De Revisor. Jaargang 35
(2008)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Onno Kosters
| |
[pagina 73]
| |
al zijn collega's met uitzondering van zijn directe buurman heeft gehad, is nu rechtop gaan zitten en beschouwt de puisten, pukkels en mee-eters in de nek van meneer Magershon. Want meneer Magershon, die geen belangstelling meer heeft voor het linkeroor van meneer De Baker, is rechtop gaan zitten en heeft nu ruim zicht, en niet voor de eerste keer die middag, maar nu nog onbelemmerder, op de lunch van meneer Fitzwein, die bestond uit kidneybonen. Van de vier maal vijf of twintig blikken hebben zich er geen gekruist, en het naar voren en naar achteren geleun en naar links en rechts gekijk heeft tot niets geleid, en de commissie heeft met betrekking tot het naar elkaar kijken evenveel vordering gemaakt als wanneer het de ogen gesloten zou hebben gehouden, of ten hemel zou hebben geslagen. [...] En dat is nog niet alles. Want meneer Fitzwein zal naar alle waarschijnlijkheid zeggen,Ga naar margenoot1 Dat is lang geleden dat ik meneer Magershon heb aangekeken, laat ik dat nu nog eens doen, wie weet dat hij mij nu ook aankijkt. Maar meneer Magershon, die zoals u zich zult herinneren even tevoren meneer Fitzwein heeft aangekeken, heeft voorzeker zijn hoofd de andere kant op gekeerd, om meneer O'Meldon aan te kijken, in de hoop dat meneer O'Meldon hem ook zou aankijken, want het is alweer enige tijd geleden dat meneer Magershon meneer O'Meldon aankeek. Dan volgt er nog zo het een en ander, tot alle mogelijkheden zijn uitgeput en er kan worden overgegaan tot het suggereren van een oplossing, want controleren is ook: problemen oplossen, en het elkaar aankijken van vijf in vergadering zijnde heren is een [niet gering] probleem. Wellicht is wel een van de beste methodes waarop een commissie zichzelf vlug kan aankijken en ergernissen en vermoeienissen waaraan commissies die zichzelf aankijken ten prooi vallen, voorkomen kunnen worden, wellicht dat alle leden van de commissie een nummer krijgen, een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, enzovoort, zoveel nummers als er leden in de commissie zitten, opdat ieder commissielid een nummer heeft, en geen commissielid ongenummerd blijft, en dat de commissieleden deze nummers zorgvuldig uit het hoofd leren, tot ieder commissielid overtuigend bekend is met, niet alleen zijn eigen nummer, maar ook met de nummers van alle andere commissieleden, en dat deze nummers op het moment dat de commissie wordt samengesteld aan de commissieleden worden toegekend, en niet meer worden gewijzigd tot het moment dat de commissie weer wordt ontbonden, want als eenieder bij iedere zitting van de commissie weer een nieuw num- | |
[pagina 74]
| |
mer zou worden toegekend, zou (uit deze nieuwe nummering) onnoemelijke verwarring ontstaan. Controle dus, als dat inderdaad het resultaat van deze en zovele andere exercities in het boek is. Paradoxaal genoeg (1) is het aangename resultaat voor de lezer van al dit schoons dat controle juist iets is wat geheel en al lijkt te verdwijnen, of ten minste uit de hand lijkt te lopen. De maalstroom waarin je als lezer wordt meegezogen doet je alle greep op de tekst, op de plot, op het verhaal verliezen. En dat is zo mooi; je raakt in een roes, in een stroomvertraging, in een hallucinatoire werkelijkheid; je raakt, zo durf ik te stellen, in Watts - Watt de eponieme hoofdpersoon - werkelijkheid verzeild. En daar wil je zijn, dat is de essentie van het boek. Lezer, tekst en protagonist gaan een symbiose aan. Paradoxaal genoeg (2) genereert het verlies aan controle voor de vertaler van al dit schoons een draaikolk waarin hij wordt meegezogen, waarin hij greep probeert te houden op voorbijschietende strohalmen maar waarin je - om heel concreet te worden - af en toe blijkt hele passages te hebben overgeslagen. Gelukkig bevind je je als vertaler in goed gezelschap, te weten dat van Beckett zelf, en van andere vertalers. In 1969, nadat Beckett de Nobelprijs voor de Literatuur was toegekend, verscheen de Franse vertaling van het boek. Verantwoordelijk hiervoor waren Ludovic en Agnès Janvier, die de auteur zelf als klankbord voor hun inspanningen konden gebruiken. En die stond blijkbaar toe dat al te grote semi-onvertaalbaarheden mochten worden overgeslagen. Zo gaat Beckett in de Engelse editie tamelijk uitgebreid in op tuinman Graves' opmerkelijke dictie: Watt conceived for Mr. Graves a feeling little short of liking. In particular Mr. Graves's way of speaking did not displease Watt. Mr. Graves pronounced his th charmingly. Turd and fart, he said, for third and fourth. Watt liked these venerable Saxon words. And when Mr. Graves, drinking on the sunny step his afternoon stout, looked up with a twinkle in his old blue eye, and said, in mock deprecation, Tis only me turd or fart, then Watt felt he was perhaps prostituting himself for some purpose. | |
[pagina 75]
| |
Hoe dit te vertalen? Beckett vond het blijkbaar te ver gaan Franse equivalenten voor deze onwelriekende grap te vinden en liet de Franse vertalers de passage eenvoudigweg overslaan. De Duitse vertaler Elmar Tophoven, die zijn versie van Watt in 1972 uitbracht en óók Beckett zelf tot klankbord mocht rekenen, koos voor een vertaling van de passage waarbij hij de grap uitlegt. Ofschoon niet de meest elegante scheen ook mij dit de enige oplossing, en bij mij gaat de passage dan ook als volgt: Voor meneer Graves ontwikkelde Watt een gevoel dat grensde aan genegenheid. Met name de manier waarop meneer Graves sprak, was Watt niet onwelgevallig. Meneer Graves sprak bijvoorbeeld de th uit als een t: turd, drol, en fart, scheet, zei hij, als hij third, derde, en fourth, vierde, bedoelde. Watt was een liefhebber van deze eerbiedwaardige Angelsaksische woorden. Wanneer meneer Graves 's middags in het zonnetje op de stoep zijn biertje zat te drinken, met een glinstering in de ogen opkeek en, schijnbaar geringschattend, zei, 't Is pas m'n drol of scheet, ervoer Watt dat hij zich niet helemaal voor niets prostitueerde. Zo zijn er meer voorbeelden in de Franse, de Duitse en sinds 2006 de Nederlandse vertaling van Watt (ikzelf kon helaas niet profiteren van de medewerking, toestemming, instemming of ontstemming van de auteur zelf) waar de vertalers passages of flarden weglaten of juist toevoegen om, naar we mogen aannemen, de lading van de tekst in de andere taal op z'n minst gelijkwaardig over te brengen. Een van de opmerkelijkste weglatingen in het Frans ten opzichte van het Engels betreft een opsomming van vragen van leden van eerder genoemde commissie naar meneer Nackybals worteltrekcapaciteiten. Meneer Nackybal is een inlander - om die politiek niet-correcte term te gebruiken: hij wordt in Watt zodanig als primitieveling neergezet dat de term gerechtvaardigd is - afkomstig uit de Burren, een onherbergzame streek in Zuidwest-Ierland. Meneer Nackybal is door ene meneer Louit naar de universiteit meegenomen om een demonstratie te geven van zijn ‘intuïtieve mathematische’ krachten, die inhouden dat hij zonder te kunnen rekenen geweldig goed is in het ‘aanvoelen’, het ‘visualiseren’ van de wortels van grote getallen. In het Engels gaan de vragen van de commissieleden naar meneer Nackybals capaciteiten door tot de dertiende macht, en worden Louits reacties op de vragen geprikkelder en geprikkelder: A visualizer can extract the square root in his head, said Louit, as with a paper and a sheet of pencil.Ga naar margenoot2 | |
[pagina 76]
| |
But not the cube root? said Mr. Fitzwein. Louit said nothing for what could he have said? And the fourth root? said Mr. O'Meldon. The square root of the square root, said Louit. And the fifth root? said Mr. Fitzwein. Did he rise on the second day? said Louit. And the sixth root? said Mr. de Baker. The square root of the cube root, or the cube root of the square root, said Louit. And the seventh root? said Mr. MacStern. Dance on the waters? said Louit. And the eighth root? said Mr. O'Meldon. The square root of the square root of the square root, said Louit. Na een kort intermezzo gaat dit in het origineel dus voort tot de dertiende macht. Toen het echter tijd werd meneer Nackybals capaciteiten in het Frans en Duits over te brengen, was het voor Beckett blijkbaar genoeg de in principe eindeloosheid van een dergelijke uit de hand lopende opsomming af te doen, na de vraag naar de vijfdemachtswortel (waar in bovenstaand citaat mijn cursivering begint), met de opmerkingen ‘Ainsi de suite’, respectievelijk ‘Und so weiter.’ Toen ik dit ontdekte was de purist in mij aanvankelijk geschokt: de schier eindeloosheid van de opsomming is zo wezenlijk voor het boek dat het weglaten ervan indruist tegen de geest van Watt - tegen de geest van Watt het boek zowel als tegen de geest van Watt het personage. Maar de pragmatist in mij won het algauw van de purist: ja, ik kon me er wel iets bij voorstellen; het punt, als er al een punt is, wordt niet helderder door tot de dertiende macht door te gaan; je zou in theorie - in de toegepaste theorie die luidt dat de enige wijze iets werkelijk te kennen is het zich tot in het kleinste detail voor te stellen of te visualiseren, zo u wilt - tot in het oneindige door kunnen gaan. Toen Beckett Watt schreef was hij nog druk bezig de invloed van James Joyce van zich af te schudden, ook dat is belangrijk; daar had hij eind jaren zestig al veel minder last van. Maar de auteur die in de jaren dertig letterlijk in Joyce' schoenen wilde staan en daardoor (Beckett had veel grotere voeten) crepeerde van de pijn, was ten tijde van het schrijven van Watt, ondergedoken in de Vaucluse, niet in staat los te komen van Joyce anders dan door hem te parodiëren. Immers, hoe ontleedt de verteller in de voorlaatste episode van Ulysses het water dat bij Leopold Bloom uit de kraan komt stromen? Did itGa naar margenoot3 flow? | |
[pagina 77]
| |
and thence, through a system of relieving tanks, by a gradient of 250 feet to the city boundary at Eustace bridge, upper Leeson street... enzovoort - en zo voort stroomt, kletst het kraanwater tot het daadwerkelijk uit de kraan komt zetten.
En zo zijn we terug bij de bron, in de meest letterlijke zin: die van Beckett, maar ook die van Watt. Hoe meer ik in de vertaling van Watt thuis raakte, of zoek raakte, hoe meer ik ervan overtuigd raakte dat het in sterke mate (net als Becketts bij zijn leven nooit gepubliceerde roman uit de jaren dertig getiteld Dream of Fair to Middling Women) een uit de hand gelopen afrekening met Joyce is, of liever, met de vermaledijde invloed van Joyce. Beckett zou overigens pas in staat blijken ‘zonder’ Joyce te schrijven toen hij besloot in het Frans te gaan schrijven; aan die beslissing hebben we onder veel meer En attendant Godot te danken. Watt eindigt, net als Ulysses, tweemaal; de eerste keer aan het eind van hoofdstuk 4, met Watt die de trein neemt naar ‘een dichtbijzijnd eindpunt’, en vervolgens nogmaals met een lijst ‘Addenda’, een soort coda bestaande uit restmateriaal dat, zo wordt de lezer gemaand, nauwkeurig bestudeerd moet worden, aangezien ‘slechts vermoeidheid en walging opname ervan in het werk belette’. Daarin is de roman een voorbode van Wachten op Godot, dat, net als Watt, ook een ode aan Laurel en Hardy is. Ik citeer ter afsluiting die passage uit de Addenda, waarbij ik voor de zekerheid opmerk dat Laurel ‘laurier’ betekent, en Hardy slordig uitgesproken wel eens als ‘harde’ (hier in de zin van ‘winterharde’) zou kunnen worden verstaan. Een vertaler beroeit de maelstrom van de taal met de riemen die hij heeft, en soms zijn die buitengewoon kort. We lezen over Arthur, de opvolger van Watt in het huis van meneer Knott, die wandelt door de tuin: Dit dauwverdekte grastapijt is niet van jou, zei hij. Hij vouwde zijn handen op zijn borst samen. Hij hief ze ten hemel, tot de schepper, de gever, van alles, van hem, van de madeliefjes, van het gras. Bedankt, Chef, zei hij. Hij nam zijn gewone houding weer aan. Hij wandelde voort. | |
[pagina 78]
| |
Als dan een oude man, een oud-werknemer van Knott, Arthur aanspreekt en hem vertelt dat hij de tuin heeft helpen aanleggen, zegt Arthur: Dan weet u wellicht wel hoe dit buitengewone gewas heet. Harde Laurier, in het Engels: hardy Laurel. Het duurde bij mij even voor het kwartje viel, maar toen het was gevallen, uitgerold en tot stilstand gekomen, begreep ik: Becketts Watt is Laurel en Hardy in proza. Uit de hand gelopen controle. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat Becketts grootste slapstick-held, met wie hij uiteindelijk zelfs zijn film Film zou maken, Buster Keaton was. |
|