Het Roelantslied
(1981)–Anoniem Roelantslied– Auteursrechtelijk beschermdDe fragmenten R, H, B en RoInleidingDe fragmenten L vormen in de overlevering van het Roelantslied een uitzondering; de andere vier fragmenten komen op vele punten overeen. Zij sluiten vooral in codicologisch opzicht nauw bij elkaar aan: alle vier dateren zij uit de veertiende eeuw, zij zijn alle geschreven in een taal die Westmiddelnederlandse kenmerken draagt, het materiaal is perkament, beschreven in twee kolommen van 39/48 regels. Met uitzondering van R, waarvan, doordat het fragment zoek is, helaas niet meer gegevens bekend zijn, stemmen de overige drie ook nog overeen in formaat (21/23 × 13/16 cm), lettertype (textualis) en in de aanwezigheid van | |
[pagina 169]
| |
aflijning en liniëring, rubricatie en lombarden. Zij kunnen op grond van deze eigenschappen gerekend worden tot het gewone type handschrift, dat in de veertiende eeuw voor berijmde literaire werken in de volkstaal werd gebruikt. Obbema heeft er het volgende signalement van gegeven: Het meest gebruikelijk was perkament, opgedeeld in katernen van vier dubbelbladen en ca. 27 tot 30 cm hoog. De bladspiegel was ingedeeld in twee kolommen van 40 tot 50 regels elk; de tekst was meestal in een duidelijke littera textualis geschreven die zich goed leende om voorgelezen te worden. Ongetwijfeld waren de boeken die daarvoor waren bestemd, niet te zwaar. Een band van gewone omvang zal een 10 tot 15 katernen hebben bevat en dus 13 tot 23.000 regels hebben geteld. Het impliceert dat de meeste werken, omdat zij nu eenmaal veel korter zijn, bij deze opmaak in een gebonden boek uitsluitend in verzamelbundels konden worden opgenomen. Het is echter niet ondenkbaar dat er ook losse bundeltjes van een of meer katernen circuleerden.Ga naar eind222) Obbema doet de suggestie dat de tekst van deze handschriften bestemd is geweest om voorgelezen te worden. Het onderzoek op dit gebied van de functie van literaire handschriften verkeert echter nog in een beginstadium. Het moet daarom blijven bij veronderstellingen en suggesties. Zekerheid kan pas worden gekregen na intensieve studie, waarin codicologische en textuele gegevens worden gecombineerd met externe aanwijzingen uit archieven, stadsrekeningen enz. Zo'n onderzoek zal uitsluitsel kunnen geven over de herhaaldelijk geuite veronderstelling dat fragmenten zoals R, H, B en Ro, afkomstig uit betrekkelijk kleine en eenvoudige boeken, resten van jongleurshandschriften zouden zijn. Rondreizende voordragers of voorlezers zouden dit type handschriften in hun bagage hebben meegevoerd. Zolang we ons op het niveau van de veronder- | |
[pagina 170]
| |
stellingen bevinden zijn er echter ook nog wel andere aannemelijke voorleessituaties te bedenken, die in zo'n groot onderzoek naar de functie van de handschriften en hun teksten moeten worden getoetst. Zou er bijvoorbeeld niet voorgelezen zijn in de huiselijke kring van adel en rijke burgers door één van de aanwezigen die de kunst van het lezen goed beheerste?Ga naar eind223) Dat de vier fragmenten in codicologisch opzicht zo sterk met elkaar overeenkomen, neemt niet weg dat ieder ook zijn eigenaardigheden heeft. Vooral in de aard van de overgeleverde teksten komt dat tot uitdrukking. Ik behandel daarom de vier fragmenten hierna afzonderlijk en noem van elk één of meer in het oog vallende eigenschappen. Daarbij zal ik vooral bij het illustreren van de vervorming die de teksten hebben ondergaan, veel gebruik maken van voorbeelden. Deze handelwijze kan de schijn van vrijblijvendheid wekken. Men kan zich immers afvragen waarom juist deze voorbeelden gegeven worden en hoe representatief de exemplarische plaatsen zijn. Ik heb echter geprobeerd werkelijk representatieve plaatsen te kiezen. In enkele gevallen, in het bijzonder bij de korte fragmenten, was geen keus mogelijk en moest ik het enige geval van vervorming dat ik vond, vermelden. | |
De fragmenten RDe tekstfragmenten R zijn afkomstig van een dubbelblad met acht kolommen met elk oorspronkelijk achtenveertig versregels. De tekst van de twee bladen vormt geen aansluitend geheel; in de diplomatische editie zijn de twee stukken te vinden tussen de regels 898 en 1156 (het slot van de derde fase van de strijd en bijna de gehele tweede hoornpassage) en tussen de regels 1290 en 1566 (de vijfde fase van de strijd en het begin van de laatste gevechten). Drie opmerkelijke eigenschappen van deze fragmenten verdienen de aandacht. De eerste is de bijzondere omstandigheid dat het dubbelblad | |
[pagina 171]
| |
in de bibliotheek te Rijsel is verdwenen, zodat de uitgave van Serrure in het Vaderlandsch museum van 1856, gebaseerd op een twintig jaar eerder door hem gemaakt afschrift, voor ons de waarde van een bron heeft gekregen. Het is echter duidelijk dat de tekst van R zich hierdoor onderscheidt van de andere fragmenten. Een moderne teksteditie, ook al dateert die uit het midden van de negentiende eeuw, is gemaakt met heel andere middelen en een heel ander doel dan een veertiende-eeuws handschrift. Omdat we Serrures editieprincipes niet goed kennen, kunnen we ook de waarde van zijn tekst niet precies bepalen. Hoe nauwkeurig was zijn transcriptie? In welke mate heeft hij de spelling aangepast en verbeteringen aangebracht? Uit de andere door hem uitgegeven Roelantslied-teksten blijkt dat zijn werk beslist niet aan de eisen van de moderne editietechniek voldoet maar dat hij toch kennelijk streefde naar een diplomatische weergave: fouten, ook zeer in het oog lopende, nam hij ongewijzigd over en als hij al letters of woorden toevoegde, legde hij daar in het algemeen verantwoording van af in voetnoten en door cursivering. Ik neem daarom aan dat Serrures uitgave van R op kleinigheden na een betrouwbare weergave van de bron is. Een tweede eigenaardigheid van R is de interessante afwijking aan het begin van de tweede hoornpassage (924-994R). In plaats van het twistgesprek tussen Roelant en Olivier over Roelants voorstel alsnog Karels hulp in te roepen vinden we in R slechts het volgende verteld: Roelant vernam sciere,
15[regelnummer]
ende riep op Oliviere.
‘Gheselle, seyt hi, ghetrouwe,
hier es ghesciet groet rouwe,
dat Vranckerike claghen mach
van nu toten doemsdach;
20[regelnummer]
want hets jammer groet
van desen die hier ligghen doet.’
| |
[pagina 172]
| |
Echt sprac Olivier oppenbare,
alse die te vechtene hadde gare:
‘Hi soude ons soe wreken,
25[regelnummer]
men souder ewelike af spreken.’
‘Olivier, seyti, minne,
hoe selen wi beghinne,
hoe moghen wi hen doen verstaen
dat haer wille sal vergaen?
30[regelnummer]
O! grote oetmoede
es ons comen tonguede;
die Fransoyse selen hier sterven
bi u, ende bederven.
Die coninc Kaerle, ons here,
35[regelnummer]
heeft verloren emmermere
beide hulpe ende raet;
dat heeft ghedaen dat baraet.
U coenheyt selen wi...
...me moghen o... der ...pen
40[regelnummer]
.....en alle die doet ..diese.
Vranckerike sal sijn ere verliesen!’ (924-994R)
Tegenover deze 28 verzen van R (die terwille van de duidelijkheid zijn voorzien van de afzonderlijke verstelling van R) staan er 72 in het volksboek en die langere redactie wordt bevestigd door het Chanson de Roland, 1691-1736, hetgeen betekent dat de verkorting in R niet eigen is geweest aan de oorspronkelijke Middelnederlandse vertaling. De verkorting is grotendeels het gevolg van het ontbreken van het middendeel tussen R 29 en 30, vgl. 941-972VbA, het stuk waarin Roelant voorstelt op zijn hoorn te blazen en Oliviers scherpe antwoord. Uit nauwkeurige vergelijking van de resterende verzen in R met de paralleltekst van het volksboek blijkt dat ook in het overgebleven gedeelte in R de twist tussen Roelant en Olivier is weggewerkt doordat verzen veranderd zijn of eenvoudig | |
[pagina 173]
| |
weggelaten. Het sleutelwoord ‘overmoed’ in Oliviers verwijt in 996VbA is bijvoorbeeld verdwenen, doordat het laatste verspaar van de passage in R ontbreekt. Het woord komt ook voor in 973VbA, maar op die plaats staat in R 30 oetmoede, waardoor de strekking van het vers totaal veranderd isGa naar eind224). Het is zeer waarschijnlijk dat deze afwijkingen in R het gevolg zijn van een opzettelijke wijziging. Alles wat belastend is voor Roelant, is stelselmatig verwijderd. De bedoeling van zo'n ingreep kan op grond van deze kleine fragmenten niet meer met zekerheid worden achterhaald. De veronderstelling ligt echter voor de hand dat we te maken hebben met een bewerker die Roelants overmoed, een smet op het karakter van de hoofdpersoon, niet heeft geaccepteerd. Tenslotte de corruptie in R. Het grote aantal op het eerste gezicht als corrupt herkenbare plaatsen herinnert aan de fouten in L. Ik noem wat voorbeelden: die hirschop soe sere hacht i.p.v. ‘die bisschop soe sere vacht’ (907R); het weesrijm in 911R; wilt dat si ons i.p.v. ‘wil dat wine’ (1050R); Roelant i.p.v. ‘Gueloen’ (1063R); bries i.p.v. ‘blies’ (1085R); lokel i.p.v. ‘coken’ (1107R); de overeenkomsten in de regels 1121R en 1122R; stucten i.p.v. ‘duchten’ (1127R); Marsiele i.p.v. ‘martyrie’ (1301R); als besat i.p.v. ‘elc besta’ (1313R); bitter i.p.v. ‘beten’ (1381R); Fransoysen i.p.v. ‘Sarasinen’ (1415R). Het meest opmerkelijk zijn echter de versprongen regels in de passage 1035-1156R. ‘Ik geloof niet dat er nog ergens iets zoo bedorven en verward kan gevonden worden’, schreef Bormans verontwaardigd over deze plaatsGa naar eind225). Hoewel de oorzaak van de verwarring moeilijk is te achterhalen (een samengestelde continueringsfout door een kopiïst die werd gedicteerd?), kan door vergelijking met het Chanson de Roland, 1753-V4 1955, de juiste volgorde nog wel weer worden hersteld: 1035-1038, 1043-1050, 1145-1148, 1053-1072, 1051-1052, 1073-1103, 1119-1128, 1104-1118, 1129-1144, 1149-1156. | |
[pagina 174]
| |
De fragmenten HDe twee Haagse bladen vallen vooral op door de uitzonderlijk slechte staat waarin zij verkeren. Doordat ze ter versteviging van een boekband zijn gebruikt zijn ze op veel plaatsen zo beschadigd dat de tekst daar met geen mogelijkheid meer gelezen kan worden. En dat is des te meer te betreuren omdat de tekst van H, in vergelijking met de hiervoor besproken fragmenten L en R, tamelijk betrouwbaar lijkt te zijn. Er zijn twee tekstfragmenten, die in het verhaal een heel eind uit elkaar liggen. De tekst van het eerste blad staat in de diplomatische editie tussen de verzen 286 en 522 (de voorbereidingen van de Franken en het begin van de tweegevechten), de tekst van het tweede blad is te vinden tussen de verzen 1364 en 1620 (Oliviers dood en het begin van de laatste gevechten). Ook al lijkt H betrekkelijk betrouwbaar, de tekst bevat natuurlijk corrupties. Ik noem bijvoorbeeld pine i.p.v. ‘païne’ (436H); ende i.p.v. ‘en’ (445H); ne i.p.v. ‘ic ne’ (1426H). Interessant zijn vier verzen waarin een mislukte aanval van de Saraceen Franseroen in zijn tweegevecht met Olivier wordt beschreven: Ende stac hem I gat wide
Neven den halsberch aen deen side
495[regelnummer]
Datter dore liep sijn spiet
Nochtan en quetstine niet (493-496H)
Deze stoot wordt niet vermeld in het Chanson de Roland, 1213-1234, en evenmin in de paralleltekst van het volksboek. De uitbreiding is dus ontstaan in de traditie van H. Dat we niet met een bewerkersingreep te doen hebben maar met een kopiïstenfout van het type ‘Invoeging van tekstgedeelte van elders’Ga naar eind226), blijkt uit het feit dat de vier verzen vrijwel woordelijk overeenkomen met vier verzen uit het tweegevecht tussen Olivier en Margarijs, een kleine | |
[pagina 175]
| |
honderd verzen verderop in het verhaal en overgeleverd in de redactie van het volksboek (590-593VbA). Op die plaats is dit tekstgedeelte oorspronkelijk omdat het bevestigd wordt door het Chanson de Roland, 1315-1316. Een kopiïst in de traditie van H heeft dus bij vergissing vier verzen uit Oliviers tweegevecht met de ene Saraceen ingevoegd in een tweegevecht van Olivier met een andere Saraceen. De overeenkomstige contekst heeft de fout in de hand gewerkt. Interessant is dat het om een verschuiving naar voren gaat. Net als bij de vergelijkbare fout in L, die ik hiervoor besproken heb, moeten we ook in dit geval aannemen dat de kopiïst zijn tekst zeer goed kendeGa naar eind227). Is hij behalve kopiïst ook voordrager van de tekst geweest? Een fout van hetzelfde type komt in H ook voor in de verzen 1578-1579H, die eveneens naar voren verschoven zijn van hun oorspronkelijke positie in 1637-1638H (vgl. ChR 2137-2138). | |
De fragmenten BDe twee tekstfragmenten B bestaan samen uit slechts tachtig verzen. Het zijn twee kolommen tekst van een overlangs gehalveerd blad, in de diplomatische editie te vinden tussen de verzen 71 en 233 (de voorbereidingen van de Saracenen). De fragmenten B worden geprezen om hun zuivere tekstGa naar eind228). Het belang van deze kleine restjes is gebleken in hoofdstuk IV bij de bespreking van de paralleltekst in het volksboek, die op deze plaats helemaal in de war geraakt is. Dankzij de tekst van B is het mogelijk gebleken de oorzaak van de corruptie, veronderstellenderwijs, te achterhalen. De tekst van B levert een belangrijk aandeel in de reconstructie van de oorspronkelijke staat van het Middelnederlandse Roelantslied op deze plaats. | |
De fragmenten RoDe twee strookjes perkament die in Rotterdam worden bewaard, bevatten de kleinste tekstfragmenten. Zij tellen samen zestig | |
[pagina 176]
| |
volledige en acht geschonden verzen, verdeeld over vijf tekstgedeelten, die zich in de diplomatische editie bevinden tussen de verzen 1411 en 1680. Omdat de strookjes pas tegen het eind van de jaren dertig van deze eeuw bekend zijn geraakt, heeft Van Mierlo er voor zijn editie nog geen gebruik van kunnen maken. Later heeft Kloeke de plaats van Ro in Van Mierlo's kritische tekst vastgesteldGa naar eind229). De kwaliteit van deze tekst is in vergelijking met de andere bronnen heel behoorlijk. Corrupties komen voor in 1601Ro, hemel i.p.v. ‘tempel’, en bij het vierrijm 1647-1655Ro op de plaats waar een tekstgedeelte, overeenkomend met ChR 2146-2183, is overgeslagen. Deze laatste plaats verdient een nadere beschouwing. Alleen Roelant en bisschop Tulpijn zijn nog over van de Frankische achterhoede. Zij spreken elkaar moed in en dan gaat Roelant op zoek naar zijn dode vrienden op het slagveld: 51[regelnummer]
Laet ons diere vercopen overal.
Karel comt die ons wreken sal.
Doen socht Roelant overal
Beide op berch ende in dal.
55[regelnummer]
Hi vant Vorne ende Noyone, (1647-1655Ro)
Het vierrijm doet al vervorming van de tekst vermoeden; dit wordt bevestigd door de paralleltekst L en door het Chanson de Roland. Tussen de regels 52 en 53 (in de afzonderlijke telling) van Ro ontbreekt een tekstgedeelte, dat overeenkomt met tweeGa naar eind230) laisses in de Franse tekst (ChR 2146-2163 en 2164-2183). Door de fragmenten L wordt alleen het begin van dit hiaat aangevuld: de vier regels 1649-1652L corresponderen met ChR 2146 en 2153. Daarna breekt de tekst van L aan het eind van het vierde blad af en ontbreekt één blad. De lacune in de Middelnederlandse overlevering tussen 1652L en 1653Ro heeft dus twee verschillende oorzaken, de fragmentarische staat van L en de vervorming in Ro. |
|