Het Roelantslied
(1981)–Anoniem Roelantslied– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Een indruk van het geheelInleidingDe Roelant-filologie is door Kloeke vergeleken met het maken van een legpuzzleGa naar eind231). In dat beeld hebben wij ons in het voorafgaande hoofdzakelijk beziggehouden met het beschrijven van de afzonderlijke stukjes. Nu lijkt het ogenblik aangebroken om de stukjes in elkaar te voegen. Van zo'n reconstructie moet vooral niet teveel verwacht worden: de puzzlestukjes zijn afkomstig van onderling zeer verschillende legkaarten, het gemeenschappelijke is dat ze alle afstammen van hetzelfde origineel, het oorspronkelijke Roelantslied. Daarvan ben ik tenminste tot nu toe uitgegaan, maar het staat natuurlijk niet zonder meer vast. Het is immers in theorie ook mogelijk dat er verschillende vertalingen van het Chanson de Roland in het Middelnederlands zijn gemaakt, zoals dat bijvoorbeeld gebeurd is met de Lancelot-en-prose en de AiolGa naar eind232). Door Kalff en Van Mierlo is deze theoretische mogelijkheid voor de overlevering van het Roelantslied echter weersprokenGa naar eind233). Zij noemen een groot aantal plaatsen waar de Middelnederlandse fragmenten gemeenschappelijk afwijken van het Chanson de Roland. Ik bespreek bij wijze van voorbeeld de plaats aan het begin van de eerste fase van de strijd, waarin een Saraceense bode de Franken komt uitdagen tot de tweegevechten van twaalf christenen tegen twaalf heidenen: 425[regelnummer]
Als dit Roelant had geseit,
Quam I bode over gereit
Haestelike ende seide,
Dat si opder heiden
Si XII woude vechten
430[regelnummer]
Jegen XII Karels knechten.
Ende hem niemen in weder side
| |
[pagina 178]
| |
En onderwonde vanden stride.
Doen sprac Roelant waerlike:
‘Wi lovent alle blidelike.’
435[regelnummer]
Rolant ende de sine
Ghereiden hem iegen de païne (425-436H)
Dit verhaalelement komt wél voor in alle Middelnederlandse fragmenten, die van deze plaats zijn bewaard (H, L, Vb), maar niet in één der andere bronnen van het Chanson de Roland. Is deze inhoudelijke overeenkomst nu een bewijs voor de gemeenschappelijke oorsprong van H, L en Vb? Neen, want het element kan immers teruggaan op de Franse, niet overgeleverde voorbeelden van verschillende vertalersGa naar eind234). Toch denk ik wel dat Kalff en Van Mierlo gelijk hebben; voor hun standpunt moeten echter andere argumenten worden aangevoerd. Ik meen die te vinden in de talrijke onbeduidende kleinigheden waarin de Middelnederlandse teksten gezamenlijk tegenover het Frans staan. Het is niet moeilijk om zulke details aan te wijzen, wanneer men de teksten in de synoptische editie vergelijkt met het Chanson de Roland. Een goed voorbeeld levert dit viertal verzen, dat eveneens in H, L en Vb naast elkaar voorkomt: 386[regelnummer]
Rolans ors hiet Valentijf.
En es niemen, man no wijf,
Die beter ors ie sach,
389[regelnummer]
Dant was op dien dach. (386-389H)
De overeenkomstige plaats in het Chanson de Roland luidt: As porz d'Espaigne en est passét Rollant
Sur Veillantif, sun bon cheval curant. (ChR 1152-1153)
‘Naar de Spaanse passen is Roelant opgetrokken
| |
[pagina 179]
| |
op Veillantif, zijn goede, snelle paard.’
Dezelfde vrije vertaling staat in alle drie de overgeleverde redacties (H, L en Vb) van deze plaats en ook de details, zoals de stoplappen man no wijf en op dien dach komen in de drie bronnen overeen. Het feit, dat er zoveel van dit soort overeenkomsten in de fragmenten worden gevondenGa naar eind235), toont mijns inziens onomstotelijk aan dat de Middelnederlandse bronnen alle van dezelfde vertaling afstammen. Er is dus één Nederlandse tekstfamilie, waarvan alle resten deel uitmaken, maar behoren zij ook tot dezelfde versie? Een nieuwe versie ontstaat wanneer een bewerker opzettelijk veranderingen aanbrengt in de inhoud van zijn voorbeeldGa naar eind236). Dat is dus het geval met de rijmtekst van het volksboek, zoals ik in hoofdstuk IV heb laten zien, met de fragmenten L (korte versie) en misschien ook met de fragmenten R. Bij de bespreking van R in dit hoofdstuk is immers gebleken dat de tekst op één plaats is ingekort, een wijziging die bedoeld lijkt te zijn om de rol van Roelant mooier te maken dan zij is. Door de fragmentarische staat van deze bron kan echter niet meer worden nagegaan of het een incidentele wijziging betreft, dan wel een door de hele tekst heen consequent volgehouden bewerking. Dit laatste kunnen we wel met zekerheid zeggen van de rijmtekst in het volksboek. Er zijn dus tenminste drie versies van het Middelnederlandse Roelantslied, een late in het volksboek, een korte in L en een vroegere in de handschriftfragmenten, maar alle resten van deze versies stammen af van dezelfde vertaling. | |
Is het Roelantslied slechts een episode van het Chanson de Roland?Leggen we nu alle beschikbare puzzlestukjes aan elkaar dan ontstaat een bijna ononderbroken weergave van de tweede episode van het verhaalGa naar eind237). Het is opmerkelijk dat alle Middelnederlandse | |
[pagina 180]
| |
fragmenten behoren tot deze zogenaamde Roncevaux-episode en dat de andere drie episodes - het voorspel met Ganelons verraad (ChR 1-840), de Baligant-episode (ChR 2609-3674), het slot met de terechtstelling van Ganelon (ChR 3675-4002) - in het geheel niet vertegenwoordigd zijn. Is dat puur toeval, het gevolg van de fragmentarische staat van de overlevering, of is het Middelnederlandse Roelantslied nooit meer geweest dan de tweede episode van het verhaal? Van Mierlo heeft getracht dit laatste te bewijzenGa naar voetnoot238). Als ‘traditionalist’ was hij van mening dat de chansons de geste via een lange reeks teksten teruggaan tot in de tijd van de historische gebeurtenissen waarover zij handelen: ‘Zoo zal dan ook wel een of andere scôp, niet zoo lang zelfs na het gebeuren, een heldenlied hebben gedicht op dien overval van Karel's leger in de Pyreneeën, waarin de Frank Hruodland de voornaamste held zal zijn geweest en de neerlaag door het zoo populaire motief van het verraad tot een stuk menschelijke tragiek is omgevormd geworden. Misschien zijn er meer zulke liederen ontstaan; is echter dat met Hruodland als hoofdfiguur populair gebleven.’ (p. 63) Rond het jaar 1100 heeft een laatste, machtig kunstenaar verschillende van die afzonderlijke teksten met elkaar verbonden tot de ‘Version d'Oxford’ van het Chanson de Roland. (p. 68) Volgens Van Mierlo is het Roelantslied echter een vertaling van zo'n afzonderlijke tekst uit de tijd vóór 1100. Gezien tegen deze achtergrond van het traditionalisme krijgt men beter inzicht in Van Mierlo's onderzoek van de Middelnederlandse resten. Dat alle fragmenten tot één en dezelfde episode behoren was voor hem geen toeval maar een gevolg van het feit dat het Roelantslied een oud episodisch stadium van de traditie vertegenwoordigt. Hoeksteen voor deze opvatting was de conclusie uit zijn onderzoek van de Middelnederlandse teksten, nl. dat de vertaling de eerste, derde en vierde episode van het Chanson de Roland nooit heeft behandeld. Deze opvatting is al in 1946 uitvoerig bestreden door de Luikse romanist Jules HorrentGa naar eind239). Omdat geen enkele neerlandicus zich diepgaand beziggehouden heeft met het | |
[pagina 181]
| |
Roelantslied na Van Mierlo, wil ik Horrents voornaamste argumenten hier ook noemen en bespreken. Ik maak daarbij gebruik van zijn artikel; op een aantal punten kan ik zijn betoog bovendien met nieuwe argumenten ondersteunen. Van Mierlo heeft gezocht naar plaatsen in de Roncevaux-episode, waar gezinspeeld wordt op de eerste episode. Twee van dergelijke referenties in het Chanson de Roland, namelijk ChR 1139-1151 en 1396-1411, blijken in de overgeleverde fragmenten van het Roelantslied te ontbreken (vgl. 382-385H, L, VbA en 737-738VbA). In het ontbreken van deze verwijzingen ziet Van Mierlo een aanwijzing voor zijn stelling dat ook de episode waarnaar wordt verwezen, heeft ontbroken. Een argumentum e silentio. Deze verwijzingen ontbreken trouwens niet alleen in het Roelantslied maar ook in enkele andere bronnen van het Chanson de RolandGa naar eind240), hetgeen de oorspronkelijkheid van deze twee plaatsen twijfelachtig maakt. Maar het sterkste argument tegen deze gedachtengang van Van Mierlo is dat op andere plaatsen in de Middelnederlandse fragmenten wél verwezen wordt naar Ganelons verraad in de eerste episode, bijvoorbeeld in het begin van de rijmtekst van het volksboek, Mer die valsche Guwelloen hadt al bedreven (5VbA, vgl. ChR 844) en in fragment R, Die verrader Guelloen (1145R, vgl. ChR 1759)Ga naar eind241). Een wel heel weinig overtuigende redenering gebruikt Van Mierlo om aan te tonen dat het Roelantslied de derde en de vierde episode niet bevat heeft. Na zelf enkele verwijzingen naar deze episodes te hebben aangewezen in het Middelnederlandse Roelantslied, schrijft hij: ‘Van geheel dit derde deel is in onze bewerking geen spoor te ontdekken’Ga naar eind242). In de fragmenten L en in de rijmtekst van het volksboek zijn oorspronkelijke grenzen van deze redacties overgeleverd: begin en eind van de rijmtekst én het eind (Explicit) van L. Dit schijnt een aanwijzing voor Van Mierlo's opvatting. Het slot van L komt inderdaad precies overeen met het eind van de Roncevaux-episode in het Chanson de Roland (vgl. 1958-1988L met ChR 2592-2608). Maar dat bewijst niets over de omvang van het oorspronkelijke | |
[pagina 182]
| |
Roelantslied. De kopiïst van L of één van zijn voorgangers kan zich toch heel goed beperkt hebben tot een keus uit zijn voorbeeld dat wel volledig was. Ook andere teksten in handschrift L zijn maar gedeeltelijk overgeschreven, bijvoorbeeld De Rooveres Vander Mollenfeeste en enkele liederenGa naar eind243). De rijmtekstpassages in het volksboek, dat in z'n geheel is overgeleverd, behoren alle tot de tweede episode en het begin van de eerste rijmtekstpassage valt precies samen met het begin van de Roncevaux-episode. Maar ook dit is maar een heel zwakke aanwijzing voor Van Mierlo's opvatting, want in de hoofdstukken hiervoor is herhaaldelijk gebleken dat de samensteller van het volksboek zeer selectief te werk is gegaan. Hij gebruikte stukken uit het Roelantslied in het grotere verband van de pseudo-Turpin-versie van het verhaal. Gedeelten uit de tweede episode, die hij niet als rijmtekst overnam, heeft hij bijna steeds samengevat en verwerkt in de prozapassages. Bij nadere beschouwing komt aan het licht dat hij ook enige informatie uit de andere episodes van het verhaal in zijn proza heeft verwerkt. Een eerste voorbeeld hiervan is te vinden in de prozapassage waarin Guwelloen wordt aangewezen als bode naar de heidense aanvoerders (VbA, P 169-188). Deze vrij uitvoerige beschrijving kan niet berusten op de pseudo-Turpin-versie in de lezing van de Alder excellenste cronyke van Brabant. Daar vinden we slechts de volgende korte mededeling hieromtrent: Den welcken [namelijk Marcirius en Belegandis] coninck Karel dede bevelen met Gauloene, sinen raetsman, datse tdoopsel aennamen oft dat si hem tribuyt sonden. (Cronyke I4V, a, 15-b, 1) De meeste elementen van de beschrijving in het volksboek komen echter wel voor in de eerste episode van het Chanson de Roland: Karel roept zijn raad bijeen (VbA, P 172-174, vgl. ChR 168-179); de raad besluit op voorstel van Roelant Guwelloen aan te wijzen | |
[pagina 183]
| |
als bode (VbA, P 174-182, vgl. ChR 244-341); Karel steunt het voorstel van Roelant (VbA, P 182-184, vgl. ChR 317-321); het argument dat Ganelon een wijs man is en zeer geschikt voor deze taak (VbA, P 185-186, vgl. ChR 277-279); de woede van Ganelon (VbA, P 186-188, vgl. ChR 280 e.v.). Deze overeenkomsten tonen aan dat de Roelant-bron van het volksboek - naar alle waarschijnlijkheid een verloren gegane druk van het Roelantslied, zoals is aangetoond in hoofdstuk II - ook de eerste episode van het verhaal heeft bevat. Hetzelfde kan worden afgeleid uit de voorstelling op de houtsnede van het titelblad in het volksboek. Deze is, zoals eveneens in hoofdstuk II uitvoerig is beschreven, een illustratie bij Karels overleg met zijn paladijnen over de vredesvoorstellen van Blancandrin. Ook dit overleg is een onderdeel van de eerste episode. Aangezien de houtsnede vermoedelijk ontworpen is voor de hypothetische druk van het Roelantslied, is ook deze prent een aanwijzing voor de aanwezigheid van de eerste episode in die druk. Verwijzingen naar de derde en de vierde episode van het verhaal zijn in het volksboek niet gemakkelijk te vinden. Toch meen ik in de onderstaande prozaregels uit hoofdstuk VI een ontlening aan de Baligant-episode te vinden. Als Ogier van Denemarken de gelederen van de christenen is komen versterken roept Marcelijs zijn broer Baligant te hulp: Ende hi screef brieven ende mandementen aen sinen broeder Baligant, dat hij hem te hulpe sonde noch hondert duysent Sarasinen, ende dat hij selve quame ende hem ghereet maecte met alder machten die hi vergaderen mochte, dwelc hi lacen volbrochte. (VbA, P 444-449) Een dergelijk verzoek is vreemd aan de pseudo-Turpin-traditie maar komt wel voor in het Chanson de Roland, waar aan het begin van de derde episode eveneens wordt verteld dat Marsile Baligant te hulp geroepen heeft: | |
[pagina 184]
| |
2612[regelnummer]
Li reis Marsilie s'en purcacet asez:
Al premer an fist ses brefs seieler,
2614[regelnummer]
En Babilonie Baligant ad mandét
[...]
2617[regelnummer]
En Sarraguce alt sucurre li ber. (ChR 2612-2617)
‘Koning Marsile spant zich er zeer voor in:
In het eerste jaar (van de oorlog) zond hij verzegelde brieven
waarin hij Baligant in Babilonië heeft verzocht,
dat de dappere heer hem in Saragossa te hulp zou komen.’
De contekst is weliswaar enigszins verschillend - Marsile heeft al in het eerste jaar van de oorlog, die intussen zeven jaar geduurd heeft, zijn leenheer Baligant geschreven met het verzoek naar Saragossa te komen - maar de punten van overeenkomst zijn toch evident. Zelfs de uitdrukking screef brieven ende mandementen lijkt een echo van fist ses brefs seieler en ad mandét in het Chanson de Roland. De figuur van Baligant in het volksboekGa naar eind244) levert ook nog een tweede aanwijzing op in dit verband. In hoofdstuk XXIII wordt beschreven hoe Karel, na zijn aankomst op het slagveld te Roncevaux, besluit de heidenen te achtervolgen. Deze beschrijving sluit aanvankelijk (VbA, P 1084-1091) zeer dicht aan bij de lezing van de pseudo-Turpin-traditieGa naar eind245). In de Cronyke van Brabant, de directe bron van het volksboek, luidt de overeenkomstige passage: Doe swoer die keiser ende coninc Kaerle bi Gode almachtich, dat hi na die heidenen sonder ophouden loopen soude, totdat hise vonde. Ende stapphans als hij die alleen met sinen ridderscape begonst te suecken ende te vervolghen, so stont die zonne al stille ende dien dach wert verlengt III daghen lanc. Ende hi vant die heydenen bi een water, geheeten Ebra bi die stad van Sarragossen ligghen ende etende. | |
[pagina 185]
| |
Ende hi versloecher IV dusent. (K2R, a, 20-30)Ga naar eind246) Na het overeenkomstige verhaalelement in het volksboek volgt een passage (P 1092-1112), die niet gedekt wordt door de lezing van de pseudo-Turpin: Baligant, zojuist aangekomen in Spanje, verschijnt met een groot leger en levert een geweldige slag met de hoofdmacht der Franken. Het is mogelijk in deze twintig regels een beknopte (en aangepaste) samenvatting te herkennen van de Baligant-episode in het Chanson de Roland. Ook dit is dus een bewijs dat de samensteller van het volksboek deze derde episode gekend heeft. Drie verwijzingen in het proza van het volksboek (P 169-188, P 444-449 en P 1092-1112) naar de niet overgeleverde episoden van het verhaal en ook nog het getuigenis van de houtsnede op het titelblad, dat alles maakt het vrijwel zeker dat de druk van het Roelantslied, die de samensteller van het volksboek heeft gebruikt, niet slechts de tweede maar ook de andere episodes, kortom, het gehele verhaal van het Chanson de Roland heeft bevat. Horrent heeft ook een aantal verwijzingen in de Middelnederlandse handschriftfragmenten naar de derde en de vierde episode van het verhaal aangewezenGa naar eind247). Het betreft vooral plaatsen in de fragmenten L, zoals Karels dromen (1878-1922L), waarin hem de komende strijd met Baligant en de berechting van Ganelon worden voorspeld. Een onverhulde vooruitwijzing naar de Baligant-episode staat in de passage tegen het eind van L, waarin de Saraceense koningin Braymonde haar echtgenoot Marcelijs en haar land beklaagt (1958-1988L). Evenals in het Chanson de Roland heeft zij echter nog hoop op hulp (ChR 2602-2604): Den amirael hetic bloot
1975[regelnummer]
Hijne bringhe sijn macht groot
Ende behoude dit lant (1974-1976L.)
Met deze amirael is zonder twijfel de emir Baligant bedoeld. | |
[pagina 186]
| |
De zin van deze versregels is geheel afhankelijk van de derde episode van het verhaal, m.a.w. de redactie van L gaat terug op een tekst, waarin de Baligant-episode aanwezig is geweest. Men kan tegenwerpen dat deze volledige tekst in de traditie van L geen Middelnederlandse tekst behoeft te zijn geweest; het kan ook een Franse zijn geweest, waarvan de vertaler alleen de tweede episode heeft vertaald, met behoud van de verwijzingen naar de andere episodes. Deze, trouwens nogal gezochte, veronderstelling wordt echter uitgesloten door de argumenten die ik ontleend heb aan het volksboek. Men mag immers aannemen dat de gegevens, die de bewerker van het proza en de houtsnijder aan de eerste en de derde episode hebben ontleend, afkomstig zijn uit een Middelnederlandse tekst. Van Mierlo's conclusie - het Roelantslied heeft alleen de tweede episode van het verhaal bevat - lijkt mij niet houdbaar. Daarmee is het fundament verdwenen voor zijn vermetele theorie over de plaats van het Roelantslied in de internationale traditie van het Chanson de Roland. Ik kom op deze problematiek terug in het volgende hoofdstuk. |
|