Het Roelantslied
(1981)–Anoniem Roelantslied– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
De fragmenten LUit dezelfde tijd als de hypothetische druk van het Roelantslied, waarvan het bestaan in het tweede hoofdstuk aannemelijk is gemaakt, dateren de handschriftfragmenten L: ‘Het komt mij voor, dat de fragmenten [...] slechts heel kort vóór 1500, ja zelfs na 1500 kunnen geschreven zijn’, is het oordeel van De VreeseGa naar eind199). Die late datering onderscheidt de fragmenten L van de andere handschriftfragmenten en rechtvaardigt een afzonderlijke bespreking. Het gaat bovendien om de grootste handschriftelijke bron. De tien bewaard gebleven blaadjes bevatten samen 557 verzen, verdeeld over drie tekstfragmenten, zoals duidelijk is te zien op het schema dat voorafgaat aan de teksteditie. Tussen de drie tekstfragmenten en ervoor zijn bladen verloren gegaan, maar het slot van L is wel overgeleverd. Dat we op F.10R met een slot te maken hebben en niet met een toevallig eind, staat vast. Het verhaal houdt precies op waar in het Chanson de Roland de Roncevaux-episode eindigt, namelijk met de klacht van de Saraceense koningin Braymonde over het lot van Saragossa. Daarna volgt in de redactie van L alleen nog een traditionele bede, Nu bidden wij Gode altemaele... (1989-1995L), en een explicit; de rest van de bladzijde, meer dan de helft, blijft leeg. De grote lijn van het verhaal komt overeen met die van de Roncevaux episode in het Chanson de Roland. Soms is de overeenkomst zo groot, dat we de Franse tekst vers voor vers in L kunnen volgen, bijvoorbeeld ChR 2443-2457 en 1824-1843L. Een heel enkele keer bevat L inhoudelijke elementen die nergens anders voorkomen, zoals de aardige vergelijking met betrekking tot de Saracenen, die zo door Karels troepen werden nagezeten Dat hen die tonghe rageden (‘hingen’) Ute haren monde (1851-1852L). Dikwijls is de tekst van L korter dan die van de andere fragmenten en het Chanson de Roland. De oorzaak daarvan kan tweeërlei zijn, namelijk opzet en corruptie. Het eerste ligt voor de hand op plaatsen waar het verhaal dreigt | |
[pagina 158]
| |
eentonig te worden of waar de handeling traag vordertGa naar eind200). Roelants dood bijvoorbeeld neemt maar tien verzen in beslag (L 342-351; 1762-1788L); in VbA zijn het er vierentwintig (VbA 1223-1247; 1762-1789VbA), waarvan de meeste gedekt worden door het Chanson de Roland (2355-2396). De tekst van L beperkt zich op deze plaatsen tot vermelding van het allernoodzakelijksteGa naar eind201). Andere lezingen, waar de tekst van L korter is, lijken veroorzaakt door tekstcorruptie. Ik bespreek een passage uit de eerste fase van de strijd, het begin van de tweegevechten tussen twaalf Saracenen en Karels paladijnen. Omdat de algemene regeltelling hier onduidelijk is vanwege het veel grotere aantal verzen in de parallelteksten van VbA en H, verwijs ik in dit citaat naar de regeltelling van fragment L. 156[regelnummer]
Doen quam des coninc neve voert
Want hij sede: ‘Dese kativen
Moeten hier allen bliven.’
Dit verhoerde die grave Roelant
160[regelnummer]
Ende liet orsse lopen te hant.
Hij diende Gode getruwichlijcke
Want hi stac den conic rike
Met sintt Joris vane,
Dat hij doot vil op dat sant.
165[regelnummer]
‘Nu over inder duuvel hant!’
Sprac Roelant. Ende Tulpijn riep: ‘Monyoe’,
Meneghen heydene te vernoye.
Des verbouden hen die Francsoyesen,
Dats hen God mochten dancken. (439-546L)
In deze veertien verzen worden de eerste krijgsverrichtingen van Roelant en Tulpijn beschreven. Dat de passage corrupties bevat blijkt duidelijk uit de rijmen: twee weesrijmen in 156 (het slotwoord van het voorgaande vers is stoutelijcke) en 163 en een | |
[pagina 159]
| |
onregelmatig rijmpaar Francsoyesen: dancken in 168-169. Deze laatste corruptie is gemakkelijk te doorzien. Een kopiïst wilde ten onrechte 168 laten rijmen op de voorgaande regel 167. De juiste lezing kan met steun van 545VbA worden hersteld door Francsoyesen te vervangen door ‘Franken’. Maar de twee weesrijmen duiden op een dieper liggende corruptie en hetzelfde doet de innerlijke tegenstrijdigheid tussen 156 en 162, waar Roelants tegenstander eerst des coninc neve en later conic wordt genoemd. Vergelijking met de parallelteksten H en Vb en met het Chanson de Roland, 1188-1260, leert dat de redactie van L hier sterk afwijkt en veel korter is. Bovendien blijkt dat de beschrijving van Roelants gevecht in L grotendeels is samengesteld uit verzen, die oorspronkelijk thuishoren in Tulpijns gevechtGa naar eind202); alleen de versparen 159-160 en 165-166a, waarin Roelant met name wordt genoemd, corresponderen met verzen uit Roelants tweegevecht in VbA (448-449VbA en 472-473VbA). De verklaring moet waarschijnlijk gezocht worden in een continueringsfout door één van L's voorgangers. Deze kopiïst heeft, nadat hij het eerste vers (L 156) van Roelants tweegevecht had overgeschreven, abusievelijk ongeveer tachtig verzen overgeslagen en is verder gegaanGa naar eind203) middenin het gevecht van Tulpijn. De verzen 157-158 van L corresponderen met 525-526VbA: Want dese arme Fransche kattiven / Moeten hier alle doot verslagen bliven. Aan het eind gekomen van Tulpijns gevecht heeft hij zijn vergissing bemerkt, en in zekere zin hersteld, mogelijk omdat hij het onaanvaardbaar vond, dat het gevecht van de hoofdpersoon Roelant in zijn redactie helemaal zou wegvallen. Daarom heeft hij het grootste deel van zijn (corrupte) lezing op Roelant betrokken door in zijn equivalent van vers 159, dat overeenkwam met 529VbA, de naam van Tulpijn te vervangen door die grave Roelant en door de mededeling in 165-166a uit Roelants gevecht (vgl. 472-473H, VbA) aan zijn afschrift toe te voegen. Niet alle eigenaardigheden van deze passage zijn hiermee besproken. Zo is bijvoorbeeld de herkomst van het opmerkelijke | |
[pagina 160]
| |
weesvers 163 nog niet verklaardGa naar eind204); daarom is voorzichtigheid geboden met het trekken van conclusies uit deze corruptie. Als echter mijn opvatting juist is dat dezelfde kopiïst die de continueringsfout heeft gemaakt, ook de correcties van 159L en 165-166a heeft aangebracht, dan is hier sprake van een ongebruikelijk correctietype, dat weinig professioneel aandoetGa naar eind205). We moeten haast aannemen dat degene die voor deze corruptie verantwoordelijk is, geen beroepskopiïst is geweest. Het is trouwens niet de kopiïst van L die deze fout heeft veroorzaakt maar één van zijn voorgangers, want het handschrift waarin de fout gemaakt is, moet ook de sporen van het herstel - de verandering in 159 en de toevoeging van 165-166a - dragen en daarvan is op F.3V van L niets te zien. De gevolgen van dit soort fouten zijn meestal ernstig. In het besproken geval zijn van de beschrijvingen van drie tweegevechten in de oorspronkelijke redactie, namelijk die van Roelant, Olivier en Tulpijn, slechts kleine resten over van de eerste en de derde en het gevecht van Olivier tegen de Saraceense hertog Franseroen is in z'n geheel uitgevallen. Deze passage is een voorbeeld van verkorting in de traditie van L tengevolge van tekstcorruptieGa naar eind206). Voor een typering van de tekst van L zijn echter vooral de vele kleine slordigheden van belang. De tekst wemelt ervan: onwaarschijnlijke woordscheidingen, verbasterde eigennamen, onzuivere rijmparen, eigenaardige spellingsgewoonten enz. Om van dit soort foutjes een indruk te geven behandel ik enkele voorbeelden. | |
Roelant ors hiet wol ende stijf (386L)De bekende naam van Roelants paard, Veillantif, is vervangen door een bepaling wol (lees ‘vol’) ende stijf. In paleografisch opzicht is deze verlezing door een kopiïst heel goed mogelijk maar inhoudelijk is de fout nogal merkwaardig omdat de juiste lezing door de contekst dwingend wordt voorgeschreven. De emendatie ‘Volentijf’ wordt door de parallelteksten H en VbA, evenals door | |
[pagina 161]
| |
het Chanson de Roland, 1153, bevestigd. | |
Die conic be wael Gaueloene / Die scielt wachte te doenne (1818-1819L)Karel, teruggekeerd naar het slagveld bij Roncevaux, staat op het punt de vluchtende Saracenen te achtervolgen. Maar voor zijn vertrek vertrouwt hij de wacht over de doden toe aan... Ganelon. Dat is wel heel erg onwaarschijnlijk, omdat de koning op dit punt in het verhaal al overtuigd is van Ganelons verraad (vgl. 1143-1144R, 1434-1435VbA en ChR V4 1945-1967). Voordat hij met de hoofdmacht terugkeerde had hij hem al gevangen laten nemen en in bewaking gegeven bij zijn keukenpersoneel (1104-1113R, ChR 1816-1829). Deze passages zijn in de redactie van L niet overgeleverd, sterker nog, ook op de bewaard gebleven blaadjes van L is, behalve in regel 1818L, nergens sprake van Ganelon! Dat heeft Bormans doen veronderstellen dat ‘zijn’ fragmenten een versie van het verhaal vertegenwoordigen, waarin Ganelon geen verrader is, maar juist een vertrouweling van Karel. Een vergaande veronderstelling, die later door Kalff en Van Mierlo is verworpenGa naar eind207). Zij reconstrueren de oorspronkelijke lezing met behulp van het Chanson de Roland, 2432, Li reis cumandet Gebuïn et Otun, tot respectievelijk ‘Gebuine ende Otoene’ en ‘Geboene’. Het lijkt inderdaad waarschijnlijk dat ook aan deze plaats in L een verlezing door een kopiïst ten grondslag ligt. Evenals in het vorige geval is ook hier een dergelijke vergissing paleografisch goed verklaarbaar, inhoudelijk echter alleen door aan te nemen dat de kopiïst werkte zonder te begrijpen wat hij schreefGa naar eind208). | |
Ende ghinc doen alst vilde God
| |
[pagina 162]
| |
hebben betrekking op Roelant, die zich, wanneer hij zijn einde voelt naderen, een eindweegs - Plus qu'arcbaleste ne poet traire un quarrel, ChR 2265, ‘Verder dan een boog een pijl kan schieten’ - in de richting van Spanje begeeft om de schijn te vermijden dat hij op de vlucht zou zijn gesneuveld. De juiste lezing van 1705L moet dan ook zijn ‘Te Spaengien wert .j. bogescot’. Een afschrijver heeft een scheiding aangebracht tussen de twee leden van het substantief ‘bogescot’. Daarna is het tweede lid als werkwoordsvorm opgevat en het onderwerp hij toegevoegd. Het resultaat is twee zinnen die weinig betekenis meer hebben in de gegeven contekst. Enkele andere voorbeelden van verwarrende woordscheidingen zijn dueren daelde i.p.v. ‘Duerendale’ (280L); wijch staet i.p.v. ‘wijchstat’ (329L); ont bedach i.p.v. ‘onbedacht’ (1681L); be gonste i.p.v. ‘begonste’ (1902L). | |
Doen liet hij onder hem wallen / Beide den horen ende Duerendale (1768-1769L)Wanneer Roelant voelt dat zijn dood nabij is gaat hij op de grond liggen met zijn zwaard en hoorn onder zich. In L wordt dit beschreven in de bovenstaande, in tekstkritisch opzicht verdachte, verzen. Het rijm laat te wensen over en de combinatie ‘laten vallen’ is niet erg geschikt om Roelants gebaar passend weer te geven. De paralleltekst van VbA, Doen leyde hi onder hem, verstaet mi wael (1768VbA), lost de bezwaren op en is bovendien goed in overeenstemming met het Chanson de Roland, 2359, Desuz lui met s'espee e l'olifan, ‘Onder zich legt hij zijn zwaard en de hoorn’. De oorzaak van de corruptie in L is vermoedelijk een leesfout van een kopiïst. Hij las ‘liet... vallen’ in plaats van ‘leyt... wale’ en paste de rest van het vers aan zijn foutieve lezing aan. Dat daardoor ook het rijm werd aangetast, heeft hem blijkbaar niet gestoord. Dezelfde nonchalance ten aanzien van de rijmen valt op meer plaatsen waar te nemen in L, bijvoorbeeld horen: hooren | |
[pagina 163]
| |
(251-252L), sieden: heijden (334-335L), Francsoyesen: dancken (545-546L), sede: liede (1586-1587L), ontsachte: brochte ( 1600-1602L), payen: vlieden (1649-1650L), ghesien: comen (1713-1714L), jaghen: rageden (1850-1851L), gave: aen (1913-1914L). | |
Dire dliet hebben Gods hat (330L)‘Vervloekt zij de lafhartige!’ antwoordt Roelant in het Chanson de Roland, 1107, wanneer Olivier hem waarschuwt voor de Saraceense overmacht. Met dit antwoord correspondeert in L het corrupte vers 330. De juiste lezing kan worden hersteld op grond van de paralleltekst H: Diere vliet hebbe Gods hat (‘Gods toorn over hem die vlucht!’), is de bedoeling van het vers in L. De overgang van ‘vliet’ naar dliet is paleografisch verklaarbaar omdat in het cursieve schrift de v en de d veel op elkaar kunnen lijken. Het is moeilijk om de gedachtengang van de kopiïst, die deze fout gemaakt heeft, te volgen. Heeft hij dliet als een vorm van ‘laten’ in de betekenis ‘nalaten’ - ‘Wie nalaat (hier dapper te vechten), verdient Gods toorn!’ - met proclitisch object opgevat? De onlogische meervoudsvorm hebben kan het gevolg zijn van een constructio ad sententiam. Enkele andere voorbeelden van opmerkelijk gespelde woorden zijn Datdic i.p.v. ‘Dadic’ (274L); sieden i.p.v. ‘seiden’ (334L); willende i.p.v. ‘wildese’ (347L); weder hant i.p.v. ‘vorderhant’ (383L); oversacht i.p.v. ‘onvervaert’ (385L); wost i.p.v. ‘vorst’ (401L); vernyot i.p.v. ‘vermoyt’ (1593L); Sont i.p.v. ‘Stont’ (1719L); meduinghen i.p.v. ‘bedwinghen’ (1759L); ende i.p.v. ‘in’ (1790L); karke i.p.v. ‘Karle’ (1881L); macht i.p.v. ‘maech’ (1914L).
Geen van al deze foutjes op zichzelf beschouwd behoeft verwondering te wekken, want het zijn allemaal gevallen, die tot de regelmatige typen van corruptie in Middelnederlandse epische teksten behoren. Maar juist het feit, dat zoveel op het eerste gezicht als corrupt | |
[pagina 164]
| |
herkenbare lezingen bij elkaar in één redactie voorkomen, is karakteristiek voor de fragmenten L. Het doet er in dit verband weinig toe of de kopiïst van L die fouten zelf gemaakt heeft of dat hij ze kritiekloos uit zijn legger heeft overgeschrevenGa naar eind209). In beide gevallen moet worden geconcludeerd, dat het afschrift zonder veel kennis van zaken is vervaardigd. Een tekst vol fouten in een slecht verzorgd handschrift. De Roelantslied-fragmenten L zijn afkomstig uit een papieren verzamelcodex van omstreeks 1500, waarvan verder nog tweeëntwintig bladen met fragmenten van de religieus getinte roman Jonathas ende Rosafiere en een aantal bladen met liederen en gedichten zijn bewaard. Tot deze laatste groep behoren onder meer het begin (34 verzen) van het bekende Vander Mollenfeeste van Anthonis de Roovere, een aantal liederen, die ook in het Antwerps liedboek voorkomen, en een paar gedichten ‘van luimigen aard’, zoals Kalff het noemt in zijn artikel over dit handschriftGa naar eind210). Het is een codex van zeer eenvoudige kwaliteit: goedkoop papier, slordig schrijfwerk zonder een spoor van aflijning of liniëring, geen initialen of lombarden, wel veel doorgehaalde woorden en regels. De versiering is beperkt tot een onbeholpen lijnenspel rond de letters van het woord Explicit, dat op F.10R het eind van het Roelantslied-gedeelte markeert. Deze codicologische gegevens bevestigen de conclusie, die we zoëven op grond van de eigenaardige fouten in de tekst hebben getrokken: de kopiïst was geen vakman. Verbaasd over zoveel doorzichtige fouten in de tekst en zoveel slordigheid in het uiterlijk, vraagt men zich af wat toch wel de functie van dit handschrift is geweest. Kalff heeft in het zojuist genoemde artikel zich ook bezig gehouden met de ontstaansgeschiedenis van handschrift L en veronderstelt op grond van de inhoud en de slordigheid, waarmee het is vervaardigd, dat de verzameling is aangelegd door een ‘liefhebber van poëzie’ voor eigen gebruik. Direct daarna specificeert hij dit begrip ‘liefhebber’ tot ‘volksdichter’. Juist de ‘achteloosheid, waarvan het handschrift de sporen draagt’, doen hem denken aan een | |
[pagina 165]
| |
volksdichter, eerder dan aan een rederijker (p. 165). Men moet deze specificatie begrijpen tegen de achtergrond van Kalffs opvattingen over de letterkunde van de zestiende eeuwGa naar eind211). Hij onderscheidt in die tijd twee soorten dichters, elk met een eigen dichtkunst: volksdichters en rederijkers. De laatsten zien de kunst als roeping, de eersten als beroep, reden waarom Kalff de volksdichters later is gaan aanduiden als ‘beroepsdichters’Ga naar eind212). Repertoire van hen is bewaard in twee papieren handschriften - 's-Gravenhage, K.B., hs. 75 H 57 en ‘ons’ handschrift L - en in de bundel Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynenGa naar eind213), die weliswaar alleen in zeventiende-eeuwse drukken is bewaard, maar waarvan de teksten teruggaan tot in de zestiende en vijftiende eeuw. In het onlangs verschenen proefschrift van Pleij over ‘Literatuur, volksfeest en burgermoraal in de late middeleeuwen’ komt de functie van handschrift L ook enkele malen zijdelings ter sprakeGa naar eind214). Het gaat Pleij vooral om de luimige teksten die op de fragmenten zijn overgeleverd, zoals het scatologische Dit es van den scijtstoel en de spotpreek Alijt de gansGa naar eind215), teksten, die hij plaatst in het milieu van de laat-middeleeuwse volksfeesten. Over de functie van het handschrift schrijft hij dan dat het ‘allerlei repertoire lijkt te bevatten voor het middeleeuwse volksfeest’ (p. 61), net als het door hem diepgaander onderzochte handschrift 's-Gravenhage, K.B., 75 H 57. De eenvoudige en slordige uitvoering van dit laatste (uit de eerste helft van de vijftiende eeuw!) komt inderdaad treffend overeen met die van L en ook de inhoud van de twee verzamelingen heeft trekken gemeenGa naar eind216): in beide worden ernst en luim naast elkaar aangetroffen. Blijkens het repertoire waren deze beroepsvertellers van alle markten thuis. De romans uit handschrift L zullen vooral bij rijke burgers in de smaak gevallen zijn. Op ditzelfde publiek hebben immers de vroege drukkers gemikt met hun prozaromans en met rijmtekstdrukken als Karel ende Elegast, Seghelijn van Jerusalem, Jonathas ende Rosafiere | |
[pagina 166]
| |
en het RoelantsliedGa naar eind217). Het lijkt mij heel goed mogelijk dat Kalff en Pleij met hun veronderstelling dat L een repertoire-boek geweest zou zijn, gelijk hebben. In dat geval levert het handschrift een belangrijke aanwijzing op voor het onderzoek naar de functie van het Roelantslied in die late periode. Men mag dan immers aannemen dat de verhalen over Roelant en Roncevaux in dezelfde tijd waarin zij in Antwerpen gedrukt werden om gelezen te worden, in Limburg ook nog werden voorgedragen door beroepsvertellers voor een luisterend publiek. Toch lijken sommige gegevens zich tegen deze redenering te verzetten. Vooral het grote aantal onzuivere rijmen is volgens mij moeilijk te verklaren in een codex van een beroepsverteller, die zijn teksten uit het hoofd leerde en voordroeg (of misschien voorlas). Bij de voordracht zijn de rijmen immers van wezenlijk belang, niet alleen als mnemotechnisch hulpmiddel voor de verteller maar ook als onderdeel van de vertrouwde vertelsfeer voor het publiek. Onzuivere rijmparen, waarvan de juiste lezing zonder veel moeite hersteld had kunnen worden - bijvoorbeeld francsoyesen (i.p.v. ‘vrancken’): dancken (545-546L) - komen echter zeer regelmatig voor. Daarom moet m.i. ook rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat L is gemaakt om gelezen te worden, bijvoorbeeld door een particulier. Deze veronderstelling wordt gesteund door het signalement dat Obbema onlangs heeft gegeven van de jongere literaire handschriften. Zij verschillen aanzienlijk van de oudere veertiende-eeuwse codices: Het dure perkament is vervangen door papier en in plaats van de littera textualis komt de vluchtiger en lastiger leesbare littera cursiva voor dit soort boeken in zwang. Eenzelfde zwenking kan worden geconstateerd bij andere handschriften die niet behoren tot de literatuur, maar die alle dit gemeen hebben: ze zijn te oordelen naar de inhoud alle bestemd voor partikulier gebruik. Ze zijn minder kostbaar en tegelijkertijd | |
[pagina 167]
| |
persoonlijker van karakter en eerder bestemd voor een lezer dan een voorlezer. Een typisch voorbeeld zijn de recent ontdekte Reinaert-fragmenten of het met eenvoudige pentekeningen geïllustreerde exemplaar van Potters Minnen Loep.Ga naar eind218) Er zijn helaas maar weinig van dergelijke handschriften uit de Westelijke Nederlanden teruggevonden. Een viertal codices kan echter aangewezen worden uit het huidige grensgebied tussen Nederland en DuitslandGa naar eind219). Ook het Amsterdamse handschrift (L) wordt daar, nl. in Limburg, gelocaliseerd. Eind vijftiende, begin zestiende eeuw heeft een publiek van lezers bestaan met belangstelling voor literatuur, dat zich eenvoudige handschriften kon veroorloven. De vraag naar de functie van L kan nog niet afdoende worden beantwoord. In elk geval was de kopiïst geen ervaren schrijver van handschriften; dat is gebleken uit het grote aantal fouten, dat hij heeft gemaakt en ook uit de codicologische gegevens over het handschrift. Wellicht is de onderstaande corrupte passage ook een kleine aanwijzing voor de veronderstelling dat kopiïst en voorlezer (‘entertainer’, volgens Pleij) van L dezelfde persoon zijn geweest. | |
Dat se volf noch lyoen / En ghenaket noch griffoen (1822-1823L)Voordat Karel de vluchtende Saracenen nazet, draagt hij enkele ridders uit zijn gevolg op de doden op het slagveld bij Roncevaux te bewaken ‘opdat wolf noch leeuw noch griffioen hen zou beroeren’. Het fabeldier griffioen doet in dit rijtje vreemd aan, temeer daar hij in het Chanson de Roland op deze plaats in het verhaal niet voorkomt: Que n'i adeist ne beste ne lion, / Ne n'i adeist esquïer ne garçun (ChR 2436-2437), ‘Opdat dier noch leeuw er aanraakt en evenmin schildknaap of dienstknecht’. De verklaring ligt in het woord garçun. Als de oorspronkelijke Middelnederlandse vertaling ‘garsoen’ heeft geluid, is een verlezing | |
[pagina 168]
| |
tot ‘grifoen’ heel goed mogelijk. Vermeldenswaard is in dit verband dat de eerste f van griffoen in de redactie van L later lijkt te zijn toegevoegd. Voor de verklaring van deze fout is het van belang dat het weinig alledaagse woord ‘griffoen’ verderop in de tekst van L nog eens voorkomt maar dan op een plaats (1891L), waar het, getuige het Chanson de Roland, 2544, wél thuishoort. Het ligt voor de hand dat er een verband bestaat tussen dit woord en de verlezing in 1823L. Opvallend is wel dat de kopiïst zich een woord herinnert dat pas verderop in de tekst staat. Dergelijke anticipaties zijn alleen te verklaren als men aanneemt dat de betrokken kopiïst de tekst in z'n geheel goed heeft gekend. Duinhoven heeft bij vergelijkbare corrupties in de overlevering van de Karel ende Elegast verondersteld, dat ‘(beroeps)vertellers’ hun eigen teksten hebben gekopieerdGa naar eind220). Als deze verklaring van toepassing is op deze plaats dan steunt de corruptie griffoen de veronderstelling dat kopiïst en entertainer van L dezelfde persoon zijn geweestGa naar eind221). |
|