Het Roelantslied
(1981)–Anoniem Roelantslied– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
lijnen te typeren. De voornaamste bron van de Droefliken strijt is Die alder excellenste cronyke van Brabant. Daarop berust in de eerste plaats de verhaalconceptie, het kader is eraan ontleend en het komt mij voor dat ook de titel erdoor is geïnspireerd. Men vergelijke de titel en het opschrift boven de proloog van VbA met het opschrift boven de paragraaf over de slag bij Roncevaux in de Cronyke:
Titel van de Droefliken strijt (VbA): Den droefliken strijt die opten berch van Roncevale in Hispanien gheschiede, daer Rolant ende Olivier metten fluer van kerstenrijc verslagen waren. Opschrift boven de proloog van de Droefliken strijt (VbA): Hier beghint die waerachtighe historie vanden strijde van Roncevale daer Rolandt ende Olivier met alle der edelder vangaerden verslagen bleven bi Guwelloens valschen bedrive, diese alle verraden hadde. (VbA, P 1-5) Opschrift boven de paragraaf over Roncevaux in de Cronyke: Vanden verraderscap van Gauloen ende vanden groten strijde die opden Roncevale gheschyede, daer XX.M heidene ende al die meeste kersten princen verslagen warden. (I4V, 1-2)Ga naar eind160) De overeenkomsten zijn treffend maar de verwantschap wordt vooral aannemelijk door de foutieve voorstelling van Roncevaux als een berg, die de titel van het volksboek en het opschrift in de Cronyke gemeen hebben en die verder in de tradities van het Chanson de Roland en de pseudo-Turpin niet voorkomtGa naar eind161). In het middenstuk van het volksboek, het gedeelte waarin de eigenlijke slag bij Roncevaux wordt beschreven, heeft de samensteller stukken rijmtekst opgenomen die ontleend zijn aan het Roelantslied. Zij verstrekken gegevens die doorgaans in een kroniek | |
[pagina 115]
| |
ontbreken, zoals gedetailleerde gevechtsbeschrijvingen of informatie over de emotionele aspecten van de gebeurtenissen (vgl. de hoornpassages of de dood van Olivier en Roelant), aanvullende informatie uit een andere bron die op een andere manier over hetzelfde handelt. De rijmtekstpassages zijn als miniaturen in een kroniek. Ik heb hiervoor, bij de bespreking van het begin van de slag, de veronderstelling uitgesproken dat de samensteller niet erg goed gelet heeft op de inhoud van de stukken rijmtekst die hij opnam. Dat deze veronderstelling juist is zal in het volgende hoofdstuk blijken. De samensteller wijzigt in zijn ‘illustraties’ zo min mogelijk; alleen als de tekst duidelijk in strijd is met zijn verhaalconceptie brengt hij soms veranderingen aan. Heel anders gaat hij te werk in het proza. Binnen het kader, dat ontleend is aan de Cronyke, neemt hij informatie over uit andere bronnen en bedenkt er stukken bij om zijn verhaal uit te breiden. Veel van die toevoegingen lijken ingegeven door de behoefte om meer personages een rol te laten spelen of om het aandeel van personages die vanouds in de tekst thuishoren, te vergroten. Zo krijgt de figuur van Olivier in de Droefliken strijt meer aandacht dan in de bronnen. Herhaaldelijk accentueert de samensteller zijn functie als verstandige compagnon van de dappere Roelant: daerom beval die edel coninc Kaerle Rolande dat hi Olivier onderdanich sijn soude overmits die grote wijsheit die Olivier hadde. (VbA, P 307-309)Ga naar eind162) Ook Ogier krijgt een groot aandeel in de gebeurtenissen toebedeeld door de samensteller. Dat het in dit geval toevoegingen betreft wordt onder meer duidelijk uit de wijze waarop de Ogier-passages in de tekst zijn verwerkt. Zij beginnen meermaals met zinswendingen als Daer quamer noch veel toe als die vrome Ogier... (VbA, P 60-61). Of er wordt een afzonderlijk paragraafje aan hem gewijd (VbA, P 414-433) of zelfs een hoofdstuk (VbA, P 604-699) maar nergens zijn de Ogier-passages wezenlijk in het verhaal opgenomen. Hetzelfde geldt voor de passages over Galeaen, Galerant en Fierenbras. Tenslotte is er de | |
[pagina 116]
| |
figuur van Guwelloen, de verrader, wiens aandeel in het verhaal is uitgebreid doordat de samensteller hem voorzag van enkele aan de traditie vreemde, familierelaties. Deze toevoegingen bewijzen dat de samensteller goed op de hoogte is geweest van de Karelepiek. Het lijkt alsof hij met zijn boek een poging gedaan heeft de verschillende verhalen over Roncevaux die in zijn omgeving circuleerden, met elkaar in overeenstemming te brengen en te verbinden met min of meer verwante verhalen. Dat laatste kondigt hij waarschijnlijk zelf ook aan in de proloog, zoals ik in het begin van dit hoofdstuk heb verondersteld. Maar ook naar de vorm - proza onderbroken door stukken van de oude rijmtekst van het Roelantslied - is de Droefliken strijt een hybridisch verhaal. In formeel opzicht is deze tekst een experiment geweest. Er verschenen in die tijd wel boeken waarin dit soort verhalen in de oude rijmvorm gedrukt werden (vgl. Karel ende Elegast) en ook andere boeken waarin zulke verhalen tot proza waren bewerkt (vgl. Vier Heemskinderen) maar een combinatie van de oude rijmtekst met proza zoals wij die hier aantreffen, is uit andere volksboeken niet bekendGa naar eind163). Waarom heeft een drukker een naar inhoud en vorm zo heterogeen verhaal op de markt gebracht terwijl kort tevoren de oude rijmtekst van het Roelantslied (waarschijnlijk) en de prozavertaling van de kroniek van pseudo-Turpin (zeker) al in druk waren verschenen? Met deze vraag komen we op het gebied van de commercie. De populariteit van de oude verhalen over Karel de Grote en zijn ridders maakte dit genre voor de Antwerpse drukkers aantrekkelijk. Het komt mij voor dat de samensteller van de Droefliken strijt op een zo groot mogelijk publiek heeft gemikt. De liefhebbers van het oude ridderverhaal in zijn vertrouwde vorm kwamen aan hun trekken in de rijmtekstpassages. Maar zij die de voorkeur gaven aan het ‘wetenschappelijk verantwoorde’ proza werden evenmin teleurgesteld. Deze gepopulariseerde geschiedenis verlucht met kleurrijke passages op rijm zal de rijke burgers die naast hun | |
[pagina 117]
| |
zaken ook belangstelling kregen voor de cultuur, hebben aangesproken. Deze categorie van de bevolking wordt immers met de stadsadel als de voornaamste groep lezers van de volksboeken beschouwdGa naar eind164). Maar misschien waren er voor dit boek ook nog andere belangstellenden te vinden. Het lijkt mij in dit verband van groot belang dat de samensteller in zijn verhaal zo'n grote nadruk legt op de figuur van Guwelloen. Zijn er in de traditie van het Chanson de Roland twee ongeveer gelijkwaardige oorzaken voor de catastrofe bij Roncevaux, namelijk Ganelons verraad en Roelants démesure (zijn onwil om Karel te hulp te roepen), in het volksboek is het eigenlijk alleen nog Guwelloen die alles op zijn geweten heeft. Hoe zwarter Guwelloen, des te witter Roelant. Het komt mij voor dat de tegenstelling tussen de zwarte verrader en de witte held opzettelijk is vergroot. Herhaaldelijk spreekt de samensteller zijn verontwaardiging uit over Guwelloens handelwijze: O Guwelloen, Guwelloen, hoe mocht ghijt ghedoen, dat ghi so veel edel kersten bloets verriet ende dedet vermoorden om u grote hooverde! Want bi dinen toedoen was die bloeme van allen kerstenen vergulden sporen op den Roncevale verslaghen. (VbA, P 409-414)Ga naar eind165) Roelants fout krijgt veel minder aandachtGa naar eind166). Het duidelijkst komt deze opzet naar voren in de proloog. Ook hier is het weer Guwelloen, die de dood van zoveel edele christenen heeft veroorzaakt en die zelfs Karel van de troon gestoten zou hebben als God niet had ingegrepen. Guwelloen kreeg loon naar werken, want ‘wie zichzelf zal verheffen zal vernederd worden!’ (VbA, P 24-29, vgl. Mattheus 23:12) In tegenstelling tot dit afschrikwekkend voorbeeld wordt Roelant de lezer voorgehouden als een navolgenswaardige held: | |
[pagina 118]
| |
Laet ons navolgen die heylighe wercken der uutvercorenen martelaren Gods. Laet ons scouwen der valscher heydenen secte die Gode doch nyet en willen kennen. Laet ons metter herten, gheestelic te nieute bringen der valscher Turcken gheloove ende bevechtense inwendelijc van binnen ghelijc datse Rolant ende Olivier bevochten van buyten ende haer heylige bloet daer vore ghestort hebben, opdat wij mogen verdienen den hooghen loon die si vercregen hebben. Al en sijn wij alle gader daer toe niet ghestelt om op die heydenen te vechten nochtans mogen wi dat wel doen gheestelijc ende metter herten inwendelijc, denckende so vierichlijc opt lijden ons Heeren metten heyligen man Sinte Franciscus, dat wi die salighe crone der martelien met alle die heylighe martelaren besitten moghen, ghelijckerwijs oft wij inden strijt met Rolant ende Olivier gheweest hadden. (VbA, P 35-52) Een vermaning aan de lezer om het ongeloof te bestrijden zoals Roelant en Olivier dat bij Roncevaux hebben gedaan. In de proloog wordt het verhaal gepresenteerd als een exempel. Moeten we dat betrekkelijk zien, omdat drukkers met dergelijke prologen hun boek aanvaardbaar wilden maken voor de censuur? Het is mogelijk maar ik denk toch dat het in dit geval ook gemeend is. Er zijn immers aanwijzingen dat de Droefliken strijt door tijdgenoten opgevat is als een verhaal met een les. Zo'n aanwijzing bevat Tspel vanden Berch van Cornelis Everaert (1480-1556) waarin de pelgrim Duechdelic Voortstel de beide andere personages, Lustich van Herten en Boerdelic Zin, laat raden naar de naam van een berg die hij heeft bezocht en waarvan de duecht es boven sommen (vs. 93). Duechdelic Voortstel helpt een beetje omdat het raadsel blijkbaar moeilijk is: 105[regelnummer]
[...] vp desen berch / was ghevochten
Den stryt waer by zy[n] tonder gherochten
| |
[pagina 119]
| |
Smeinschens vyanden al teenen maele.
Dan raadt Boerdelic Zin: Eist den berch van Roncheuaele
Daer Roelandt / met zyne ghesellen
110[regelnummer]
Der payhienen macht / dede vellen
Mids Kaerle diese verslouch afgrysselic?Ga naar eind167)
Het antwoord is fout want de pelgrim bedoelt de Kruisberg, maar dat Boerdelic Zin dit antwoord geeft is mijns inziens een aanwijzing voor de veronderstelling dat tijdgenoten van het volksboek de slag bij Roncevaux konden opvatten als een figuurlijke overwinning op Smeinschens vyanden. Het feit dat hier gesproken wordt over ‘den berch van Roncheuaele’ maakt aannemelijk dat Everaert het verhaal gekend heeft in de versie van de Droefliken strijt waar deze (foutieve) localisering van de slag in de titel voorkomtGa naar eind168). Een andere aanwijzing voor het feit dat het les-karakter van de tekst serieus bedoeld is, kan worden afgeleid uit gebruikssporen in het overgeleverde exemplaar van VbA. ResoortGa naar eind169) heeft op grond van de notitie op het titelblad, Der ander tractat, en van soortgelijke notities op andere oude drukken, aannemelijk gemaakt dat dit boekje in de zestiende eeuw eigendom is geweest van een Zuidduits klooster. Dat wordt bevestigd door zestien marginale aantekeningen in het boek, die zijn geschreven in een mengsel van Latijn en DuitsGa naar eind170). Zij staan, evenals een groot aantal onderstrepingen van tekstgedeelten, vooral op plaatsen die te maken hebben met de christelijke aspecten van het verhaal. Zo staat bij de passage over het bloed dat verschijnt aan de zwaarden van de Franken die in de slag zullen omkomen (VbA, P 491-509): 3 tropf blut auf [ihr] schwertter significat sij sollen Christi martijren werden en ook het wonder van het water dat voor de stervende Roelant uit een rots tevoorschijn springt (VbA, P 992-1001), is | |
[pagina 120]
| |
door een glosse gemarkeerd. De betekenis van deze glossen en ook van de onderstrepingen verdient het nader onderzoek, dat is aangekondigd door Resoort, maar in afwachting daarvan is het vermoeden gerechtvaardigd dat ook geestelijken (kloosterlingen) de Droefliken strijt gelezen hebben. Zij hebben vooral belangstelling gehad voor de exempel-waarde van het verhaal in de zin die de proloog aangeeft: een voorbeeld van wat je niet moet doen (Guwelloen) en wat je wel moet doen (Roelant) om hemelrijcke te verwerven. |
|