raadsels zit, voor wie veel onbegrijpelijk is, die zich met hun geest in een tussenruimte bevinden, op de drempel van de werkelijkheid en van de mogelijke werelden van dromen, mythen en gewaarwordingen. De werkelijkheid van het heden was voor Anthony, in de geest van Musil, ‘een hypothese waarvan men nog niet is afgestapt’. De werkelijkheid was voor hem een passage: ‘geen ding, geen ik, geen vorm, geen beginsel staat vast, alles is aan een onzichtbaar maar nooit rustend veranderingsproces bezig, in het onbestemde ligt meer van de toekomst dan in het bestendige’, schreef Musil.
Anthony leefde eigenlijk in een tussenwereld. Hij was als de dood voor stelligheid in de literatuur en in de werkelijkheid. Dat kon ertoe leiden dat hij stelligheden niet zag omdat hij alleen oog had voor het aarzelende, zoekende, proberende. In het werk van Frans Kellendonk zag hij daardoor alleen maar het onderzoekende en diens worsteling met pittige stelligheden ontging hem, hij had daar geen antenne meer voor.
Hij had zo'n afkeer van harde grenzen dat hij zelfs het ‘individuele ik’ niet anders dan als een tot volledige wasdom gekomen figuur kon zien. Het ‘individuele ik’ noemde hij ‘een valse vloek’, iets dat te af, te volgroeid, te klaar was. Anthony koos voor het voor-individuele: voor wat nog in ontwikkeling is, zich altijd in het voorstadium bevindt, zodat het nog alle mogelijkheden heeft, nog hypothese is. Anthony had een voorkeur voor de adolescentie van de geest. Hij wilde dat de werkelijkheid niet onttoverd werd door te veel antwoorden, volwassenheid en rationaliteit.
Voor iemand die zo weinig echt systeem in de werkelijkheid wilde zien, bevat de gedachtewereld van Anthony Mertens een schitterend samenhangend systeem, alles draaiend om de kern dat de werkelijkheid hypothese moet blijven, een tussenruimte waarin niets vastligt en alles nog mogelijk is.
Zelfs het opdoen van ervaring was hem dan te concreet. Ervaringen opdoen was niet primair iets verrijkends, het was het te definitief inpolderen van je leven. De zee van mogelijkheden verdween erdoor. Een groot deel van Anthony's geest en verbeelding verkeerde het liefst in het voorstadium van de werkelijkheid: hij verlangde terug, zoals hij schreef, naar zijn kindertijd, ‘naar de tijd toen nog niets ervaring was en alles nog voorgevoel’. Als schrijvend lezer, en niet als een criticus, probeerde hij iets van dat onbevangen voorgevoel terug te krijgen. Want schrijven en lezen, dat was je aan gene zijde van de rede bevinden, daar waar alles nog mogelijk is.