Septentrion. Jaargang 17(1988)– [tijdschrift] Septentrion– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Hubert van Herreweghen Cascais Ik sliep nabij een fontein met mijn hoofd in jong gras, ik droomde dat ik een klein jongetje in Pamel was. Een avond met bloesemgeur, een vleermuis, zot als ik, mijn moeder stond in de deur, lachend, één ogenblik, naar alles en naar haar kind; zij zong, ik wist waarom, zij zong zoals graan en wind. Moeder, ik kom, ik kom. Toen sprong ik luid op haar aan en sloeg neer met mijn hoofd op arduin; sterren en maan flitsten en werden gedoofd. Wie weet waar de droom begint, waar de wind, waar het graan, waar de moeder, waar het kind, gekomen en gegaan. Zalig ontwaken, in pijn op haar schoot, en daarom ontwaakte ik bij de fontein. Moeder, ik kom, ik kom! Uit ‘Verzamelde gedichten’ (1977). Cascais Auprès d'une fontaine dans l'herbe je dormais, je rêvais que j'étais à Pamel, garçonnet. Un soir fleurant la fleur, où les oiseaux sont fous, ma mère sur le seuil me sourit tout à coup, sourit à son enfant, chantant, pour tout, pour rien, comme le grain, le vent. Maman, je viens, je viens. Vers elle je m'élance et tombe sur le front. Dur granit, lune, étoiles, tout fuse, tout se rompt. Qui sait d'où vient le songe, où vont le grain, le vent, viennent, vont en ce monde la mère et son enfant. Dans la douleur, l'heureux réveil contre son sein Auprès d'une fontaine. Maman, je viens, je viens. Traduit du néerlandais par Liliane Wouters. Vorige Volgende