Het Roelantslied
(1981)–Anoniem Roelantslied– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
III De werkwijze van de samensteller van het volksboekInleidingDoor het bronnenonderzoek hebben we inzicht gekregen in het materiaal van de samensteller. Opengeslagen op zijn schrijftafel liggen een exemplaar van de Alder excellenste cronyke van Brabant uit 1497 en een tekst van het Roelantslied, mogelijk ook in de vorm van een gedrukt boek uit de laatste jaren van de vijftiende eeuw. Daarnaast heeft hij nog de beschikking over een aantal andere verhalen uit de Karolingische epiek - Lorreinen, Ogier, Fierenbras - hetzij in de vorm van geschreven of gedrukte boeken, hetzij als parate kennis in zijn hoofd. Hoe is nu uit deze heterogene groep teksten het volksboek Droefliken strijt ontstaan? Ik zal in dit hoofdstuk het plan van de bewerking proberen te schetsen, want het is niet mijn bedoeling dit vraagstuk uitputtend te behandelen. Eerst moeten we nagaan of de samensteller zelf ergens spreekt over zijn werkwijze. Dat lijkt inderdaad het geval te zijn aan het eind van de proloog. Na de mededeling dat het verhaal begint met Guwelloens verraad van de voorhoede die vooruittrok naar Spanje onder bevel van Roelant en Olivier, vervolgt hij: 60[regelnummer]
Daer
quamer noch veel toe als die vrome ogier van den
nemercken ende die ouermoedighe fierenbras van
alexandrien die nv een kersten gheworden was / ende
hiet te voren floreys, ende ogiers sone merberijn.
65[regelnummer]
dese werden oeck alle verslaghen met menich hon
dert vergulden sporen also die historie hier na verclaren
sal / hoe wel dat die dichter dees boecx de ma
terie vercort heeft / sprekende alleen op rolants ende
oliuiers wercken so salment in prosen gestelt vinden
70[regelnummer]
altijt achteruolgende die materie der historien. (P 60-70)
| |
[pagina 101]
| |
Ik heb dit citaat met opzet diplomatisch weergegeven naar de redactie van VbA omdat het zo raadselachtig is. Het gaat om het laatste deel, de regels P 65-70. Wat betekent dit? Dat deze mededeling zo moeilijk te begrijpen is heeft, meen ik, verschillende oorzaken. Ten eerste zijn er nogal wat woorden waarvan de betekenis niet vast ligt: historie (‘geschiedenis’ of ‘verhaal’); dichter (‘schrijver’ of ‘dichter’ of ‘samensteller’); materie (‘stof’ of ‘onderwerp’ of ‘bron’). In de tweede plaats biedt de interpunctie, zoals gewoonlijk in oude drukken van dit type, weinig houvast. Moeten we bijvoorbeeld de schuine streep (pauzeteken) in regel 67 opvatten als een komma, puntkomma of punt in het moderne systeem? VbB heeft op deze plaats een punt en het volgende woord begint er met een hoofdletter (VbB, A2R, 28). Tenslotte is het niet duidelijk waarop dees in regel 67 (VbB, A2R, 28: des) en het enclitische -t in salment, regel 69, betrekking hebben. Bij zoveel onzekerheid en poly-interpretabiliteit is het gevaar groot dat men gaat lezen wat men wil dat er staat. Mij bewust van dit gevaar stel ik hier na lang wikken en wegen toch een interpretatie voor in de vorm van een parafrase, die volgens mij de tekst nergens geweld aandoet en toch een goede zin geeft. Ik ga daarbij uit van de tegenstelling die ik meen te lezen tussen die dichter dees boecx en in prosen gestelt. Deze Ogier, Fierabras en Merberijn met vele honderden ridders (‘vergulden sporen’) werden ook allen verslagen, zoals de geschiedenis die hier volgt, vertellen zal. Hoewel de rijmtekstdichter, die in dit boek aan het woord komt, de stof ingekort heeft, zich beperkend tot de daden van Roelant en Olivier, zal men de lotgevallen van Ogier en diens hulptroepen in proza beschreven vinden, steeds in overeenstemming met de stof der geschiedenis. Als mijn interpretatie juist is, verantwoordt de samensteller aan het eind van de proloog zijn opvallendste vormgevingsprincipe, | |
[pagina 102]
| |
dat van de combinatie van rijmtekst en proza. Hij zegt dat hij het proza heeft toegevoegd om ook de rol van anderen dan Roelant en Olivier te kunnen belichten. Dat dit zeker niet de enige reden geweest kan zijn zal uit het vervolg blijken. Toch is het aardig dat de samensteller in zijn proloog wijst op de combinatie van rijm en proza want dat is nu precies de eigenschap die zijn werk tot iets bijzonders maakt tussen de andere volksboeken waarin Karolingische epiek is verwerkt. |
|