| |
| |
| |
Robert Anker
Het is de wind
Televisie davert als een landschap door hem heen.
Hoogpolige emoties, grote melodieën,
reprodukties van zijn heimwee naar het leven.
Of hij nog weet dat hij een geitje was, als gras.
Het is de wind die door je leven blaast,
je ergens neerslaat, dat je dan weer verder gaat.
Een stad die hem geen stem gaf maar een route naar zijn werk.
Het sneeuwt in Noord, de havens waar hij loopt,
nu hij doorloopt na de pont, in kringen, in de sneeuw.
Is hij nog op het balkon geweest, de deur staat open.
Omdat het sneeuwde aldoor in zijn hoofd,
schorre beelden naar hem praatten met een vraag.
Hoe hij hier nu ligt, over de antimakassar.
En dat het sneeuwt, door de vitrages heen, keihard.
Een televisie vol met landschap in de sneeuw.
Uit ‘Nieuwe veters’ (1987).
| |
| |
| |
C'est le vent
Telle un paysage à travers lui la télé tonne.
Émotions de haute lice, grandes mélodies,
reproductions de sa nostalgie de la vie.
S'il se remémore avoir été cabri, comme herbe.
C'est le vent qui souffle par nos vies,
nous jette çà et là, et on remet ça.
Une ville qui à la place d'une voix lui donna le chemin du chantier.
Il neige sur Amsterdam-Nord, le port où il chemine,
descendu du bac, décrivant des cercles, dans la neige.
A-t-il été sur le balcon, la porte est ouverte.
Parce qu'il neigeait à n'en plus finir dans sa tête,
des images enrouées s'adressant à lui d'une question.
Là, comme il est renversé, sur la têtière.
Et comme il neige, à travers les voilages, des trombes.
Une télé pleine de paysage dans la neige.
Traduit du néerlandais par Daniel Cunin.
| |
| |
| |
Robert Anker
Iemand wil de ringweg af - maar welke afslag - naar de stad.
Hij weer. Schuttert, slingert zelfs en weet niet wat hij zoekt.
Als hij verongelukt, dat is bekend, kan ik niet helpen.
Mijn oren suizend van de klap, mijn ogen vol met glas,
zie ik hoe hij rokend uit diggelen en vormen stapt
en loopt het weiland in en weg. Ik krijg wel weer een telegram.
Het is nog niet zover. Ik tik tegen de bumper,
misschien wel daardoor stumpert hij een afslag in.
Ik laat hem nu maar slapen in een oud appartement
en morgen nieuwe cirkels slaan om het verborgen hart.
Helder licht valt hem door ramen noords naar binnen
als hij opstaat in een huis met lege kamers, licht nerveus.
In de ramen is zijn lichaam overnaads gebroken.
Ernstige mannen gaan de brug op met hun koffers,
een taxi stopt en klaksonneert aan de overkant,
gordijnen schuiven open, meeuwen zwenken in de lucht,
de eerste rondvaartboot, ze kijken allemaal zijn kant op:
de dingen en de ruimte ertussen die alleen de taal
bespant. ‘Grote wereld, mag ik meedoen want ik durf niet goed.’
Hij is geen vader in het verband van een ontwakend huis.
Hij heeft geen vaste stoel in huis, geen krant die hem bespiegelt,
is na een kalm doorkauwd ontbijt geen groet op straat,
geen volle man die ons begrepen tot zijn hoed begrijpt
met een pennestreek, met een geweten zonder rimpel.
Hij is modern als een museum: mateloos zijn richting en
verworvenheden in de lege zalen van het ik.
Hij denkt te veel, zo iemand is gevaarlijk voor zichzelf.
Hij denkt de dingen uit elkaar, de mensen van zich af,
straten voor zich uit, hij slaat een hoek om maar hij heeft
geen richting en in optocht trekt de toekomst hem voorbij,
hij is er niet en zijn geheugen wordt een voetstap in de mist.
| |
| |
| |
Quelqu'un veut quitter le périph - mais quelle sortie - pour la ville.
Encore lui. Bredouille, zigzague même et ne sait ce qu'il cherche.
S'il a un accident, on le sait, je ne suis d'aucun secours.
Les oreilles sifflant sous le choc, les yeux criblés de verre,
je le vois descendre fumant des mille morceaux et des formes,
aller dans le pré et disparaître. Je m'attends à un énième télégramme.
On n'en est pas encore là. Je tapote le pare-chocs,
c'est peut-être pour ça qu'il prend une sortie comme ses pieds.
Mieux vaut que je le laisse dormir dans un vieil appartement
et lui faire battre demain d'autres cercles autour de son coeur caché.
Une lumière vive au septentrion lui tombe des fenêtres
quand un peu nerveux il se lève dans une maison aux pièces vides.
Il a le corps, dans les fenêtres, brisé à clins.
Des hommes graves prennent le pont, valise à la main,
un taxi s'arrête et klaxonne sur la berge opposée,
on écarte des rideaux, des mouettes virevoltent dans le ciel,
le premier bateau-mouche, tous regardent de son côté:
les choses et l'espace entre elles que seule la langue
cheville. ‘Vaste monde, moi aussi j'veux jouer car j'ose pas.’
Il n'est pas un père dans le cadre d'une maison qui s'éveille.
Il n'a pas de chaise attitrée sous son toit, aucun journal pour lui renvoyer son image,
n'est pas un salut dans la rue après le petit-déjeuner calmement remâché,
pas un homme complet qui nous compris comprend jusqu'à son chapeau,
d'un trait de plume et d'une conscience sans rides.
Il est moderne comme un musée: sans nombre sont la direction et
l'acquis dans les salles vides du moi.
Il pense trop, une telle personne est un danger pour soi-même.
A penser, il dissocie les choses, écarte les autres,
pousse des rues devant lui, tourne à l'angle mais n'a
aucune direction et l'avenir en cortège défile sous ses yeux,
il est absent et sa mémoire devient un pas dans le brouillard.
| |
| |
| |
Hij kiest een das, past de schoenen voor een funktie in de wereld.
Hij stopt een volzin en een soort karakter in zijn koffer,
gooit hem door de ramen en hij springt hem na op straat.
‘Goedemorgen buurvrouw, tijdje niet gezien, ziek misschien...’
Alles rijmt en liegt en loopt beduidend in de maat
met dat wat het geval is. Is de volta nu gemaakt.
Hoe moet hij tussen alles wat hem wenkt de grachten over
en voor zijn leven naar welk hart dat standvastig klopt,
over welke brug - hij wilde wel een vriend voor onderweg,
een ander die vertelt wat hij op zondagmiddag doet,
wat er in zijn huis staat, hoe hij op vakantie gaat.
Die nu een brug op loopt, geen vader maar een tijdgenoot,
een innerlijke broer die hij op zachte schoenen nagaat.
Uit ‘Goede manieren’ (1989).
| |
| |
| |
Il choisit une cravate, essaie des chaussures adaptées à une fonction dans le monde.
Il fourre une phrase et quelque chose comme un caractère dans sa valise,
la balance par les fenêtres et la suit en sautant dans la rue.
‘Bonjour voisine, ça fait un bail, des malades au bercail...’
Tout rime et ment et marche significativement en mesure
avec ce dont il s'agit. A sa chute le poème.
Comment doit-il franchir les canaux quand tout le hèle
et pour sa vie vers quel coeur qui bat et persiste à battre,
par quel pont - il aurait bien voulu un ami pour faire la route,
un autre qui raconte comment il occupe ses dimanches après-midi,
ce qu'il y a chez lui, comment il va en vacances.
Qui passe à présent un pont, pas un père mais un contemporain,
un frère intérieur dont il prend le pas dans ses chaussures feutrées.
Traduit du néerlandais par Daniel Cunin.
| |
| |
| |
Robert Anker
Aan de jeugd
Is onze rug te breed dat jullie stem zo luid in deze
uitgelezen ruimte, stoort ons denkelijke zwijgen de muziek,
stoot onze trage snit je aan en mors je cola op je das.
Onze woorden slingeren zo veel als op papier om diepe
gaten, krassen scherven in de spiegel op de plee, zo typisch.
Nee, bang om uit elkaar te vallen op het sportveld in je hoofd
ben je niet, dus domoor dat je bent en met succes. Wij zijn jaloers,
zo onnatuurlijk en wij vrezen jullie zindelijke buitenwijk
in onze binnenstad, je digitale trots bij al die knopen.
Wat het geval is: schoonheid is een nieuw design, verwondering
is voor techniek, geen diepte dan je sterrenbeeld, ja lach
om ons, de ploegers en de zaaiers, de gelovers onderweg
en mijd ons want ons oog grijpt ongezellig om zich heen.
Uit ‘In het vertrek’ (1996).
| |
| |
| |
Aux jeunes
Avons-nous trop bon dos que vos voix fortes dans ce
lieu choisi, notre silence pesé trouble-t-il la musique,
notre coupe débranchée te choque-t-elle et arroses-tu de coca ta cravate.
Nos mots serpentent comme sur le papier autour de trous
profonds, rayent des éclats dans la glace des chiottes, c'est signé ça.
Non, de tomber en morceaux sur le terrain de sport dans ta tête
tu n'as pas peur, voilà gros bêta que tu es et non sans succès. Nous sommes jaloux,
avec si peu de naturel et craignons dans nos vieux quartiers
votre hygiénique faubourg, ta fierté numérique parmi tous ces noeuds.
Ce dont il s'agit: la beauté est un nouveau design, à la technique
l'étonnement, pour toute profondeur ton signe zodiacal, oui moque-toi
de nous, les laboureurs et les semeurs, les croyeurs en chemin
et fuis-nous car notre oeil grincheux se propage et harponne alentour.
Traduit du néerlandais par Daniel Cunin.
|
|