Het Roelantslied
(1981)–Anoniem Roelantslied– Auteursrechtelijk beschermdOpzettelijke veranderingen in de rijmtekstInleidingNiet alle veranderingen in de rijmtekst behoeven het gevolg te zijn van fouten door kopiïsten en zetters. De tekst kan immers ook door bewerkers opzettelijk veranderd zijn, bijvoorbeeld om hem aan te passen aan een ander publiek of een gewijzigde opvatting van het verhaal. Ook kan worden verwacht dat de combinatie met het proza in het volksboek Droefliken strijt gevolgen heeft gehad. Daarvan hebben we in het voorafgaande al enkele voorbeelden gezien bij de bespreking van de volgorde van de rijmtekstpassages. De samensteller heeft stukken uit zijn voorbeeld weggelaten en misschien ook verschoven. In dit gedeelte van het hoofdstuk zal ik nog enkele andere eigenaardigheden van de rijmtekst bespreken, | |||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||
die als opzettelijke ingrepen van bewerkers beschouwd moeten worden. | |||||||||||||||||||||
Bisschop TulpijnDe tegenstrijdigheid in de informatie over Turpins rol bij Roncevaux heeft middeleeuwers herhaaldelijk parten gespeeld. In het vorige hoofdstukGa naar eind187) is beschreven hoe de samensteller van het volksboek heeft gekozen voor de historiografische traditie. Hij laat Tulpijn een rol spelen bij Karel in de hoofdmacht en vervangt hem op het slagveld door een andere bisschop, wel bekent met bisscop Tulpijn, maar niet dezelfde. Deze beslissing heeft natuurlijk ook gevolgen voor de rijmtekst gehad. De eigennaam wordt er steeds weggelaten en vervangen door omschrijvingen:
Door de oplossing van ‘de andere bisschop’ zijn de gevolgen tot een minimum beperkt gebleven. In het laatste voorbeeld zien we hoe de samensteller zelfs zijn best heeft gedaan om het rijm met het volgende vers niet te verstoren. Hij heeft de naam van de bisschop in rijmpositie vervangen door een omschrijving met dezelfde rijmklankGa naar eind188). | |||||||||||||||||||||
De avantgaerde-conceptieOmdat Roelant in de Droefliken strijt de voorhoede van een | |||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||
optrekkend leger aanvoert en niet, zoals in alle andere versies van het verhaal, de achterhoede van een huiswaarts kerend leger, moest de rijmtekst ook aan deze verandering worden aangepast. Ook dit probleem is in het vorige hoofdstuk al aan de orde geweestGa naar eind189). De gevolgen binnen de rijmtekst zijn niet groot maar toch kunnen enkele eigenaardigheden door deze wijziging in de verhaalconceptie worden verklaard. Ik meen zo'n eigenaardigheid te vinden in de beschrijving van het optrekkende leger van de Saracenen, die in de volgende verzen verschilt van de lezing in fragment B: Ende reden voort met crachten
Soe verre, tot dat si vernamen
Die Fransoysen, die tot hem quamen (203-207VbA)
Alsi doen vernamen,
Dat si biden Fransoysen quamen (206-207B)
De verschillen moeten gezien worden als gevolg van het avantgaerde-motief. De tekst van het volksboek is handig aangepast met behoud van het rijmpaar. Net als in het geval van bisschop Tulpijn zijn ook de veranderingen in verband met de avantgaerde-conceptie heel gering. De aanpassing van de rijmtekst is in dit geval ook niet erg nauwkeurig geschied. Herhaaldelijk zijn tegenstrijdigheden blijven staan: Dijn coninck liet di qualiken hier (1332VbA) hoont Galifier Olivier als hij hem dodelijk heeft getroffen, een vers waarvan de inconsequentie (liet: ‘achterliet’) aan de aandacht van de samensteller van het volksboek is ontsnaptGa naar eind190). | |||||||||||||||||||||
Marcelijs door Roelant gedoodEen merkwaardig gevolg van de samenvoeging van de twee verhaaltradities is de inconsequentie in 1462-1469VbA: | |||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||
Mer lacen, eer si daer ghecomen mochten
Hadde Rolant den strijt doervochten,
Soe dat Marcelijs, die wreede coninck,
1465[regelnummer]
Doot was, dat is een ghewarich dinck.
Rolant en hadde doen, des seker sijt,
Maer vijf mannen in sijn berijt;
Nochtans waren si alsoe ghedaen
Datse gheen duysent en mochten wederstaen. (1462-1469VbA)
Eerder in de rijmtekst (1245-1286VbA) wordt, geheel volgens de traditie van het Chanson de Roland (vs. 1897-1905) meegedeeld dat koning Marcelijs gevlucht is, nadat Roelant hem zijn rechter arm had afgeslagenGa naar eind191). Op deze plaats wordt echter gesuggereerd dat Marcelijs door Roelant is gedood. Nu kan men natuurlijk proberen deze tegenstrijdigheid te verklaren door Doot was (1465VbA) te beschouwen als een corruptie van vloot. Ik meen echter dat we hier aan het eind van hoofdstuk XVIII te maken hebben met een opzettelijke toevoeging door de samensteller van het volksboek. Alleen de eerste drie verzen (1462-1464VbA) worden door het Chanson de Roland bevestigd: Ainz che la çent de França soit venu,
Oit Rollant sa bataie vencue,
Marsilio et soa çent mis in fue. (ChR V4 1965-1967)
‘Voordat het volk van Frankrijk was gearriveerd
had Roelant zijn strijd gewonnen,
Marsilius en zijn volk op de vlucht gejaagd.’
De laatste vijf verzen van hoofdstuk XVIII (1465-1469) corresponderen met geen enkele andere tekst uit de traditie van het Chanson de Roland; de inhoud komt echter wel overeen met de pseudo-Turpin. Daar wordt beschreven hoe Roelant de Saraceen Marcirius en diens | |||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||
paard met een reusachtige slag van zijn zwaard in tweeën deelt. Ter afsluiting van deze scène volgt in de Alder excellenste cronyke van Brabant: Ende hy versloech den coninc Marcirius, die vloot, ende oec synen sone. Olivier was seere ghewont vanden Mooren, dwelc hier alte langhe soude vallen te scriven. Alle Rolants gesellen waren bina op IV oft V verslagen. Ende Rolant was seer ghequetst van binnen overmids groten arbeyde. (I5V, b, 6-13) Op de geciteerde plaats uit de Droefliken strijt, waar het verhaal verspringt van de voortsnellende hoofdmacht naar Roelant op het slagveld en waar, blijkens de Franse tekst, ook in het voorbeeld al een vertellersinterventie voorkwam, heeft de samensteller van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele verzen bij te rijmen om de lijn in zijn verhaal te verduidelijken. De gegevens voor deze toevoeging heeft hij kritiekloos ontleend aan de pseudo-Turpin-traditieGa naar eind192), zodat het effect van de ingreep eerder verwarrend dan verduidelijkend is. Deze toevoeging in de rijmtekst van het volksboek brengt ons op het spoor van een ander type ingrepen. De samensteller, die besefte dat zijn hybridische verhaal moeilijk te volgen zou zijn, heeft soms kleine stukjes tekst bijgerijmd om te zorgen dat de lezer de draad niet kwijtraakt. De volgende plaatsen zijn ook voorbeelden van dergelijke ingrepen. | |||||||||||||||||||||
De inleiding van de rijmtekstKaerle, die coninck van Vrancrijcke,
Die liet bliven seer sorchelijcke
Alle sijn avantgaerde met Rolanden
In Spaengien onder Gods vianden.
5[regelnummer]
Mer die valsche Guwelloen hadt al bedreven,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||
Also wi in die gesten vinden bescreven,
Hi waende selve keyser ende coninck te sine.
Mer quade wercken comen tot quaden fine. (1-8VbA)
De eerste acht verzen van de rijmtekst dragen sterk het karakter van een inleiding. Kort en zakelijk worden de hoofdfiguren genoemd: Karel in het eerste verspaar, Roelant in het tweede en Guwelloen in het derde. De ongelukkige combinatie van bliven (vs. 2) met avantgaerde (vs. 3) verraadt dat de samensteller hier in de tekst van zijn voorbeeld heeft ingegrepen. De meeste elementen komen al in de corresponderende passage van het Chanson de Roland (vs. 841-847) voor, maar niet alle. Het motief van Ganelons verraad (7VbA) is nieuw in die verhaaltraditieGa naar eind193); we vinden het echter ook in het proza van het volksboek. In de proloog staat: hetwelc Guwelloen altemael bedreef om selve keyser te sijn ende heere van alle kerstenrijck (VbA, P 11-13). Ook de moraal van vs. 8 treffen we in de proloog aan: Ende Guwelloen creech loon na wercken (VbA, P 21-22). Het toegevoegde verspaar, vooral het kernachtige vers 8, isoleert de eerste acht verzen van het vervolg. Zij krijgen daardoor nog sterker het karakter van een inleiding, met behulp waarvan de lezer op dit punt van het verhaal, de overgang van de eerste prozahoofdstukken naar de eerste rijmtekstpassage, nog eens de belangrijkste gegevens in herinnering worden gebracht. | |||||||||||||||||||||
Nog slechts tweehonderd christenen in levenNet als in vers 3 verraadt het woord vangaerde in 827VbA een bijgerijmde passage in het volksboek. We bevinden ons hier in de derde fase van de strijd. Het begin, waarin Turpin de heidense aanvoerder Abisme (Albuna) verslaat, is weergegeven in proza (VbA, P 536-598) en dan gaat het verhaal binnen hetzelfde hoofdstuk over in rijm (822-923VbA). De eerste twintig verzen zijn verdacht. Er is in het hele stuk maar één parallel met het Chanson de Roland: | |||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||
de mededeling in 825VbA dat er nog maar tweehonderd christenen in leven zijn vertoont overeenkomst met Ancora i è ben quatre cent spee nue (ChR V4 1731), ‘Er zijn nog maar vierhonderd getrokken zwaarden over’. Enkele verzen (824, 827VbA) zijn abnormaal lang, de syntaxis van vs. 824-829 is ondoorzichtig en de verzen 836-841 lijken verdacht veel op de verzen 762-769. De inhoud van deze passage is neutraal. Alles bij elkaar een sterke aanwijzing dat ook dit stukje is toegevoegd om de overgang van proza naar rijmtekst acceptabel te maken door de stand van zaken op het slagveld nog eens samen te vatten.
Want dienen wij hier ghetrouwelijc onsen Heer
Onsen loon gheduert hier hoven ymmermeer.
De samensteller van het volksboek waagt zich bij voorkeur op de overgangen van proza naar rijmtekst aan toevoegingen. Aan het eind van de eerste rijmtekstpassage wijkt het volksboek opvallend af van het Chanson de Roland. Roelant spreekt zijn vertrouwen uit in de afloop van de op handen zijnde strijd: Doen sprack die grave Rolant:
‘Dat gonne ons God ende Sinte Amant,
240[regelnummer]
Want wij en sijn Gode niet sculdich andersens
Dan een goet ghedachte ende ghepens
Ende altoos te staen in sinen dienste waert.
Wij en dorven sekerlijc niet sijn vervaert,
Want dienen wij hier ghetrouwelijc onsen Heer
245[regelnummer]
Onsen loon gheduert hier boven ymmermeer. (238-245VbA)
De corresponderende passage in het Chanson de Roland luidt als volgt: Respont Rollant: ‘E Deus la nus otreit!
Ben devuns ci estre pur nostre rei:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||
1010[regelnummer]
Pur sun seignor deit hom susfrir destreiz
E endurer e granz chalz e granz freiz,
Si'n deit hom perdre e del quir e del peil.
Or guart chascuns que granz colps i empleit,
Male cançun de nus chantét ne seit!
1015[regelnummer]
Paien unt tort e chrestïens unt dreit.
Malvaise essample n'en serat ja de mei.’ (ChR 1008-1016)
‘Roelant antwoordt: “Ach, moge God ons hem [nl. deze slag] laten winnen!
Wij moeten ons hier dapper weren voor onze koning:
Voor zijn heer moet een man moeilijkheden doorstaan
En grote hitte zowel als bittere koude verdragen,
Ook al zal men erdoor ernstig gewond raken.
Ieder denke eraan dat hij hard toeslaat,
Opdat wij niet als lafaards zullen worden afgeschilderd in liederen!
De heidenen hebben ongelijk, de christenen gelijk.
Nooit zal men aan mij een slecht voorbeeld kunnen nemen.”’
Roelants feodale en heroïsche motieven ontbreken in het volksboek. De dienst aan nostre rei (vs. 1009) en sun seignor (vs. 1010) is veranderd in dienstbaarheid aan dé Heer (Gode, 240VbA). De verzen 243-245VbA komen zelfs helemaal niet meer met het Frans overeen, maar bevatten wel een motief tot de strijd, dat vele malen in het proza van het volksboek voorkomtGa naar eind194). Aardig is ook de vermelding van Amandus (239VbA), de geliefde heilige in Vlaanderen, waarin ik een licht Vlaams nationalisme meen te bespeurenGa naar eind195). Het is buitengewoon jammer dat deze plaats niet in de fragmenten is overgeleverd. Daardoor is het niet helemaal zeker dat dit verschil inderdaad als een eigenaardigheid van de overlevering van het volksboek beschouwd mag worden. Maar de overeenkomst met het proza | |||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||
en het feit dat deze passage zich op een overgang van proza en rijmtekst bevindt, maken het wel zo goed als zeker. Daar komt nog bij dat dezelfde nadruk op het christelijke karakter van de strijd ook elders in de rijmtekst kan worden geconstateerd, bijvoorbeeld in de verzen 819-821VbA, wanneer Roelant de Saracenen, die zich verbazen over zijn geweldige slagen, uitlegt, dat zijn kracht hem door God gegeven wordt. Ook deze verzen staan bij een overgang van rijmtekst en proza en hebben geen parallel in het Chanson de Roland (vgl. vs. 1591-1592). Op deze twee plaatsen hebben de bijgerijmde verzen niet zozeer een resumerende functie. Het komt mij voor dat zij bedoeld zijn om de rijmtekstpassages af te sluiten: een verhaaldraad wordt afgehecht met een algemene opmerking over de christelijke motieven van de strijders. Maar veel duidelijker nog blijkt de christianisering van het verhaal uit een groot aantal kleine ingrepen. Steeds weer is de aanduiding Franken of Fransoysen vervangen door kerstenen, bijvoorbeeld:
Frankrijk wordt vervangen door kerstenrijcke:
En Karel de Grote, heer der Franken, wordt vervangen door God, Heer der kerstenenGa naar eind196):
| |||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||
De slag bij Roncevaux is volgens het volksboek in de eerste plaats een strijd van christenen tegen heidenen. Dat die christenen Franken waren, wordt niet verzwegen maar blijft secundair. | |||||||||||||||||||||
BesluitZoekend naar opzettelijke veranderingen in de rijmtekst hebben we plaatsen gevonden, die waarschijnlijk alle samenhangen met de verhaalconceptie van het volksboek en die dus bewerkersingrepen van de samensteller kunnen worden genoemd. Dat geldt zeker voor de eerste voorbeelden: de wijzigingen in verband met bisschop Tulpijn en de avantgaerde-conceptie en de vermelding van Marcelijs' dood. Deze gevallen zijn immers het gevolg van de combinatie van twee verhaaltradities, die eigen is aan het volksboek. Ook de tweede groep voorbeelden - toevoegingen op de overgangen van rijm en proza - betreft wijzigingen van de samensteller van het volksboek, waarin hij heeft geprobeerd de lezer te helpen het spoor niet kwijt te raken in zijn chaotische verhaal. Soms wordt de verhaaldraad van een rijmtekstpassage aan het eind ‘afgehecht’ met enkele bijgerijmde verzen over het christelijke karakter | |||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||
van de strijd. Dezelfde neiging tot christianisering van het verhaal is ook elders in de rijmtekst herhaaldelijk aangetroffen. Het is mogelijk dat de samensteller deze plaatsen uit zijn voorbeeld heeft overgenomen maar dat lijkt mij toch minder waarschijnlijk. Die christianisering sluit immers geheel aan bij het beeld dat we aan het eind van hoofdstuk III over het proza, van het volksboek hebben gekregen. Ook in het proza, met name in de proloog, verraadt de samensteller onmiskenbaar grote belangstelling voor de christelijke aspecten van het verhaal. Ik meen dan ook dat (misschien met uitzondering van de toevoeging sinte Amant in 239VbA) al deze opzettelijke wijzigingen eigenaardigheden van het volksboek laten zien. In hoofdstuk III heb ik naar aanleiding van tegenstrijdigheden tussen proza en rijmtekst van de Droefliken strijt verondersteld dat de samensteller de rijmtekstpassages vrijwel ongewijzigd in zijn boek heeft opgenomen. Deze veronderstelling wordt door het voorgaande bevestigd. Er is weliswaar een aantal opzettelijke ingrepen door de samensteller aan het licht gekomen maar die blijven toch beperkt tot kleinigheden: het wegwerken van al te opvallende tegenstrijdigheden, het bijrijmen van korte stukjes tekst op de overgangen en een onmiskenbare christianisering. Het zijn secundaire elementen in de Middelnederlandse traditie, die weggedacht moeten worden als we, in de volgende hoofdstukken, de tocht naar het origineel van het Roelantslied voortzetten. |
|