in het bevel (van de) Aldereerweerdighste Heere Oppersten Priester van (zijn) Vaeder-land’Ga naar voetnoot27, zal zonder aarzelen zijn ingegaan op het verzoek van zijn mecenas en van zijn beide vrienden. Zijn Teghen-Gift verscheen op dezelfde dag als Jansenius' Alexipharmacum; beide geschriften kregen de kerkelijke goedkeuring van de boekencensor Lib. Fromondus op 4 juni 1630. | |||||||||||||||||
Een tweede Nederlandse vertalingOmstreeks dezelfde tijd verscheen nog een tweede Nederlandse vertaling, maar anoniem en zonder drukkersnaam. Bevreemdend is dit niet, daar zoals we boven zagen de Bosschenaars zelf daar spontaan aan gedacht hadden. Begin juli 1630 deelt Jansenius aan St-Cyran het volgende mede: ‘Les Hollandais ont imprimé le livret (d.i. het Alexipharmacum) et nostre placard (d.i. het cartel) en Latin; et l'ont aussi tourné en Flamen, qui est sous la presse’. En in zijn Diarium tekent bisschop Ophovius uit den Bosch aan, dat hij op 8 juli de Nederlandse vertaling heeft ontvangen. Er kan geen twijfel over bestaan, dat hier de Preservatijf-dranckGa naar voetnoot28 wordt bedoeld, het door de geschiedschrijvers dezer ketting-polemiek steeds weer vermelde pamfletGa naar voetnoot29. Wie de vertaler is, heb ik niet kunnen achterhalen; (wellicht J. Marius?) zeker is het een Noord-Nederlander, en naar alle waarschijnlijkheid een geestelijke uit Den Bosch zelf. Men had daar natuurlijk dadelijk ingezien, dat alleen een Nederlandse tekst zin had, wilde men de inwoners bereiken, en deze overweging zal de doorslag hebben gegeven om zonder naar een eventuele vertaling uit Leuven te wachten zelf voor een | |||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||
oplossing te zorgen. Overigens wijzen de anonimiteit van vertaler en drukker, alsmede het ontbreken van de kerkelijke censuur in die richting. De Preservatijf-taal wijkt daarenboven sterk af van de Harduwijns Teghen-Gift-taal, zij is zoals reeds uit beide titelwoorden blijkt, minder puristisch uitgezuiverd, en ze is specifiek Noordnederlands gekleurdGa naar voetnoot30. | |||||||||||||||||
de Harduwijns vertalingHet zou, uit filologisch oogpunt, buitengewoon leerrijk zijn de twee Alexipharmacum-vertalingen in paralleltekst, en samen met de Latijnse bron, te laten afdrukken. Ieder lezer zou dan dadelijk het grote onderscheid tussen beide vernederlandsingen kunnen vaststellen en hij zou niet aarzelen aan de Harduwijns kloeke, kernachtige, martiale en van vreemde woorden gezuiverde taal de voorrang toe te kennen. Want zijn tekst overtreft in menig opzicht die van de anonieme vertaler. Allereerst valt het op, dat zijn taal archaïstischer getint is, dus vaster verankerd in de voedingsbodem van het eigen verleden; ook dat zij in relief wordt gebracht door beeldrijke, kernachtige, volkse uitdrukkingen, die een rijk eigen idioom verraden en een meesterschap in het hanteren ervan. Zijn vertolking van het Latijns origineel is daarenboven allesbehalve slaafs, ze heeft een persoonlijke klank en laat door haar vaak dynamische bewogenheid een oprecht medevoelen en medebelijden doorschemeren. Dichterlijke verbeelding geeft er nu en dan een zachte gloor aan. Wel kan een modern lezer aanvankelijk worden weerhouden door het aan die oudere taal verbonden ongewone en schijnbaar stroeve, maar wie wordt niet ruimschoots vergoed na de aarzeling te hebben overwonnen waarmee hij b.v. Hoofts Historiës begint te lezen? Ter illustratie mogen hier enkele aanhalingen en vergelijkingen volgen:
Jans., (fides) quam pollicentur.
Hard., 't Gheloove 't welck sy beloven / ende versch te merckt brengen.
An., op het stuck van haer vermeynde Religie.
J., moleste se ferre profitentur
H., hun gelaeten seer quaelijck te vreden.
A., opentlick verclaren haer grote misnoegen.
J., iisdem gradibus conetur et perdere
| |||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||
H., soeckt inden selven strick te verwerren.
A., poochden door die selfde weg andere tot haer verderff te brengen.
J., excusserunt iugum.
H., 't iock van den hals schudden
A., den toom verworpen hebben.
J., adspirare conantur
H., soecken te trecken tot hunne coorde.
A., soeckense te trecken.
J., quasi mysteriorum venditatione seducti
H., vertwijffelt door den schijn / ghelijck van nieuwe verborghentheden.
A., bedroghen sijnde door een belofte van nieuwe wijsheyt.
J., messis errorum uberrima
H., eenen over-vloedighen oeghst van verwertheyt
A., een vollen oogst van ellendt ende dolinghe.
J., inimicos viriliter retinendi
H., alle hunne vyanden clouckelijck den tandt te bieden.
A., dat sy moeten ('t geloof) mannelick ende cloeckmoedich onverandert bewaren.
J., aliud audiendum et inquirendum putat
H., meynt datter yet anders is te hooren / of te door-plusteren.
A., hem laet inbeelden dat by noch wat anders moet hooren ofte soecken.
J., antequam terras eorum ullus doctrinae vestrae odor afflaffet.
H., al eer hun soete landauwe den reuck uwer leeringhe hadde vernomen.
A., eer dat u leer de Werelt eens beasemt hadt.
Treffende verschillen in woorden zijn b.v.
| |||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||
Er zijn bij Hard. nog heel wat oudere woorden, waarvoor geen ekwivalent te vinden is bij An., zoals: onversaefd, baer-blijckelijck, slechte-bollen, Roer-vinck, truffen in d'handt steeckt, Eenstrijt, evelmoedicheyt, ooghmerckelijck, stautaer, kurselheyt, poffen, raespotten, enz. Deze enkele voorbeelden mogen volstaan om te doen uitschijnen, hoe vlak en kleurloos de anonieme vertaling er over 't algemeen uitziet tegenover de Harduwijns idioomrijke vertolking: een voorbeeld van kloek zeventiende-eeuws Nederlands proza, dat ongetwijfeld aan Jansenius' vigor et acrimonia-eisen beantwoordt, een waardevol taaldokument dat getuigt van taalbeheersing. Wanneer men ten slotte bedenkt, dat dit Alexipharmacum-Teghen-gift-pamflet dokumentaire waarde bezit, niet enkel als eerste schakel in de volgens de historische metode gevoerde Jansenius-Voetius kettingpolemiek, maar ongetwijfeld ook als persoonlijke contrareformatorische geloofsbelijdenis van de 48-jarige vertaler pastoor Justus de Harduwijn, als bewijs mede van de waardering die Boonen, Calenus, Jansenius e.a. hem toedroegen, en als boodschap van troost en opbeuring voor de Bosschenaers, dan kan ter rechtvaardiging van een heruitgaveGa naar voetnoot31 nog worden herinnerd aan de uitspraak van Dr. Polman, volgens wie dit duel van superieure geesten ook heden ten dage onze volle belangstelling verdient. En zeker dan in de Nederlandse polijsting ervan door Justus de Harduwijn.
Gent, juli 1958 O. Dambre | |||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||
Geraadpleegde literatuur
|
|