Het Roelantslied
(1981)–Anoniem Roelantslied– Auteursrechtelijk beschermdDe stijl van de rijmtekstEen uitvoerig stilistisch onderzoek van de rijmtekst ligt niet in mijn bedoeling. Ik wil alleen op grond van enkele steekproeven het terrein verkennen in de hoop daardoor zicht te krijgen op één van de opvallendste eigenaardigheden van het volksboek: zijn lange verzen. Hierop is door anderen al vaak gewezenGa naar eind197), maar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niemand heeft de aard van de verlenging systematisch onderzocht. Steekproeven in de handschriftfragmenten en de rijmtekst wijzen uit dat het vers in het volksboek gemiddeld ongeveer twee lettergrepen langer is. Bovendien bevat het volksboek tamelijk veel uitzonderlijk lange verzen. In de honderd verzen, die ik van de rijmtekst natelde (822-921VbA), komen - bij een gemiddelde van 9, 8 - vijf verzen met 13, drie verzen met 14 en één vers met 15 lettergrepen voor. Er zijn aanwijzingenGa naar eind198) dat het vers in de Middelnederlandse epiek in de loop van de tijd steeds langer is geworden. Het is dus waarschijnlijk dat de lange verzen in het volksboek een afwijking zijn van het oorspronkelijke Middelnederlandse Roelantslied. Er is dan sprake van een systematische uitbreiding, die beschouwd kan worden als een opzettelijke verandering door één of meer redacteurs op het gebied van de stijl van de tekst. Om het doel en het effect van deze ingreep te kunnen bepalen, vergelijk ik twee tekstgedeelten uit de rijmtekst met de corresponderende passages in de fragmenten. Het was niet eenvoudig twee geschikte stukken rijmtekst te vinden, waarvan een paralleltekst voorhanden is. Mijn keus is tenslotte gevallen op de passage (I) waarin beschreven wordt hoe Roelant en Olivier zich gereedmaken voor de slag (386-405VbA) en op de passage (II) waarin Olivier, dodelijk gewond, zijn gezel Roelant bij vergissing een zwaardhouw toebrengt (1397-1419VbA). Ter vergelijking is de tekst van H afgedrukt, maar in beide gevallen is meer dan één paralleltekst bewaard. Alleen de lettergrepen die de rijmtekst meer heeft dan H én de andere parallelteksten, zijn relevant voor de uitbreiding van het vers in de volksboekredactie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tekstgedeelte I: Roelant en Olivier maken zich gereed voor de strijd (386-405)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tekstgedeelte II: Olivier treft Roelant bij vergissing met zijn zwaard (1397-1419)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerst moeten de drie versparen worden besproken die de tekst van het volksboek meer heeft dan H. Zo'n geval is het paar II 10-11, dat hoogstwaarschijnlijk niet oorspronkelijk is omdat het niet in H of L voorkomt en evenmin in de andere teksten van het Chanson de Roland (vgl. ChR 1991-1995) een tegenhanger vindt. Ook de inhoud is verdacht, want de mededeling is voor de gang van het verhaal overbodig. Het is goed mogelijk dat deze verzen zijn toegevoegd door degene die de verzen II 7-8 (als in H) omwisselde en wijzigde in de zin van II 8-9 met de bedoeling de paradox tussen II 6 en 7 weg te werken. Deze ingreep kan aanleiding geweest zijn om de mededeling met een commentariërend verspaar (II 10-11) te verlengen. Indien deze veronderstelling juist is ligt een streven naar verduidelijking aan dit verschil ten grondslag. De twee verzen I 12-13 zijn waarschijnlijk ontstaan door de wens het korte vers I 11 (als in H) te verlengen. Door de toevoeging van de woorden sijn trouwe gheselle was er geen ruimte meer voor het rijmwoord openbare, wat het nodig maakte de verzen I 12-13 bij te rijmen. Het derde verspaar dat het volksboek meer heeft, I 5-6, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontbreekt in H tengevolge van corruptie, want het correspondeert met 392-393L en met ChR 1154. Na deze bespreking van de ‘grote’ verschillen behandel ik nu de verschillen binnen de verzen. Het blijkt dat de rijmtekst van het volksboek een vrij groot aantal woorden meer heeft die weinig invloed hebben op de inhoud van het verhaal. Het gaat vooral om bijwoorden: en (I 4), seer (I 9), costelijck (I 13), daer (II 1), daerna (II 3), weder (II 3), daer (II 4), oeck (II 6), voermaels (II 8), rasschelijc (II 15), na (II 15), daer (II 20), maar ook om andere woorden: hem (I 5), eenighen (I 16), den Sarasinen (II 12), sinen gheselle (II 16 en 19). Uit deze toevoegingen kan een streven naar verduidelijking worden afgeleid. Eenzelfde streven ligt waarschijnlijk ten grondslag aan de vervanging van het persoonlijk voornaamwoord sijns door Olivier (II 16). Dat uitbreiding van het aantal lettergrepen ook het gevolg kan zijn van een inhoudelijke wijziging blijkt uit het verschil in I 15, waar Fransois vervangen is door kersten ridders, een verandering die geheel past in de christianisering van het verhaal door de samensteller van het volksboek. Verduidelijking in de zin van het wegwerken van de inclinatie komt voor in dat (I 4), die (I 14) en dede hi (II 12). Tenslotte zijn enkele ouderwetse woorden vervangen: ors wordt paert (I 1 en 3), ie wordt oyt (I 3), hem wordt hemlieden (I 17), ten wigewaert wordt ten strijde (II 5) en genent wordt torment (II 12). Vervanging heeft, zoals blijkt, lang niet altijd uitbreiding tot gevolg, maar de voorbeelden zijn toch van belang omdat zij de intentie van de ingrepen bevestigen en nuanceren. Het streven naar verduidelijking is niet beperkt tot het voorkómen van dubbelzinnigheid maar heeft ook geleid tot het wegwerken van de inclinatie en tot modernisering. De uitbreiding van het vers in de rijmtekst van het volksboek lijkt, behalve aan corruptie, modernisering en het wegwerken van inclinatie, vooral te wijten aan een streven naar verduidelijking. Redacteurs hebben veelvuldig bijwoorden en ook wel andere woorden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toegevoegd om dubbelzinnigheid te voorkomen en de lezer te begeleiden. Ik schrijf ‘lezer’ omdat ik vermoed dat deze neiging tot verduidelijken samenhangt met de veranderde functie van de tekst. Als men aanneemt dat de handschriften in het algemeen bestemd zijn geweest om te worden voorgelezen voor een luisterend publiek en dat de volksboeken gedrukt zijn voor kopers, die zelfstandig boeken lazen, passen de geconstateerde toevoegingen goed bij die gewijzigde functie. De voorlezer had belang bij een puntig en gelijkmatig vers. Hij kon door intonatie, gebaren, stemverdraaiing enz. zijn tekst, waar nodig, verduidelijken. Die extra informatie mist iemand die de tekst zelfstandig leest. Hem trachtte de redacteur van de rijmtekst te hulp te komen met kleine verduidelijkende toevoegingen in de tekst. Dat het vers daardoor verlengd werd en ongelijkmatig, was geen groot bezwaar nu het boek toch niet meer diende om voorgelezen te worden. Deze verklaring, die de uitbreiding van het vers verbindt met de functie van de tekst, wordt hier uitdrukkelijk als hypothese gepresenteerd. Nader onderzoek zal de juistheid ervan moeten bevestigen. |