| |
| |
| |
A.F.Th. van der Heijden
Brieven aan Helga van Beuningen
| |
| |
| |
Uitleg bij passages in de roman Het leven uit een dag (Querido, 1988) ten gerieve van de Duitse vertaling
p. 10 ‘Zolang het niet rijmt, is er niets aan de hand.’ - Nee, dit is geen gangbaar gezegde of spreekwoord. De spreker relativeert hier met deze opmerking zijn nogal bevlogen poëtische beeld van de geliefde als bliksemschicht. Hij is zich er kennelijk van bewust dat hij zich op het - hem niet zo vertrouwde - terrein van de poëzie begeeft, en daarmee langs het randje van de kitsch gaat. Met zijn (tussen-)opmerking wil hij zo iets zeggen als: ‘Hoor mij nou eens even dichterlijk uit de hoek komen! Nu ja, zolang de woorden niet óók nog eens rijmen, valt het allemaal wel mee, en wordt het geen echte kitsch...’
p. 22 ‘...gesausde behang...’ - In Nederland noemt men het verven van met behang beklede wanden, bij voorbeeld in pasteltinten, ook wel ‘sauzen’. Dit geschiedt meestal met een rolkwast. U mag, als er in het Duits geen equivalent voor bestaat, wat mij betreft ook wel lezen: ‘het geverfde behang’.
p. 41 Nee. dit is geen bestaand lied; ik heb het zelf bedacht. Ja, zo'n zeemanslied hoort eigenlijk te rijmen. Maar aangezien het verhaal in een nietbestaande buitenlandse stad (die een beetje op New York lijkt) speelt, wilde ik aan de liedfragmenten de schijn van een wat kromme vertaling meegeven.
Op p. 84, wanneer Benny en Gini naar de bar terugkeren, is de blinde inmiddels zo aangeschoten geraakt, dat hij de woorden niet meer helemaal juist zingt. Vandaar ook het aarzelende, struikelende ‘ja’ in Van kroeg... ja... naar kroeg.
p. 48 ‘Met zijn opgerolde oren...’ - Ik bedoel niet: opgerold van de punt tot aan de wortel zoals men wel eens een riem oprolt, nee, ik bedoel: een beetje opgerold zoals een blad papier wordt opgerold. De oren blijven rechtop en beweeglijk op de kop van de ezel staan, maar zijn van zichzelf een beetje ineengerold. Denk aan wat wij noemen ‘ezelsoren’ in een boek: wanneer de hoekpunt onderaan of bovenaan de bladzij wat is opgekruld.
p. 114 Hellevaarder/hemelganger - Min of meer freie Wortbildungen. In Nederland spreken de christenen van de ‘hemelvaart’ van Christus (denk aan Hemelvaartsdag, bij ons een nationale feestdag). Waarom dan niet, bij iemand die een andere reisbestemming heeft, het woord ‘hellevaart’ gebruikt? Hellevaarder naar analogie van: ruimtevaarder. Bij ‘hemelganger’: denk aan Emmausganger (bijbel) en bedevaartganger.
p. 116 ‘De doden in de hemel... etc.’ - Geen bijbelcitaat. Eigen vinding met betrekking tot de metafysische leer van het eendagsvolk.
p. 86 ‘...rimboe...’ Ja, bedoeld is jungle. Denk bij voorbeeld aan de filmtitel Asfaltjungle: een karakteristiek van een moderne stad, waarin men evenzeer verstrikt kan raken als in een echte jungle. Bij, ik meen, Gerard Reve komt als omschrijving van de moderne metropool ergens voor (ik citeer uit het hoofd): ‘...woestenij van beton en staal...’ Iets dergelijks bedoel ik met rimboe, waarbij dient te worden aangetekend dat rimboe hier ook staat voor de onontwarbare complexiteit van het leven (in de stad) zelf.
p. 105 ‘...“stralend boven haar stand”...’ - Kent u de uitdrukking ‘Hij leeft boven zijn stand’ voor iemand die meer uitgeeft dan hij verdient, of die een (rijk) leven leidt dat niet met zijn afkomst en milieu overeenstemt? Denkend aan wat Oscar Wilde op zijn sterfbed zei (‘I'm dying beyond my means’) heb ik dat ‘boven z'n stand’ in een heel ander dan financieel verband gebruikt. Gini, de jonge moeder, verschijnt met stralend uiterlijk voor de rechtbank. De pers (=de publieke opinie)
| |
| |
vindt kennelijk dat zij wel wat ingetogener mag kijken, gezien haar positie van beklaagde, en noemt haar stralende blik een ‘stralen boven haar stand’.
p. 106 ‘Posseman’ - Kindertaaltje van Benny junior. Denk aan postman = postbode. In Nederland worden de Posterije ptt ook wel familiaar met ‘tante Pos’ of ‘oom-Pos’ aangeduid - zonder t dus.
Benny junior ziet dat een gesloten envelop wordt overhandigd, en associeert dat met het bezorgen van de post. U vindt vast wel iets gelijkluidends als u denkt aan het brabbeltaaltje van een Duitse peuter.
p. 112 ‘...de stand van de kuip...’ - De badkuip is zodanig geplaatst dat degene die een bad neemt - Benny dus, de bader - de deur en de bewakers niet kan zien. Hij zit dus met zijn rug naar de deur en de bewakers toe.
M.a.w.: de bewakers bevinden zich buiten het gezichtsveld van de terdoodveroordeelde. Dit is belangrijk, want er heerst onder deze mensen een bijgeloof dat wie de veroordeelde recht in het gezicht kijkt gehypnotiseerd raakt, of verlamd. Zie ook verderop: ‘Wults hofhouding van afgewende blikken...’
p. 151 ‘Hou je dan maar gedeisd.’ - Als de mogelijkheid tot drinken (bijv. door het ontbreken van drank) eens wegvalt, is de dwang om te drinken er nog. ‘Hou je dan maar gedeisd.’ = Zie je dan maar te verbergen. Of, ietsje anders: Zet je dan maar schrap. Of: Weet dan wat je te wachten staat!
Bedoeld is het optreden van abstinentieverschijnselen, met als uiterste consequentie mogelijk het delirium-tremens.
p. 175 ‘Een dood die...---...zal laten afweten.’ - Een dood die, anders dan in de hel (=het land aan Gods andere zijde), hier in de hemel niet herhaald wordt. In de hemel zal de dood het voor eeuwig laten afweten (=zal de dood nooit meer terugkeren). Sowieso: alles, alles waar we op aarde ooit mee hebben kennisgemaakt, zal in de hemel afwezig zijn. Het paradijs, de hemel, is immers de absolute afwezigheid van alles.
Ik heb er niets op tegen als u voor Thelma/Thel een andere naam bedenkt die in het Duits meer rijmwoorden oplevert.
Wassenaar, 18 juli 1990 A.F.Th. van der Heijden
| |
| |
| |
Bad Segeberg, 25-2-'93
Beste Adri,
Ziehier mijn vragen betreffende weerborstels. De geel gemarkeerde vragen aan 't begin en aan 't eind betreffen de hoofdstukken 1 en 9 die voor schreibheft bestemd zijn en die ik dus nóg eerder nodig heb dan de rest. Ik hoop dat dat niet al te veel problemen voor jou betekent (en ik wou zelf ook dat er niet altijd zo'n ontzettende haast bij was!!!)
Voor dat ‘tut-kut’ probleem heb ik ondertussen een naar ik hoop bevredigende oplossing gevonden en ook voor ‘zwaarder-lichter’. (Hou je er tijdens het schrijven van een boek eigenlijk rekening mee wat voor problemen jouw mooie, geestige vondsten voor je arme vertalers/vertaalsters opleveren???)
Dank al bij voorbaat voor je hulp, en hartelijke groeten,
Helga
| |
Fax voor Helga van Beuningen, zoals beloofd,
Hartelijks, Mirjam & Adri
A.F.Th. van der Heijden
Een postkoloniale Max Havelaar
Om misverstanden uit den weg te ruimen, verklaar ik dat de meeningen der sociaal-democraten over de middelen ter verbetering van den treurigen toestand waarin in 'n groot gedeelte der bevolking van Europa verkeert, my voorkomen in hoofdzaak onjuist te zyn.
Multatuli, Rotterdamsch Nieuwsblad, 15 november 1886
| |
| |
| |
Bad Segeborg, 10 sept. '96
Lieve Adri,
Dit even zakelijk, een brief van meer persoonlijke aard is onderweg. Ik vond bij thuiskomst uit Antwerpen jouw fax met het mooie stuk Een postkoloniale Max Havelaar, en zoals afgesproken vertaal ik het nog snel voordat ik op 13 sept. alweer vertrek (maar ditmaal gelukkig naar Horto!).
Mag ik je even een paar vragen voorleggen?
p. 3 (midden): ‘...of we van Aad Kosto een Droogstoppel maken of van Felix “Boos Vogelkoppie” Rottenberg diens ghostwriter Stern.’
Ik neem aan dat ‘Boos Vogelkoppie’ de bijnaam van Felix Rottenberg is. Vind je goed dat ik die weglaat omdat hij Duitse lezers toch niets zegt omdat zij ook Felix R. niet kennen?
p. 3 (7. regel v.o.): (Niet goed te lezen): is het Danny Goeree-Overflakkee of Danny Coeree-Overflakkee?
p. 4 (3. regel v.b.); ‘De pomphouder van Stoelmanseiland’ - waar slaat dat op?
Zou je me jouw antwoord alsjeblieft gauw kunnen faxen, d.w.z. vandaag of morgen, als het enigszins kan???? Heel veel dank al bij voorbaat!!!!
Ik hoorde van Wallmann dat je beloofd hebt in de loop van september een deel van een essay over het ene boek voor schreibheft te schrijven. Kan ik die dus bij mijn terugkeer uit Griekenland op 28 september verwachten? Ik ga dan meteen aan de slag opdat het stuk nog in het Dossier Van der Heijden van het volgende nummer van schreibheft kan.
Fellinger is bezig met het redigeren van Die Drehtür. (Eindelijk eens geen probleem wat de titel betreft!). Maar: Hij vindt de titel die ik heb voorgesteld voor Vallende ouders (Fallende Eltern) niet goed en stelt zoiets als Der Sturz der Eltern voor. Wat vind jij ervan? (Ik vind het te duidelijk, te nadrukkelijk, te weinig suggestief.)
| |
| |
Dit gaat nu snel op de fax. Je hoort dus nog apart en persoonlijk van me. Nu alvast heel hartelijke groeten aan jou, Mirjam en Tonio,
+ veel liefs,
Helga
| |
Fax voor Helga van Beuningen te Bad Segeberg
Amsterdam, 10 sept. '96
Lieve Helga,
Na thuiskomst van een gesprek, in het Vertalershuis, met de Bulgaarse vertaalster van Het leven uit een dag tref ik je fax. Ik beantwoord je vragen meteen.
p. 3 ‘Boos Vogelkoppie’... Een door mijzelf bedachte bijnaam zelfs, die in Nederland door de meeste mensen wel begrepen zal zijn. Je kent ze wel, die loopvogels met alert en wantrouwig en boos aan de zijkant van hun kop opengesperde ogen. Zo iemand - maar inderdaad, daar hebben de Duitse lezers geen boodschap aan. Van mij mag je die bijnaam weglaten. Uit het verband wordt al duidelijk genoeg dat Kosto en Rottenberg dat ‘vreemdelingendebat’ hebben uitgelokt dan wel aangevoerd.
p. 3 (5e reg. vb) ...navrant... Hier: schrijnend, of: pijnlijk=gênant in z'n uitwerking.
p. 3 (7e r. v.o.) Danny Goeree (Goeree)-Overflakkee, met een G(g) dus. Voorbeeld van hoe Surinamers, ook de bosnegers onder hen, vaak naar een oer-Nederlandse plaats genoemd worden. In dit geval het eiland Goeree-Overflakkee.
p. 4 (3e r. v.b.) ‘De pomphouder van Stoelmanseiland’: Toespeling op Ronnie Brunswijk (zie p. 3/6e r. v.o.) leider van het Surinaamse junglecommando, die als uitvalsbasis het Stoelmanseiland in de rivier de Marowijne had; hier handelde de rebellenleider ook illegaal in olie en benzine.
| |
| |
(Tegenwoordig is hij ‘zakenman’ in het Brabantse Tilburg, wat zoveel wil zeggen als: handelaar in cocaïne.)
Het is misschien aardig om die ondertitel van De bijlslag in een korte voetnoot te verklaren - maar dat laat ik verder aan jou over.
Je had natuurlijk al begrepen dat de slotalinea van het stuk een parafrase is op de slotregels van de échte Max Havelaar. Heb je de Duitse vertaling van dat boek wel eens ingezien? Herinner je je of de licht archaïserende toon daarin gehandhaafd is? Enfin, zoals het hier staat kun je vrijwel vertalen als modern Nederlands.
Een gedeelte van het stuk is verwerkt in het hoofdstuk ‘De veteranen’ uit Dtt 3/Tweede boek: zo slaan we alvast twee vliegen in één klap.
Fellinger snapt er weer niets van, en dit keer zal hij een harde dobber aan me hebben. Vallende ouders kun je lezen als ‘vallende bladeren’ - een valproces dat onafgebroken doorgaat (althans, zolang de herfst duurt). Precies zó ervaart Albert het vallen van zijn ouders: als iets dat almaar doorwarrelt. (Ik zal je tzt de passage aanwijzen waarin dat m.i. het duidelijkst is geformuleerd.) Der Sturz der Eltern, nog afgezien van het feit dat het een lelijke titel is met dat twee keer ‘der’, klopt niet met dat beeld. Sturz is de constatering van een éénmalige val, niet de weergave van een voortdurende valbeweging. Bovendien verdwijnt zo de verwijzing naar ‘vallende sterren’, wat ook iets anders is dan ‘de val van de sterren’.
Een toelichting op de Zandloper en de Zonnewijzer ontvang je nog. Hierbij alvast de versie die Cees Nooteboom in aug. '78 publiceerde in zijn rubriek Avenue-literair, samen met andere, minder cryptische gedichten.
Hopelijk had je een aangename reis naar Antwerpen. Ik wens jullie een mooi verblijf in Horto, ook namens Mirjam en Tonio,
Adri
P.S. - De Duitse vertaling van (het 1e hoofdstuk van) Fallende Eltern leest prachtig, incl. de titel.
| |
| |
| |
Bad Segeberg, 3 oct. 1996
Goede morgen, lieve Adri!
Het is onze (nieuwe) nationale feestdag vandaag, voor de zesde keer ‘Tag der deutschen Einheit’, maar ik zit natuurlijk sinds half negen achter mijn bureau. Dank voor je laatste faxbrief en de tekst voor schreibheft. Daarmee heb je toch weer een mooi, afgerond verhaal gemaakt!
Twee kleine vragen:
‘Het ging vooral om het beeld van een mollig ogend bastaardje dat door overdadig ingezeepte handen uit de wereld werd weggemasseerd. Niet veel meer dan een huiverend staketseltje bleef er over,...’
Waarop slaat ‘dat’? Op het beeld of op het bastaardje? Het mooie is natuurlijk dat het in het Nederlands op allebei kan slaan, maar in het Duits moet ik om grammaticale redenen kiezen of het op ‘das Bild’ of ‘der Mischling’ slaat. Wat is voor jou belangrijker, het beeld of het hondje?
‘...of als mijn vader met Pasen een lucifer afstreek om zo'n bijgeplakte sigaar van Willem ii op te steken...’
Een sigaar van Willem ii is zeker een sigaar van het merk Willem ii, toch? Maar wat is een ‘bijgeplakte’ sigaar???
Als je vandaag nog de tijd vindt om deze twee vragen te beantwoorden, wil je dan alsjeblieft even bellen om de fax aan te kondigen, want i.v.m. de feestdag zit vandaag niemand in Wolfgang's kantoor die me zou kunnen waarschuwen dat er een fax voor me gekomen is.
Gisteren belde me trouwens Cees op, vanuit Menorca. Hij vroeg hoe het met mij ging enz. en of ik jouw twee nieuwe boeken al gelezen had en wat ik ervan vond. Hij had ze namelijk van jouw editor gekregen, zei hij. Helaas kon hij ze nu niet helemaal lezen omdat hij dat nooit deed als hij zelf aan het schrijven was, maar hij had er natuurlijk toch in gekeken en her en der een stuk gelezen. Hij vond het een geweldige prestatie, zei hij, ‘je merkt dat er een meesterbrein achter zit’. Hij zei dat
| |
| |
hij hoopte jouw cyclus ooit helemaal van voren af aan te lezen. Dat wou ik je toch even vertellen, i.v.m. met ons gesprek toen ik in Amsterdam was.
Heel veel dank al bij voorbaat voor je antwoord, de hartelijke groeten aan Mirjam en Tonio,
veel liefs,
Helga
| |
Fax voor Helga van Beuningen/Bad Segeberg
Amsterdam, vr. 4 okt. '96
Lieve Helga,
Misschien had het in mijn tekst wat ondubbelzinniger geformuleerd moeten worden, maar ‘dat’ slaat wel degelijk op ‘bastaardje’, dus op ‘Mischling’.
Ja, het gaat hier om een sigaar van het (Nederlandse) merk Willem ii. Mijn grootouders van moederskant werkten als kind al bij de vestiging in 's- Hertogenbosch van Willem ii. Daar moesten ze (je kent het beeld misschien al uit het hoofdstuk ‘Bevroren schoensmeer’ van Vallende ouders sigaren sorteren, later ook ‘plakken’ (zorgen dat het tabaksblad er goed strak omheen zat). Beschadigde sigaren werden ‘bijgeplakt’, dat wil zeggen met een extra stuk tabaksblad gerestaureerd, en daarna onder de prijs verkocht.
Kun je iets met deze uitleg?
Ik ben er erg mee ingenomen dat je deze tekst nog wilde vertalen. Welke vragen je ook n.a.v. Vallende ouders hebt, gêneer je niet, stuur ze me. Ik heb alle tijd om ze op m'n gemak te beantwoorden. Alleen in de loop van november ben ik tot drie keer toe vijf dagen achtereen in Vlaanderen, op lezingentournee, en verblijf dan in een hotel te Brussel. Als er in die tijd een fax van je arriveert, zal hij noodzakelijk enkele dagen blijven liggen.
| |
| |
Veel dank nog voor het overbrengen van de indirecte complimenten van Cees. Ik had hetzelfde, de afgelopen anderhalf jaar: ik kon geen roman van een ander uitlezen, zolang ik met de mijne niet klaar was. Wél, natuurlijk, af en toe een boek openslaan en een steekproef nemen: hoe die en die het ook weer lapte... Ik voel me gelukkig dat ik nu weer romans in z'n geheel kan lezen. Schrijven, het komende jaar, uitsluitend naar behoefte.
Hartelijke groeten, ook voor Wolfgang,
Adri
(Slotalinea, direct aansluitend op de tekst van ‘Kleur en vuur’ die je al in huis hebt:)
Ben ik niet altijd met zand blijven schrijven? Mijn eerste romanpoging, Kermis in de hel, later omgewerkt tot Bejaardentehuis op het Dak van de Wereld en nog weer wat later tot Knapensluimer (en zo verder tot aan De tandeloze tijd, hield zich in de visionaire gedeelten met een woestijn bezig - ook al bleek die bij nader inzien uit bergen graankorrels op een reusachtig schaakbord te bestaan.
| |
Fax für Helga van Beuningen
van A.F.Th. van der Heijden
Amsterdam, 22 maart 2000
Lieve Helga,
Hier volgen mijn antwoorden op jouw vragen m.b.t. Het Hof van Barmhartigheid (dit is de bijnaam voor het gerechtshof in Arnhem, dus met hoofdletters graag; in het Duits vormt dat natuurlijk geen probleem). Aan het slot volgt dan nog een persoonlijk woordje van mij aan jou.
Pag. 15/begin ‘...vertel mij wat.’ Betekent zoveel als: ‘Ik weet waar ik het over heb!’ of ‘Je hoeft mij niets te vertellen!’ of ‘Ik weet er alles van!’
| |
| |
‘Vertel mij wat’ betekent dus eigenlijk, in dit verband, het tegenovergestelde van wat er lijkt te staan. Het is een aansporing voor de toehoorder om juist niets te vertellen, want de spreker weet er zelf alles van. Het wordt uitgesproken met de nadruk op ‘mij’, en voorts een beetje snoeverig en/of blasé.
Ik geef hier nog een vrij willekeurig voorbeeld met dezelfde uitdrukking erin.
Getrouwd man: ‘Schoonmoeders kiezen in huwelijksconflicten altijd partij voor hun dochters, vertel mij wat.’ (Je hoeft hem niets wijs te maken: hij heeft het al vaak genoeg meegemaakt.)
Pag. 15/midden ‘...Oscar...’ Oscar Wilde, die er ook van hield zich in paradoxale aforismen uit te drukken. ‘Europa is de kaap van Azië’ had, naar de aard van het aforisme, van hem kúnnen zijn, zelfs met de toevoeging ‘La bêtise n'est pas mon fort’ (‘Bête dingen zeggen is niet mijn sterkste kant’), want Oscar Wilde sleet zijn ‘nadagen op het continent’ - nl. in Parijs, waar hij Frans sprak, en waar hij zich gevestigd had na zijn gevangenisstraf wegens homoseksualiteit. Hij overleed er in 1900.
Het aforisme is overigens van Paul Valéry, wel degelijk een ‘Fransoos’ dus.
Pag. 15/begin laatste alinea ‘...die is van mij, daar blijven ze af.’ Ja, Gesù bedoelt ermee dat deze vondst hém, en hem alleen, toekomt. Je hebt de zin goed begrepen: niemand anders dan Gesù mag het ‘copyright’ op deze formulering claimen.
Pag. 15/midden laatste alinea ‘...het tombolella... dat kroegje van La Tattamella...’
Tombolella komt van tombola = lotto- of kienspel. Houten schijfjes op kartonnen kaarten die zijn genummerd van 1-90. De Napolitanen hebben voor elk van de 90 nummers een bijnaam of koosnaam. In Onder het plaveisel het moeras zul je in de ‘Italiaanse’ hoofdstukken regelmatig zo'n genummerde koosnaam tegenkomen.
‘Tombolella’ is dus Napolitaans dialect voor het gangbare Italiaanse woord ‘tombola’.
Het kroegje wordt uitgebaat door een vrouw die La Tattamella wordt genoemd. Een bijnaam. Ik heb het Napolitaans/Italiaanse woordenboek hier niet bij de hand, maar ik geloof dat het zoiets betekent als ‘vrouw met grote borsten’. Je zult haar in deel 3b nog regelmatig tegenkomen.
Pag. 16/regel 4, 5 ‘...jong door naar buiten schoppen...’ Ja, Gesù is hier tamelijk cynisch en grof. Jong door een vagina ‘naar buiten schoppen’ is in het Nederlands geen gangbare uitdrukking; we zullen deze aan Gesù zelf moeten toeschrijven. De schrijver, ik dus, varieert hier op de uitdrukking ‘met jong schoppen’, wat wel
| |
| |
gezegd wordt van een man die onvoorzichtig is geweest tijdens de paringsdaad die niet bedoeld was om nageslacht te verwekken. ‘Hij heeft haar met jong geschopt toen ze nog maar net zestien was.’ Ongewenst zwanger maken dus. Om haar vrijer tot voorzichtigheid te manen, zei een fabrieksmeisje in de jaren vijftig wel: ‘Schop me niet met jong, he!’
Pag. 16/regel 8, 9 ‘...nou, dan wist ik 't wel.’ Ik denk dat je die woorden hier zo letterlijk mogelijk moet nemen. Als hij er een boek over moest schrijven, nou, dan zou Gesù wel weten hoe hij dat karweitje aan moest pakken.
Pag. 16 ‘...tenenkrommende laars...’ Ja, het is hier voor de verandering eens letterlijk bedoeld. Als je naar Sicilië kijkt, móet je van die laars wel kromme tenen krijgen. Maar ik kan niet ontkennen dat ik in het ‘tenenkrommende’ ook iets van de uitdrukking die jij bedoelt heb laten doorklinken. Als dat in het Duits niet lukt, heeft een letterlijke vertaling mijn voorkeur.
Lieve Helga, - ik laat Mirjam deze antwoorden alvast naar jou faxen. De rest krijg je morgen. Ik hoop dat er een goede subsidie voor je aanzit. Misschien is dit interessant voor je om te weten (ook als aanvulling op het gesprek dat je laatst met Mirjam had): vlak voor kerstmis '99 zei Buchwald mij in Amsterdam dat hij van Unselt toestemming had gekregen 100.000 Mark vrij te maken voor vertaling, produktie etc. van de beide boeken die samen deel 3 van D.t.t. vormen. Hij gaf geen specificatie van de besteding van dit bedrag.
Een gesigneerd exemplaar van Das Gefahrendreieck ontvang je binnenkort per post. Je hebt het schitterend vertaald, en wat er verder ook in de pers al dan niet over zal worden geschreven: ik ben trots op deze Duitse uitgave van deel 2.
Het deed me goed te horen dat je De slag... nog zo nieuw en fris vond. (De reactie van mijn Russische vertaalster uit Sint Petersburg was navenant. Nadat ze De slag... aan tafel had voorgelezen, ging haar schoolgaande zoon onmiddellijk tekeningen maken van het honden africhten en andere taferelen uit het boek.)
Ik heb erg moeten lachen om wat je over je moeder en De draaideur schreef. Doe haar bij gelegenheid eens mijn groeten, en je vader natuurlijk.
Hartelijke groeten, ook voor Wolfgang,
Adri
| |
| |
| |
Fax für Helga van Beuningen
von A.F.Th. van der Heijden
Amsterdam, 23 maart 2000
Lieve Helga,
Dank voor je fax van hedenmorgen. Ik ga nu de rest van Het Hof... voor je doen, dan komt De Blauwbrug... over een paar dagen. Nee, dat is het gekke: die Petersburgse vertaalster heeft zich met geen enkele vraag bij mij gemeld. Ik ben ook niet in de gelegenheid geweest haar tijdig mijn diensten aan te bieden. Toen zij afgelopen zomer (wij waren op vakantie) in het Vertalershuis zat, verzorgde zij een column over haar werk in Vrij Nederland; daaruit kon ik opmaken dat De slag... in het Russisch al af was. Toen ik een eerste exemplaar van het boek kort voor Kerstmis ontving, bleek het ruim 240 pagina's dik: het dubbele van de oorspronkelijke uitgave. Ik dacht: die Russen hebben er, om het wat spannender te maken, gedeeltes uit de slag om Stalingrad ingevoegd. Nadere inspectie leerde dat het boek nogal klein van formaat was, en de letters groot. Volgens mijn 87-jarige schoonvader, die in het Russische leger gevochten heeft in WO II en perfect Russisch kent, is het een nauwgezette vertaling van mijn ‘Slag’; zelf kan ik het niet beoordelen.
De door jou bedoelde recensie heb ik nog niet ontvangen. Zal morgen wel komen. Nu over naar Het Hof. Ik kan me voorstellen dat de monologen van Gesù extra problematisch voor je zijn; de man heeft de neiging op een verdorven intelligente manier van de hak op de tak te springen.
Pag. 18/r. 7 ‘Vertel mij wat.’ Hier, inderdaad, een letterlijke herhaling van de zinsnede uit de openingszin, dus op dezelfde wijze te behandelen. Zo'n toevoeging als ‘Vertel mij wat’, die natuurlijk iets overbodigs heeft, noemen wij, zeker wanneer hij vaak herhaald wordt, een ‘dooddoener’.
Pag. 18/eind 1e al.: ‘...daar moeten ze het mee doen.’
Ik zou zeggen: de Nederlanders. Nederland wordt in z'n geheel voorgesteld als een vagina + baarmoeder. Vooral met die baarmoeder valt weinig eer te behalen (vandaar dat Gesù, als kinderhandelaar, er zulke goede zaken heeft gedaan). Maar ja, ‘ze’, de Nederlanders, zullen het ermee moeten doen.
| |
| |
(Wat ik je trouwens nog wilde zeggen: de Gesù-monoloog wordt op 23 juli 1980 uitgesproken in Thailand, van waaruit de kinderhandelaar terugkijkt op zijn Napolitaanse en zijn Nederlandse verleden. Aan het slot van Onder het plaveisel het moeras bevinden zich twee aan Gesù gewijde hoofdstukjes, ‘Het kinderkaken’ en ‘De dode tepel’, die op 23 juli 1980 in Thailand spelen. Als je die hoofdstukjes naast de ‘proloog’ van Het Hof leest, zie je het perspectief misschien alvast wat scherper.)
Pag. 19/3e alinea, r. 2 ‘...lepkous...’ Min of meer verouderd woord voor vrouwelijk schaamdeel is: kous: Vandaar al die samenstellingen als: babbelkous, kletskous etc. Lepkous zou een samenstelling kunnen zijn van ‘kous’ en ‘lepperen’ (=met kleine teugjes drinken; vgl. ook ‘lebberen’, dat zowel ‘met kleine teugjes, hoorbaar drinken/slobberen’ betekent als ‘smakkend zoenen’). Misschien een toespeling op cunnilingus. Ik kan het woord lepkous noch in het Bargoens noch in het Erotisch Woordenboek terugvinden; ik moet het destijds ergens anders hebben gevonden. Het is in ieder geval geen verzinsel van mij. Waarschijnlijk heb ik het ooit (helaas zonder etymologische aantekening) opgeschreven om Gesù's arsenaal van ranzige scheldwoorden uit te breiden.
Pag. 20/r. 10 ‘...schopte ik...’ Mag ik je hiervoor terugverwijzen naar mijn antwoord op pag. 16, r. 4, 5? Opnieuw maakt G. hier een variant op de uitdrukking ‘een meisje (of vrouw) met jong schoppen’ = ongewenst zwanger maken. Aangezien Gesù in Nederland handel drijft in illegale adoptiekinderen, fungeert hij dus eigenlijk als de opdringerige verwekker van nieuw leven. Hij ‘schopt kinderloze echtparen met jong’.
Bedenk dat het niet normaal is de uitdrukking ‘met jong schoppen’ in zo'n verband te gebruiken. Het heeft iets met Gesù's duivelse taalgebruik te maken.
Een ietwat afgezwakte variant had kunnen zijn ‘scheepte ik... met jong op’.
Pag. 21/r. 7, 8 van onderen ‘...uitschudt... zoutzak...’
Ik heb hier twee uitdrukkingen, die niet bij elkaar horen, aan elkaar gekoppeld. In de mond van zo'n Amsterdamse jeneverdrinker, die zich heel plastisch kan uitdrukken, is dat niet ongewoon.
‘Iemand uitschudden’ betekent: iemand beroven, tot de laatste cent van zijn geld afhelpen. In het onderhavige geval duidt de uitdrukking erop dat de jeneverdrinkers de oude man door middel van het kaartspel (klaverjassen) - al dan niet via valsspelerij - al het geld uit zijn zak hebben geklopt. Ze hebben hem, kortom, uitgeschud.
‘Een zoutzak’ is iemand die, volgens Van Dale, ‘als een zak zout in elkaar zakt’,
| |
| |
iemand die er op z'n minst uitgezakt bij zit, alsof zijn lichaam net zo vormeloos is als een zak met zout. (‘Ik ga nooit meer met hem dansen; hij zit er de hele avond als een zoutzak bij.’)
De jeneverdrinker koppelt beide uitdrukkingen aan elkaar. Iemand wordt, in geldelijke zin, ‘uitgeschud’ - en wat blijft er van hem over? Een (lege) zoutzak.
Pag. 22, r. 5/6 ‘...we kunnen niet aan de gang blijven.’
(Ah, hier worden we herinnerd aan de invalide die door Albert in De slag... naar huis wordt geduwd!)
Ja, je hebt het goed begrepen: Albert wil er geen dagtaak van maken, van het helpen van gebrekkige mensen. Afgelopen nacht nog een invalide, nu alweer een bewusteloze oude man: we kunnen (=ik kan) niet aan de gang blijven.
Lieve Helga,
Dit gaat nu op de fax. Ik zit te wachten op een telefoontje van Lidewijde Paris, zoals je weet sinds september '99 de nieuwe uitgeefster van Querido. (Ary Langbroek is nu directeur van heel Singel 262.) Met haar moet ik het publicatieschema voor de nieuwe romancyclus ‘Homo duplex’ bespreken. Die cyclus heb ik, na veel gepuzzel, uiteen laten vallen in zeven (7) relatief kleine romandelen, die verspreid over de komende 5 à 6 jaar moeten gaan verschijnen - het eerste boek (nog steeds: Moeilijke Voeten najaar 2000. Er is dus nog altijd de mogelijkheid, gezien de geslonken omvang van de afzonderlijke delen, dat ik een fles Champagne van je win.
De vragen over De slag... zijn gefaxt, zie ik. Ik vind het ook uitstekend als je van e-mail gebruik blijft maken. Zelf blijf ik mijn antwoorden faxen, omdat ik ze rechtstreeks op de typemachine tik, en dan aan Mirjam geef.
Over enkele dagen dus mijn proloog-antwoorden.
Liefs,
Adri
| |
| |
| |
Fax für Helga van Beuningen
von A.F.Th. van der Heijden
Amsterdam, 5 april 2000
Lieve Helga,
Zo, de recensies komen los. Van die van Hermann Wallmann uit de Süddeutsche Zeitung bezit ik een voor driekwart onleesbare fax (gestuurd een bevriende uitgever, Jaco Groot van De Harmonie), maar uit wat wel leesbaar is, kan ik min of meer opmaken dat de recensent een fan is van D.t.t. Ik wacht nog op een compleet leesbare kopie van de kant van Suhrkamp. Heb jij Wallmann inmiddels gelezen? De vrijwel onleesbare kopie aan jou doorfaxen had geen zin.
Jij nog bedankt voor je recensie-fax. Altijd fijn om na zoveel jaren nog eens iets te horen over Ein Tag... De recensie uit de Zürcher Zeitung kunnen we gerust inlijsten - toch? Herr dr. dr. Siegfried Unselt stuurde mij enkele dagen terug een kopie van dat stuk, vergezeld van een exemplaar van Das Gefahrendreieck. Uit een begeleidend schrijven kon ik opmaken dat hij mij hiermee het eerste exemplaar aanbood. Zo schieten we op.
Nu ga ik jouw vragen aangaande De Blauwbrug beantwoorden. Later dan mijn bedoeling was. Ik heb een week lang gepuzzeld op het publicatieschema (of eigenlijk op het ‘schema van inlevering manuscripten’) voor de zeven deeltjes Homo duplex. Dat bleek nog een hele klus, waar ik me danig op verkeken had. Ik ben er nu uit. Het eerste verschijnt februari 2001, het zevende en laatste (onder voorbehoud) mei 2005. Ik sluit niet helemaal uit dat er tussen de delen 4 en 5 een kleine roman verschijnt De blauwe traan, die niets met de cyclus te maken heeft. Je ziet, ik geef alle hoop op Champagne nog niet op. Maar, eerlijk is eerlijk: eerst ben jij aan de beurt.
Nu over naar De slag om de Blauwbrug.
De slag om de Blauwbrug
p. 9 ‘Joyriding’ (de hoofdstuktitel): (In de Russische vertaling is dit als enige woord onvertaald gelaten, met een verklarende voetnoot.) Bij jullie niet gebruikt... Daaraan moest ik denken toen ik laatst in de krant las over een geval van joyriding door een 14-jarige Duitse jongen, die met een gestolen vrachtwagen nabij Geldrop door een wegversperring was gereden, en daarbij een Eindhovense politieagent
| |
| |
omver had gereden. Hij werd uiteindelijk in Duitsland gepakt, las ik - en ik dacht: zal dat nou geen communicatiestoornis geven tussen Nederlandse en Duitse politie en justitie?
‘Duidelijk geval van joyriding.’ ‘Nein, nein: Spritztour!’ Enz.
Spritztour, kortweg, lijkt me uitstekend, Helga, na wat je me erover uitgelegd hebt. Inderdaad heb ik ‘joyriding’ niet louter letterlijk gebruikt. Het slaat op het hoofdstuk als geheel, dat vol beweging is. (Inderdaad: in contrast met ‘Passen op de plaats’.) Alberts leven is een kwestie van ‘stilstand in de beweging’. Hij breekt auto's open, maar in plaats van erin weg te rijden, maakt hij een soort innerlijke pleziertocht: die van het ‘leven in de breedte’.
p. 16 ‘...beeldscherm...’ Ja, bedoeld is een klein formaat televisie, ingebouwd in het dashboard. Ik stel me zo voor dat het ergens in het midden van het dashboard zit, zodat bestuurder en bijrijder er allebei naar kunnen kijken.
p. 18 ‘...kleine handelaar... middelgrote handelaar...’ De woordkeus hier (en elders) hangt samen met Alberts gêne voor het jargon dat met heroïnegebruik samenhangt. Zie bijvoorbeeld Onder het plaveisel pag. 316 (na de witregel): ‘Pusher, dealer, scoren, dope, fix, shotje, horse, cold turkey... Albert haatte al die woorden.’ Enz.
Bovendien wil de verteller in dit stadium van de vertelling nog het een en ander in het midden laten. De lezer behoort nog niet helemaal te weten waar hij met Albert aan toe is. Kun jij in het Duits een zodanige formulering voor ‘handelaar’ gebruiken dat dealer hier niet uitgesloten is? Het feit dat hier een represaille wordt uitgevoerd, duidt er al op dat we niet met ‘gewone’ handelaren te maken hebben.
p. 21 r. 7/8 ‘...kogelkringloopbesturing...’ Ik heb weinig tot geen verstand van auto's, maar bij het schrijven van ‘Blauwbrug’ had ik te maken met een hoofdpersoon die door het afschuimen van auto's vanzelf een grote kennis erover opbouwt. Ik heb wat catalogi over (destijds, begin jaren tachtig) de nieuwste modellen erbij gesleept. De catalogi heb ik niet meer bij de hand, maar ik weet zeker dat ik o.m. ‘kogelkringloopbesturing’ er letterlijk uit geciteerd heb. Nu ik het woord, door jou erop gewezen, terug zie, komt het me voor als een iets te letterlijk uit de grondtekst vertaalde term voor in een gebruiksaanwijzing. Ik kan me niet anders voorstellen dan dat hier ‘kogellagerbesturing’ bedoeld is. Hou het daar maar op.
Ik vond destijds gewoon ‘kogelkringloopbesturing’ lekker snobbish klinken uit de mond van een autokraker.
| |
| |
p. 22 2e al/midden ‘Huis van Bewaring’ Hier bedoeld: Untersuchungsgefängnis.
p. 22 4e r. v.o. ‘Voor ons uit...’ Ik snap op mijn beurt wat jíj bedoelt, maar dan hebben we het over regen die door de rijdende auto zelf gemanipuleerd wordt. Ik heb het hier meer over een watergordijn waar de auto nog doorheen moet. Verderop (waar het over de gekleurde lampjes gaat) blijkt dat er ‘wind’ is. Motregen is geen zware regen, doch integendeel een fijne regen, een soort ‘zware mist’. Ik stel me zo voor dat de regen onder het lantaarnlicht als gordijn op de wind uitwaaiert.
Ik heb het hier ook een tikje theatraal bedoeld: een tule-achtig gordijn van motregen waaiert open, en zie, daar ontvouwt zich het havenhoofd met de wenkende gekleurde lampjes...
p. 36 r 9 ‘Ik geef het je te doen, vader.’
Frans vertelt bitter, maar kennelijk ook met enig mededogen, over hoe zijn broer invalide is geworden, en rondt zijn relaas af met: ‘Ik geef het je te doen, vader’, waarmee hij zoiets zeggen wil als: ‘Verplaats je maar eens in zijn positie!’ of: ‘Het zou jóu maar overkomen!’
Dat ‘...vader’ is niet meer dan een ironische stoplap. Vergelijk Russische romans (Gogol bijv.) waarin iedereen elkaar om de haverklap met het speels-spottende ‘vadertje’ aanspreekt.
Er had net zo goed kunnen staan: ‘Ik geef het je te doen, makker.’ Of: ‘...vriend.’
p. 37 6e r v.o. ‘...contraprestatieregeling...’
Eind jaren zeventig/begin tachtig speelden in Amsterdam enkele gevallen van gefrustreerde kunstenaars die resp. een Rembrandt en een Van Gogh bekrasten (de een gebruikte een tafelmes, de ander een schroevedraaier). De een was gewoon geestelijk gestoord, de ander zei dat hij het, als beeldend kunstenaar, had gedaan om de aandacht te vestigen op zijn maatschappelijke positie: hij kwam almaar niet in aanmerking voor een contraprestatieregeling.
Vooral dit laatste motief deed in Nederland nogal wat stof opwaaien. Het is ongetwijfeld ook Baruch D. Kirschenbaum ter ore gekomen - getuige zijn opmerking tot Albert. Spottend houdt Kirschenbaum hem voor dat, mocht Albert voor een contraprestatieregeling in aanmerking willen komen, er wel andere manieren zijn dan het beschadigen van een kunstwerk.
Voor ‘contraprestatieregeling’ kun je natuurlijk iets invullen dat de Duitse lezer beter begrijpt. Het is natuurlijk gewoon een soort werkbeurs of subsidieregeling, maar dan afhankelijk van een ‘tegenprestatie’, nl. een aantal voor openbaar gebruik in te leveren kunstwerken.
| |
| |
p. 38/laatste r. ‘...knijpscharen...’
‘Bügelschere’ lijkt me niet slecht.
Morgen meer. Hartelijke groeten en veel liefs, Adri
| |
Fax für Helga van Beuningen
von A.F.Th. van der Heijden
Amsterdam, 7 april 2000
Lieve Helga,
Het gaat mondjesmaat, zoals je ziet. Ik maak, geheel tegen mijn bedoeling, een rommelige en drukbezette week door. Ik hoop mijn antwoorden komend weekend af te krijgen.
Ik voeg hier een krantestukje bij om je op de hoogte te houden van mijn overige vorderingen.
Hier volgen enkele antwoorden:
gouwen = gouden
p. 41 r 7/8 ‘...gouwen spionnetjes...’
De dame van wie ik hier de buste heb proberen te tekenen, draagt een muts (of kap) in Zeeuwse klederdracht: van wit, opgesteven kant. Daar horen gouden sieraden bij: rechthoekige, ietwat gebogen gouden spiegeltjes ter weerszijden van het hoofd, ter hoogte van de slapen. De gouden spiegeltjes (of plaatjes) zijn op de een of andere manier op gouden steeltjes aan de muts bevestigd. Ze doen, althans in de verbeelding van ‘Willem’, een beetje denken aan dat typisch Amsterdamse fenomeen van de ‘spionnetjes’. Een spionnetje is een verstelbaar rechthoekig spiegeltje dat bewoners van bovenwoningen naast hun raam monteerden, zodat ze, zonder uit het raam te hoeven hangen, konden zien wie er beneden aan de deur stond, of ook wel gewoon om te zien wat er op straat gaande was. Ze zijn nagenoeg
| |
| |
uit het stadsbeeld verdwenen, deze spionnetjes, maar twintig jaar geleden zag je ze nog in de oude wijken. Ook zag je twintig jaar geleden op Koninginnedag nog wel groepjes vrouwen in originele klederdracht uit onder meer Volendam en Zeeuws-Vlaanderen naar de hoofdstad komen.
Het woord ‘spionnetje’ lijkt me duidelijk: een spiegeltje waarmee men bezoekers en buren bespioneert.
p. 42 ‘Het gevaar is op de weg.’
Bij mijn weten heeft het nooit gediend als slogan voor Veilig Verkeer Nederland; de zegswijze is ouder - voor mijn gevoel stammend uit de tijd dat struikrovers nog postkoetsen overvielen.
Ik kan me voorstellen dat iemand 's avonds laat zijn bezoek, dat nog per auto naar huis moet, uitlaat, en daarbij zegt: ‘Rij alsjeblieft voorzichtig. Het gevaar is op de weg.’
Dat is dan zowel letterlijk (‘Zorg dat je geen verkeersongeluk krijgt’) als figuurlijk (‘Het noodlot kan elk moment toeslaan’) bedoeld.
Ook hier, op pag. 42, geldt de dubbele betekenis, maar gezien de context wint de figuurlijke betekenis het van de letterlijke.
| |
| |
p. 43 4e al. (Nietzsche-citaat)
Waarschijnlijk heb je eroverheen gelezen, want hoewel er verschillende Ecce homo-edities zijn (de oorspronkelijke redactie was in handen van Nietzsches zuster, die ermee gesjoemeld heeft), kan ik me moeilijk voorstellen dat bedoelde passage in een van die edities gesneuveld is. Hij staat in de 3e paragraaf van het eerste hoofdstuk, ‘Warum ich so weise bin’:
‘Ich selber, am Geburtstage des genannten Königs geboren, am 15. Oktober, erhielt, wie billig, die Hohenzollern-Namen Friedrich Wilhelm. Einen Vorteil hatte jedenfalls die Wahl dieses Tages: mein Geburtstag war meine ganze Kindheit hindurch ein Festtag.’
Voor de aardigheid heb ik hier de oudst vindbare vertaling, uit de jaren twintig, gebruikt. (Er zijn minstens twee recentere.) Het citaat gaf me de gelegenheid mijn eigen verjaardag - 15 oktober - in de tekst te verstoppen, eveneens bij wijze van aardigheidje. Het heeft niet mogen baten: na verschijning van het boek werd ik zozeer met Albert Egberts geïdentificeerd dat ik in het vervolg op 30 april meer wenskaarten en presentjes per post ontving dan op 15 oktober. Hoogtepunt was een fles oranjebitter (een bijna lichtgevend oranje alcoholische drank, die alleen op Koninginnedag geserveerd wordt), met een strik er omheen, door mijn bovenbuurvrouw voor de deur van mijn werkkamer gezet.
p. 51 r. 12 ‘...oil rags...’
Verderop wordt een (bestaand) boek over verzamelen genoemd. Een van de meest curieuze verzamelobjecten die ik daarin aantrof, was: oil rags. Omdat de van oorsprong Amerikaan Kirschenbaum hier aan het woord is, heb ik het onvertaald laten staan: hij wist zelfwaarschijnlijk ook niet zogauw een Nederlands woord. Ik neem aan dat jij het ook onvertaald laat.
Bij eerste kennismaking dacht ik dat ‘poetslappen’ bedoeld was, en dan lappen die meer in het bijzonder voor het wegvegen van restjes olie bestemd zijn. Nu jij me met het woord confronteert, begin ik alsnog te twijfelen. Onder de dop van een benzinetank bevindt zich (ik heb het dan over motorrijders) vaak een rafelig vodje om druppels benzine op te vangen; ik heb zo'n vodje ook wel gezien onder de dop van een oliedrum. Zouden dat niet (ook) de oil rags kunnen zijn? Dat maakt ze als verzamelobject nog curieuzer. Een vettige bedoening, lijkt me.
Tot hier, voorlopig.
Liefs,
Adri
| |
| |
| |
Fax für Helga van Beuningen
von A.F.Th. van der Heijden
Amsterdam, 10 april 2000
De slag om de Blauwbrug
pag. 52/eind 3e al.: ‘...bij te zetten...’
Ja, om iets van de zinloosheid van het verzamelen te benadrukken, heb ik het woord ‘bijzetten’ gebruikt, dat ook wordt gebezigd in verband met lijkkist of urn: iemands as wordt bijgezet in de urnengalerij of iemands kist wordt bijgezet in een familiegraf. Het woord kan zeer wel figuurlijk gebruikt worden. ‘Zijn Verzameld Werk is bijgezet in de bibliotheek, en niemand leest hem meer.’
pag. 53 ‘...wit kampeerbord...’
Ja, ik bedoel wel degelijk een Teller. Een rond eetbord van harde, witte kunststof, bij kampeerders gewild om z'n onbreekbaarheid.
pag. 71 7e r.: ‘...luchie’
Luchtje, onaangename lichaamsgeur. De taxichauffeur spreekt het woord luchtje op z'n plat Amsterdams uit, en dan krijg je ‘luchie’. Kennelijk associeert hij ras niet alleen met huidskleur, maar ook met afwijkende lichaamsgeur.
pag. 77 2e al.: ‘...behaagziek...’
Nee, ik bedoel wel degelijk behaagziek in de zin van lief en aardig gevonden te willen worden. Je zou je kunnen voorstellen dat hij de bezoekers aldus uitnodigt hem te aaien.
pag. 78 6e r. v.o.: ‘...viet-ie oe?’
abn: ‘O, Jezus Christus nog aan toe, greep hij (=de hond) u?’ Of: ‘...pakte hij u?’ of: ‘...nam hij u beet?’
Hier kan ‘oe’ trouwens ook ‘je’ betekenen.
‘Viet’ is Brabants o.v.t. van ‘vatten’=pakken of nemen, ook in de betekenis van (agressief) beetgrijpen. Ik herinner me dat een onderwijzer op de lagere school ons een ezelsbruggetje bijbracht om ons het lelijke ‘viet’ af te leren. ‘Steeds wanneer je jezelf viet hoort zeggen, denk dan aan Vietnam, dan weet je dat je eigenlijk nam had moeten zeggen.’
| |
| |
pag. 82 11e r.: ‘...geknakte polsjes...’
Stel je Sux voor met haar ellebogen op het tafelblad rustend. Haar onderarmen zijn omhoog gericht, maar haar dunne handen zijn omgeknakt, alsof het haar te veel inspanning kost om ze opgericht te houden. Ook wanneer ze loopt, door een ziekenhuisgang bijvoorbeeld, zien haar dunne polsen er ietwat geknakt uit.
pag. 91 12e r. ‘...schuiltochten...’
Ik geef het toe: het staat er zonder verdere uitleg, maar ik bedoel wel degelijk dat Albert, wanneer het regent, zich van bibliotheek naar bibliotheek begeeft om er te schuilen. Te schuilen voor de regen dus. Zoals dakloze zwervers dat doen. In Dtt 3 vlucht Albert voor de regen een openbare bibliotheek binnen, en ziet dan de moordenares Hennie A. als bibliothecaresse bezig. Enfin, zover zijn we nog niet, maar die scène sluit eigenlijk hierop aan.
Om daarbinnen zichzelf iets te doen te geven raadpleegt hij kennelijk allerlei boeken, om de tijd te doden totdat de bui over is.
pag. 93 4e r. v.o.: ‘...kriebelige...’
Nee, meer zoals je na het oplichten van een tegel van het tuinpad een kriebelige wereld van wormen en insekten aanschouwt. Alles krioelt met kleine pootjes of kronkelend door elkaar heen, en dat geeft de toeschouwer een kriebelig gevoel. Geïrriteerd is in dit verband een te sterk woord.
pag. 94 2e r.: ‘...bijzitlectuur...’
Nou, een béétje dubbelzinnigheid heb ik mezelf hier wel toegestaan. Anders had er wel ‘bijrijderslectuur’ of zoiets gestaan. Degene die op de plaats naast de bestuurder zit, is natuurlijk vaak ook zijn bijzit = concubine. Ik dacht hier dus twee vliegen in één klap te slaan. Hoe Albert aan de lectuur kan zien dat de concubine van de bestuurder erin gelezen heeft, is zíjn geheim. Hij duidt elk autointerieur op eigenzinnige wijze. Hem kennende gaat zijn redenering als volgt: De echtgenote van de bestuurder zal nooit gaan zitten lezen naast hem, daarvoor heeft zij het te druk met ‘meerijden’, dwz met commentaar geven op zijn rijstijl - ‘je zit te dicht op zijn bumper, schat’, ‘je reed door rood, wou je ons allemaal dood hebben?’ enz.
pag. 95/midden ‘Het mens... Nou goed?’
‘Het mens’ klinkt nogal oneerbiedig wanneer er de koningin mee wordt bedoeld. In het verleden zou zoiets als majesteitsschennis zijn uitgelegd, maar zo scherpslijperig zijn tegenwoordig zelfs de koningsgezinden niet meer.
‘Nou goed?’ - Ja, met ‘Snap je het nou eindelijk?’ kom je dicht in de buurt. ‘Begin je eindelijk iets door te krijgen?’
| |
| |
pag. 96 5e r. v.o.: ‘Hemelsbreed... per strekkende meter...’
Wanneer Albert in het groot (‘hemelsbreed’) denkt, is zijn instelling fatalistisch; denkt hij in het klein (‘per strekkende meter’) dan blijft er van dat fatalisme niet veel over.
Het klinkt een beetje als een metafoor uit de tapijthandel: vaste vloerbedekking wordt ‘kamerbreed’ aangeboden, en kost ‘per strekkende meter’ƒ 130,-. Alleen heb ik er hier een metafysisch tapijt van gemaakt: hemelsbreed, terwijl de aardse tegenhanger nog steeds zich per strekkende meter ontrolt.
Hemelsbreed, dus in het groot gedacht, zal Albert zeggen: De mens is hoe dan ook altijd de dupe, het heeft geen zin je ertegen te verzetten, laat staan ertegen te protesteren. Maar zodra Albert zelf ergens de dupe van is geworden verlaat hij zijn hemelsbrede standpunt, om kleinzerig en kleinzielig - redenerend ‘per strekkende meter’ dus in het klein - de schuldigen aan te wijzen. Kortom, hij weet zijn filosofie niet in praktijk te brengen.
pag. 97 r. 3/6 ‘...libellen...’
Dat ‘bezeren’ moet je je niet te erg, met veel bloed en zo, voorstellen. Maar ik herinner me wel degelijk dat een aanvaring tijdens het zwemmen met zo'n waterjuffer een onaangenaam pijntje kon opleveren. Dat kwam door de snelheid van die vliesvleugelige vleugeltjes langs de natte huid. ‘Ik heb me gesneden aan een libelle,’ hoor ik mijn zusje nog zeggen.
Er zal ongetwijfeld een hoop kinderaanstellerij bij zijn komen kijken, maar feit is dat we beducht waren voor die waterjuffers.
Pag. 100 5e al. ‘...sjacheraars...’
Ik heb het hier over de handelaren van het Waterlooplein, die tijdelijk, ivm de bouw van het Muziektheater, op een plein verderop waren ondergebracht. ‘Sjacheraars’ is een pejoratieve benaming die ze eigenlijk niet verdienen. Ze doen wel aan loven en bieden, en aan ‘pingelen’, maar verder is het doorgaans eerlijke handel. Maar goed, het zegt iets over Alberts karakter dat hij de handelaren hier ‘sjacheraars’ noemt. Hij maakt de dingen graag erger dan ze zijn.
Pag. 100 ‘...mindere broeders...’ Nee, geen fratres minores, dan zou er ‘minderbroeders’ hebben gestaan, al heeft dit laatste woord mij blijkbaar onder het schrijven in de weg gezeten. De uitdrukking is eigenlijk ‘mindere goden’ (wat hier niet misstaan zou hebben), maar ik heb ook wel horen spreken, door kunstenaars, over hun ‘mindere broeders’ - dus qua talent minder bedeelde collega's. Ook ik bedoelde hier, inderdaad, de minder getalenteerden, de ‘onderknuppels’.
| |
| |
Lieve Helga,
Heel veel dank voor de doorgefaxte recensies. ‘We staan er mooi op’ - ook zo'n Nederlandse uitdrukking. Het doet me altijd erg goed wanneer ook jouw arbeid geroemd wordt. Sterker, ik vind een recensie onvolledig wanneer er niets over instaat, want pas door jouw herschepping bereikt mijn werk het Duitse publiek.
Hierna krijg je nog één fax met Blauwbrug-antwoorden. Ja, stuur me de Barmhartigheid-vragen maar bij porties - ‘om de paar weken’ zoals je voorstelt.
En o ja, nog iets over Blauwbrug: op pag. 68 - pas onlangs wees iemand mij daarop - staat: ‘Unsre Ehre...’ (kort na de eerste witregel); moet zijn: ‘Menie Ehre...’
Hartelijke groeten, ook voor Wolfgang,
Adri
| |
Fax für Helga van Beuningen
von A.F.Th. van der Heijden
Amsterdam, 12 april 2000
Lieve Helga,
Hierbij de laatste Erläuterungen aangaande
De slag om de Blauwbrug
pag. 101/laatste al.: ‘...Nassau's blauwe voorganger...’
Ja, de Blauwbrug was het Amsterdamse antwoord op de Pont Neuf in Parijs, daarom noemt Albert hem spottend ‘de mooiste Seinebrug van Amsterdam.’ De Blauwbrug in zijn huidige gedaante stamt van midden of tweede helft vorige eeuw. De brug die daarvóór op die plaats lag (een min of meer ‘gewone’
| |
| |
Amsterdamse brug) heette ook al de Bla(a)uwbrug, en was met zijn naam een verwijzing naar de/een prins van Nassau, wiens familiekleur/wapenschild blauw was. De nieuwe brug erfde dus niet zozeer de kleur als wel de naam van de oude brug=z'n Nassau's blauwe voorganger.
Sinds de 2e helft van de 19e eeuw denken wij bij het horen van de familienaam Nassau ‘in het oranje’, omdat de naam al zolang aan die van Oranje (‘Van Oraniën’) gekoppeld is, voluit: de Nederlandse koninklijke familie Van Oranje Nassau. Op Koninginnedag ziet heel Nederland oranje, maar logischer zou zijn geweest: afwisselend oranje en blauw.
De zin tussen haakjes moet je dus eigenlijk zó lezen: ‘(genoemd naar zijn voorganger, een in Nassau's blauw geverfde brug uit een lang vervlogen tijd toen de naam Nassau nog niet uitsluitend met de kleur oranje geassocieerd werd).’
pag. 101 ‘...politiebusjes...’
Het is goed dat je hiermee komt. Het zijn eigenlijk behoorlijke bussen. Het woord ‘politiebusje’ verwijst eigenlijk naar de tijd dat de Nederlandse politie zich van ‘Volkswagenbusjes’ bediende om arrestanten in te vervoeren. Als we op een verboden plek op straat aan het voetballen waren, riepen we dus naar elkaar, bij het zien verschijnen van een donkerblauw Volkswagenbusje: ‘Hee, pas op... een politiebusje!’
De ‘combi's’ die ik hier bedoel, zijn veel breder, hoger en langer dan Volkswagenbusjes. Ze hebben een plomper uiterlijk ook; de ramen zijn aan de buitenkant met een stevig raster bedekt. Maar je moet ook weer niet denken aan een bus even lang als een stadsbus; dat type wordt ook wel gebruikt voor het vervoer van oproerpolitie. Ik weet niet of er in een combi veertig dik ingepakte me'ers passen, maar twintig zeker.
‘Combi’ wordt gebruikt, volgens Van Dale, als afkorting van ‘combinatiewagen’, en dan bedoelt men - alweer volgens Van Dale - een wagen die voor zowel personen- als (licht) vrachtvervoer kan dienen. Ik vermoed dat in politiejargon ‘combi’ staat voor: gecombineerd politie- en arrestantenvervoer, want ze worden voor allebei gebruikt.
Met ‘politiebusje’ en ‘combi’ bedoel ik dus hetzelfde voertuig. Ik denk dat voor jou Polizeibusse en Mannschaftswagen allebei bruikbaar zijn, tenzij men daar in Duitsland verschillend formaat bussen mee aanduidt.
pag. 102/12e r. ‘...commissaris Mooie Kees...’
Sinds 30 april 1980 hebben we alweer ettelijke nieuwe hoofdcommissarissen van politie gekend in Amsterdam, zodat ik even moet nadenken hoe die van destijds
| |
| |
ook alweer heette. Kees To(o)renaar, geloof ik. In ieder geval heette hij Kees, en werd hij door de onderwereld, waar hij vele vrienden had, ‘Mooie Kees’ genoemd. Ik herinner me dat zijn afscheid, toen hij met pensioen ging, tot een klein schandaal leidde, omdat op de receptie zoveel penose aanwezig was, met protserige cadeaus. Het zegt iets over het kleinschalige Amsterdam, waar zelfs politie en penose familiair met elkaar omgaan.
Hoofdcommissaris Mooie Kees dus... Maar wat jij daarmee aanmoet in het Duits? In het Nederlands klinkt dat ‘Mooie Kees’ inderdaad als een bijnaam uit de onderwereld, een tikje malicieus. Ik bedoel: als de hoofdcommissaris geen imposant uiterlijk had gehad, en Henk had geheten, was zijn bijnaam misschien ‘Lepe Henkie’ geweest, of zoiets.
Pag. 110 ‘...stationcar...’ Hier bedoel ik wel degelijk een ‘combi’ zoals door Van Dale omschreven als een wagen (langgerekte auto met bagageruimte) voor gecombineerd vracht- en personenvervoer. Vertaal dus gerust door Kombi. ‘Kombi’ moet je beslist niet voor Mannschaftswagen gebruiken, want het Nederlandse ‘combi’ zoals gebruikt voor politie- of me-bus, is een vinding van de politie zelf (wat de pers niet belet het woord in officiële kranteverslagen te vermelden, en deze schrijver niet belet het in zijn romans te gebruiken).
Pag. 111 eind 1e al.: ‘...winkelen...’
Ja, ‘winkelen’ is hier een wat plastischer woord voor ‘rommelen’ of, zoals jij oppert: ‘Wat ben je aan het doen?’
Ik hoorde het vroeger, in voorkomende gevallen, vaak in mijn familie gebruiken. Een oud vrouwtje is mompelend aan het rommelen in een berghok, met handelingen buiten het zicht van de toeschouwer; mijn vader zegt op zo'n moment: ‘Wat díe daar nou allemaal aan het winkelen is... ik weet het niet.’
De activiteit lijkt kennelijk op winkelen, in een winkel of op de markt: rommelen in de schappen, graaien in het uitgestalde...
Pag. 113/midden ‘...zetel van het gepantserde sprookje...’
De troonsbestijging van een nieuwe koningin heeft natuurlijk iets van een sprookje - althans, zo wordt het door de koningsgezinden graag voorgesteld. Maar als je het sprookje alleen kunt realiseren door de plaats waar de beëdiging plaats heeft (in dit geval de Nieuwe Kerk) hermetisch af te grendelen door een politiemacht compleet met scherpschutters, krijgt men een ‘gepantserd sprookje’ denk ook aan politieschilden, pantserwagens, kogelvrije vesten etc.)
Met de zetel van het gepantserde sprookje bedoel ik in de eerste plaats de Nieuwe
| |
| |
Kerk - het middelpunt van alle concentrische politiecordons etc. Je zou kunnen parafraseren: ‘Het gepantserde sprookje zetelde in de Nieuwe Kerk.’ Voor mij was het aardige van het gebruik van ‘zetel’ dat ik er ook mee kon verwijzen naar de troon die Beatrix op het punt stond te bestijgen.
Pag. 121/begin 3e al.: ‘...fröbelde...’
Ja, het is een verwijzing naar het fröbelen, het nog kinderlijke spelen dat door kleuters op de Fröbelschool (ook bij ons vroeger zo geheten) beoefend werd volgens de opzet van de Duitse pedagoog Fröbel. Fröbelen toegepast op het handelen van een volwassene, zou je kunnen omschrijven als: hij zat maar vrijblijvend, gedachteloos een beetje te spelen - zoals een volwassen mens dat bijvoorbeeld met een sleutelbos kan doen, zonder goed te weten waar hij mee bezig is.
Albert Egberts herinnert zich dat hij op die bewuste ochtend maar een beetje met zijn schaar zat te fröbelen/ spelen, zonder te weten wat hij deed - totdat, in de laatste alinea, tot hem doordrong dat die schaar een perfect (en verontrustend) beeld van zijn leven bood.
Tsjak! - Hiermee knip ik deze lange Blauwbrug-fax af, in de hoop dat je er iets mee kunt.
Ik moet nu, woensdagmiddag, met Tonio de stad in. Hij krijgt een videospel als beloning voor het ordenen en in mappen doen van al mijn recensies door de jaren heen.
Heb je nog last van je tandvlees? Hopelijk is de bedachte oplossing afdoende gebleken.
Hartelijke groeten, liefs,
Adri
| |
| |
| |
Fax für Helga van Beuningen
von A.F.Th. van der Heijden
Amsterdam, 13 april 2000
Lieve Helga,
Ja, heel goed dat je het ‘monsterproject’ naar Fellinger hebt doorgestuurd. Dan kunnen ze de afdeling Nederlandse literatuur alvast uit wanhoop opdoeken.
Het is niet zozeer dat deel 1 ‘pas in het voorjaar van 2001’ verschijnt, als wel dat het helemaal in het staartje (februari 2001) van de najaarsaanbieding 2000 zit. Het is zo'n 2 à 22 maand opgeschoven. Het tweede deel wilde ik graag bij mijn 50ste verjaardag (15 okt 2001) laten uitkomen. Als deel 1 op 15 nov. 2000 zou verschijnen, zou er bijna een vol jaar tussen de eerste beide boeken van de cyclus zitten. Dat kwam me slecht uit, omdat deel 1 toch enigszins, net als ‘Blauwbrug’, een proloog-karakter heeft.
Ik werk nu, wat ontspannener, aan de delen 1 en 2 sámen.
Het spijt me dat ik je niet verder kan helpen met die ‘kogelkringloopbesturing’. Ik heb destijds voor die term (opgepikt uit een nu onvindbaar geworden autocatalogus) gekozen omdat ik hem komisch vond klinken en vond getuigen van de waanzin rond de autowereld. Bovendien, als de lezer zo'n term uit de mond van de hoofdpersoon opvangt, is hij er onmiddellijk van overtuigd dat de man een expert op autogebied is. (De schrijver kan niet zonder dit soort misleidende trucs.)
Ik geef je de vrije hand in het invullen van deze merkwaardige vakterm.
De slag om de Blauwbrug/pag. 106/1e alinea: ‘...drijvende schuurtjes...’
De van oorsprong Amerikaanse beeldend kunstenaar Victor iv (=artiestennaam) had vele jaren lang een woonboot bij de Blauwbrug liggen. Hij was altijd bezig dit imperiumpje uit te bouwen met grote vlotten, waarop hij houten hokken (schuurtjes) bouwde, waarin hij materialen onderbracht (aangespoeld wrakhout) die hij dan weer voor zijn kunst gebruikte. Ook zijn kippen waren erin ondergebracht.
De vlotten met de schuurtjes erop waren met kettingen aan de boot vastgemaakt. Rondom de schuurtjes waren de vlotten met hooi bedekt - een verzamelplaats voor alle eenden uit de buurt. Er groeiden zelfs gewassen op.
| |
| |
Victor iv kwam regelmatig in aanvaring met de autoriteiten, die vonden dat hij zijn vlotten in een te grote straal rond zijn boot uitbouwde.
Een paar jaar na het verschijnen van ‘Blauwbrug’ is Victor iv bij herstelwerkzaamheden tussen twee vlotten (of drijvende schuurtjes) in te water geraakt en verdronken. Hij werd door tout Amsterdam, in alles wat maar varen en drijven kon, over de Amstel naar zijn laatste rustplaats begeleid: Zorgvlied (het ‘Commervlugt’ uit Advocaat...)
In Advocaat van de hanen overweegt Albert Egberts voor de componist Seijffardt een operalibretto te schrijven met de titel Victor iv, over de geschiedenis van het Waterlooplein, met de witharige kunstenaar als verteller. Uiteindelijk wordt het een opera-eenakter: De kijkdoos.
Als er nog meer dingen zijn aangaande ‘Blauwbrug’, hoor ik het wel. Mijn laatste antwoorden, t/m pag. 121, moet je inmiddels ontvangen hebben.
Hartelijke groeten, ook voor Wolfgang,
Adri van der Heijden
| |
Aan Helga van Beuningen
Bad Segeberg
Amsterdam, 19 juli 2000
Lieve Helga,
Vanmorgen heb ik Mirjam en Tonio en de oude Natan uitgezwaaid. Ze zijn nu met de auto op weg naar Lugano - de Zwitserse kant, waar Mirjam als meisje ook de vakanties met haar ouders doorbracht. Op 4 augustus komen ze terug. Ik ben dus 2 1/2 week op mezelf aangewezen, en móet wel hard werken, anders heeft het geen zin dat ik mijn gezinnetje er zonder mij op uit heb gestuurd.
Toen jouw fax kwam (6 juli) zat ik net in een zodanige fase van mijn werk dat het nadelig zou zijn geweest de boel te onderbreken. Nu heb ik al het (soms
| |
| |
definitieve, soms nog ruwe) materiaal voor Moeilijke voeten gereed, en kan ik gaan ‘monteren’. Dat moet leiden tot een leesbare voorlopige versie, die ik eind augustus wil inleveren, waarna er nog 2 1/2 maand overblijft om hele lappen tekst te herschrijven. Midden november dient de definitieve tekst ingeleverd te zijn. Publicatie: half februari 2001. En dat is dan nog pas Homo duplex 1.
Dus, Helga, nu of nooit: alvorens de ‘montage’ aan te pakken, ga ik je vragen beantwoorden.
Het Hof van Barmhartigheid (antwoorden 1)
p. 25/2e al. r. 4 ‘...kleden...’ Ja, het Nederlands laat hier in het midden wát voor kleden precies: oude wandkleden of afgedankte tafelkleden. Ik denk dat je er met Tuch of Tischtuch heel dichtbij zit.
(Wat is het verschil tussen Tischtuch en Tischdecke? Of is er geen verschil?)
Karierte (Woll-)Decke is precies wat ik bedoel.
p. 33 ‘...Vlaamse Gas...’ Ik denk dat ‘gas’ oude Nijmeegse streektaal is voor smal straatje of, beter, steeg.
Zoals het Duitse Gasse=steeg.
Overigens bestaat er in de Nijmeegse binnenstad wel degelijk een straatje van die naam, waaraan een aantal discotheken en gokholen ligt, en waar regelmatig steekpartijen plaatsvinden.
p. 53/r. 11 ‘...kleden...’ Hier speelt de gedetailleerde naamgeving van het Duits ons weer parten. Als ik in het Nederlands lees dat een kamer is volgepropt met kussens en kleden, dan denk ik aan: alle mogelijke kleden. Op de grond, tegen de wanden, over tafels en divans. Juist door dat ‘volgepropt’ zie je velerlei kleden voor je.
Lastig. Kom je eruit, denk je? Is een opsomming van, bijvoorbeeld, drie verschillende soorten kleden toegestaan?
p. 57/midd. 2e al.: ‘...celletje...’ Je hebt het perfect begrepen. Celletje i.p.v. cent(je). De woordspeling zit 'm ook in dat ‘storten’. Je stort ook geld op je eigen rekening, waarna je redelijkerwijs enige rente kunt verwachten. Deze Italiaanse meneer stort onbaatzuchtig, zonder er een cel (in de gedaante van een beginnende vrucht) voor terug te ontvangen.
p. 66/laatste zin: ‘...omheen... slechte verstaanders...’
Ja, ‘er omheen’ verwijst hier naar ‘haar geheim’: de moordzaak, en of zij - Hennie
| |
| |
- de moord op haar moeder al dan niet gepleegd heeft.
Rondom die moordzaak hebben stemmenkoren geklonken, ter becommentariëring - als bij een Griekse tragedie, maar dan meer eigentijds: opgewonden caféstemmen uit Het Wapen van Lummel. Maar de lieden die in het café commentaar leveren op een in het dorp gepleegde moord, zijn natuurlijk altijd moedwillig slechte verstaanders. Aan de ware toedracht hebben ze eigenlijk geen boodschap. Ze willen geroddel en verdachtmakingen horen, niet de waarheid (of alleen wat zij zelf graag als de waarheid willen zien).
Ken je de uitdrukking ‘een slechte verstaander’? Voorbeeld: ‘Alleen een slechte verstaander zou uit mijn mededelingen hebben kunnen opmaken dat ik haar niet aardig vind.’
Een slechte verstaander is doorgaans iemand die per se het verkeerde wil horen of begrijpen. Voor de slechte verstaander staat vast dat Hennie haar moeder heeft vermoord. Ze heeft immers ook (onbewezen) haar vader koudgemaakt? Nou dan!
En als de stemmenkoren van slechte verstaanders aangaande de Lummelse moordzaak alleen nog bestaan als echo in de (ongetwijfeld onbetrouwbare) herinnering van die slechte verstaanders zelf, ja, dan is een mogelijke reconstructie van de ware toedracht verder weg dan ooit. - Dat is wat de verteller zijn lezers hier, bij wijze van waarschuwing, lijkt te willen voorhouden.
p. 67/midd.: ‘...zweven...’ Hier wel degelijk een verwijzing naar de hangende tuinen die jij bedoelt. Ik heb ze - misschien incorrect - ook wel ‘zwevende tuinen’ horen noemen (wellicht door de associatie met vliegend tapijt?). Laten we het erop houden dat Cor denkt dat de tuinier na een borrel zijn Arnhemse tuinen ziet zweven - totdat ze gaan lijken op de Hangende Tuinen van de Semiramis.
Het geheim is natuurlijk dat Cor hier opzettelijk overdrijft. Omdat je niet kunt zien hoe zo'n tuin is ‘opgehangen’, noemt hij het maar meteen een zwevende tuin.
Is er in het Duits een mogelijkheid om met ‘zweven’ naar ‘hangen’ te verwijzen? Je mag van mij ook vertalen: ‘Anders willen ze natuurlijk nooit gaan hangen, die tuinen.’
Het gaat me erom dat de associatie met de Hangende Tuinen niet verloren gaat.
p. 67/r. 8 vo: ‘...beenkappen...’ Ja, ik bedoel hier het beenschild, en zo mag je het ook - enkelvoud - vertalen. Maar Cor Coster is nu eenmaal een man die het in zo'n geval over ‘beenkappen’ heeft - nét er even naast dus.
p. 76/r. 9: Ik zou zeggen: de eerste door jou aangevoerde mogelijkheid: an das man...
| |
| |
p. 77/r. 2 ‘...afgeleide...’ is hier synoniem met indirekte (lichtval), dus ga je gang.
p. 79/r. 3 vo + p. 80: ‘...mama...’ Het zal wel iets typisch Nederlands (en Ned. provinciaals) zijn. Ik sprak als kind mijn moeder ook zo aan: ‘Is mama niet moe?’ ‘Hoe laat is mama thuis.’ Enz. Ik dacht altijd dat het iets Brabants was, totdat ik me verdiepte in de moordzaak die ik hier heb verwerkt tot de zaak-Hennie A. Ik kwam in het proces-verbaal een dialoog tegen tussen moeder en zoon, waarin de zoon zijn moeder in de directe rede met ‘mama’ aansprak. Het kwam me zeer authentiek voor. Ik heb er dankbaar gebruik van gemaakt.
Maar in het Duits bestaat dat kennelijk niet. Misschien moet je het toch maar zo laten. Wie weet krijgt het in het Duits iets intrigerends of geheimzinnigs.
Met achterlijk of slim heeft het in elk geval niets te maken. En provocerend of tartend is het evenmin.
p. 89/r. 9/10 vo: ‘...eskadron... schuur...’
Dat ‘halve eskadron’ heb ik uit de documentatie over de moordzaak (het psychiatrisch rapport over de verdachte), maar daarin wordt niet van een hoeveelheid manschappen gerept. Naar mijn schatting gaat het hier om een peloton tankmanschappen. (Twee pelotons samen kunnen een heel eskadron vormen.) Preciezer kan ik het je helaas niet zeggen.
De schuur. Ja, ga er maar vanuit dat de ouders tijdens de oorlog al tuinders waren. (Ergens wordt, geloof ik, vermeld dat de vader de Duitse bezetter om de tuin leidt waar het zijn produktie betreft.) Het soort schuur als hier bedoeld, is groot, is dus een Scheune.
p. 98: ‘...muffe romans...’ Het zijn titels die ik me méén te herinneren (ze komen als authentiek op me over), maar waarvan ik de schrijver(s) niet herinner. Kan er iets op tegen zijn als je ze zo letterlijk mogelijk vertaalt?
p. 101/1e al.: ‘...aanwezigheid...’ ‘...want Flix was in elk type ruimte dubbel en dwars aanwezig.’
‘...want wat voor ruimte het ook was, groot of klein: om Flix kon je niet heen.’
‘...want in wat voor ruimte ook: Flix miste het vermogen om onnadrukkelijk aanwezig te zijn.’
‘...want Flix legde je in elke ruimte zijn aanwezigheid op.’
‘Last van aanwezigheid hebben’ is geen staande uitdrukking. Ik hoorde het een keer door iemand over iemand anders zeggen, die de neiging had in gezelschap alle aandacht op een drukdoenerige manier naar zich toe te trekken:
| |
| |
‘X heeft last van aanwezigheid, als je begrijpt wat ik bedoel.’
Ik besloot dat eufemisme te adopteren mbt Flix, van wie ik me voorstelde dat hij in ruimtes altijd zeer aanwezig was.
p. 106/r. 10: ‘...tochtig...’ Ja, haar ouders doen in runderen, dus het woord tochtig is in dat milieu gemeengoed.
p. 117/4e al.: ‘...seminarie...’ Hier is bedoeld: seminarie als priesteropleiding.
Je moet het eigenlijk zo lezen: ‘van het seminarie en - later - het klooster...’
p. 126/2e al.: ‘...dat kwam nooit meer goed...’ Het huis staat hier voor: moeke zelf. Als ze het huis niet gewoon via de voordeur, na aanbellen, konden betreden, en zich er alleen met bruut geweld - via hard gereedschap - toegang toe konden verschaffen, dan kwam het nooit meer goed met dat huis. Dan zou er iets onherstelbaar beschadigd raken.
Maar wat Hennie eigenlijk voorvoelt, is dit: Als de politie zulk gewelddadig gereedschap nodig heeft om bij moeke binnen te komen, dan komt het met moeke (ook) nooit meer goed.
Nog een stapje verder gaand zou je kunnen interpreteren: bij het noemen van het gereedschap krijgt Hennie een visioen van het werktuig waarmee moeke is omgebracht.
p. 139/3e al.: ‘...Zelf kwam hij er ook wel mee...’
(Als Albert hem er niet op attendeerde dat hij stonk,) wees Thjum zijn vriend er ook wel eens uit zichzelf op door zijn neus onder zijn sweater te steken enz.
Of:
‘Uit zichzelf zei hij er ook wel eens iets van door...’
Dat ‘Zelf kwam hij er ook wel mee door...’ is geen proeve van mijn fraaiste Nederlands, merk ik nu, bij het overlezen. Misschien had ik in gedachten: ‘Zelf kwam hij er ook wel mee aanzetten door...’
p. 150/3e al.: ‘...mantel...maillot...plaatjes...’
Mantel: hier inderdaad eerder een cape, zonder mouwen.
Maillot: Van Dale heeft het over ‘kousen en broekje aaneen’, en zo heb ik een maillot ook altijd gezien: als een ondoorzichtig soort panty (Strumpfhosen). Maar zo'n ding uit één stuk, dat het hele lichaam bedekt, zoals bij acrobaten, heet misschien ook wel een maillot. Het staat je vrij de eerste of de tweede variant te
| |
| |
kiezen. Immers, vanwege de mantel (cape) zijn alleen de benen zichtbaar.
Plaatjes: ja, paillettes - uitstekend.
p. 152/r. 9 vo: ‘...daagse...’ Het licht van alledag: het licht dar over de alledaagse dingen schijnt, en er hun verschrikkelijke gewoonheid en vertrouwdheid aan geeft. (Albert haakt hier in op zijn voornemen de dingen van hun mantel van ‘gewoonheid’ te ontdoen, maar dat zal niet makkelijk zijn, want kijk maar: daar heb je het daagse licht van de binnenstad alweer...)
Inderdaad een enigszins pejoratieve betekenis dus.
p. 154/midd.laatste al.: ‘...stug...’ Eerder dan nors zou ik zeggen: stuurs. Je zou ook kunnen denken aan het woord ‘aangeslagen’.
Zeer binnenkort de rest. Liefs,
Adri
| |
Aan Helga van Beuningen
Bad Segeberg/Duitsland
Amsterdam, 22 juli 2000
Lieve Helga,
Ik ga door met het beantwoorden van je vragen. Ik dacht dat ik op de helft was, maar 3/5 blijkt al gedaan.
Het Hof van Barmhartigheid (vragen 1)
p. 157/laatste r.: ‘...geniepig...’ Ik geef toe: het is, in dit verband, geen voor de hand liggend bijvoeglijk naamwoord. Ik heb het ‘geniepig’ genoemd, omdat het buikje stiekem, als het ware vanuit een hinderlaag, de licht ontvlambare fantasie van opgroeiende kinderen bestookte, zoals uit de context blijkt (‘De Eeuwig
| |
| |
Zwangere’). Je kunt je voorstellen dat door het dragen van een nauwsluitende kokerrok zo'n misplaatst buikje nog eens extra geprononceerd is, en de aandacht van de pubers opeist.
p. 158/einde 1e al.: ‘...die lelijke ouwe tang...’ Hiermee is wel degelijk ‘de werkelijkheid’ uit de vorige zin bedoeld. Door de toevoeging ‘buikje of geen buikje’ vergelijk ik haar (de werkelijkheid) met de lerares, die met het motto ‘het is altijd anders’ de aangeefster is van deze bespiegeling. Haar buikje is altijd eender; er zit geen (zwangerschaps)ontwikkeling in; toch is zij een groot bewonderaarster van de spreuk ‘het is altijd anders’. Welnu, ook de werkelijkheid blijft zichzelf altijd maar gelijk, met of zonder buikje.
(Vergelijk voor werkelijkheid als ‘lelijke ouwe tang’ Onder het plaveisel... pag. 617, 2e alinea.)
p. 158/2e al.: ‘...het had laten afweten...’ Jouw parafrase - ‘opgegeven’ - is correct. De uitdrukking luidt: ‘Een ezel stoot zich nooit twee keer aan dezelfde steen’. ‘De steen is hier de harde realiteit. Een ezel houdt het na één keer zich stoten aan de steenharde realiteit voor gezien. waar de mens zich hardnekkig blijft stoten, laat de ezel het na één keer al afweten c.q. geeft het op.
p. 163/laatste al.: ‘...spekkies...’ Nee, hier is geen zoete spek bedoeld (van die ruitvormige roze en gele spekkies met suiker bestrooid). Hier geef ik, tussen aanhalingstekens, weer wat de bediende in de broodjeszaak op z'n Amsterdams gevraagd zal hebben: ‘Lever met of zonder spekkies?’ Spekkies zijn hier witte blokjes spek die in de gekookte lever zijn verwerkt, en die als witte vierkantjes in de dungesneden lever zitten.
p. 169/midd.: ‘...tuinderij...’ De tuinbouw is de grote trots van de inwoner van Lummel - en natuurlijk ook van de inwoner van Gendt (allebei Betuwe), maar er heerst natuurlijk onderlinge concurrentie. De gesprekspartners zijn het erover eens dat ze in Gendt geen hart(stocht) voor voetbal hebben. Bij wijze van trap na wordt nog even gememoreerd dat ze van de tuinderij (hun tuinbouwbedrijven) al helemáál niets terechtbrengen.
p. 173/midd.: ‘...pakt...’ Door de, in vergelijking met het Italiaans, grotere grofheid en ruwheid van het Nederlands laten beelden zich gemakkelijker in Nederlandse woorden vangen. (Dat is althans de mening van deze jonge schrijver.) Vergelijk het met een ruw stuk houtskool: daarmee kan een tekenaar, in onderbroken lijnen,
| |
| |
vaak veel meer suggereren aan beelden dan een tekenaar die met een fijn potloodpuntje in de weer gaat.
Het Nederlands is, volgens Patrick, materiaal dat de vorm te geven beelden beter (in)pakt, beter grijpt.
Is dit voldoende?
p. 184/r. 13: ‘...oud Lummel...’ Lummel (in werkelijkheid: Bemmel) heeft geen oude dorpskern, alleen een oud kasteeltje, waarin het gemeentehuis en het politiebureau gevestigd zijn. Als de agent zegt ‘oud Lummel’, bedoelt hij dat dus spottend; misschien ook is het voor hem een eufemisme voor politiebureau, en tracht hij de gang erheen zo minder pijnlijk te maken.
p. 185/laatste al.: ‘...tobben, baren...’ Ja, tobben verenigt dat in zich: zowel het gepieker (‘hoe komen we met zo weinig geld de maand door’) als het gezwoeg (proberen de maand door te komen). En met baren is inderdaad kinderen baren bedoeld.
p. 188/3e r.: ‘...Met een hamer...’ Bijnaam voor Nietzsche: De Filosoof met de Hamer. Heeft hij aan zichzelf te danken. Vóór zijn instorting (1889) schreef hij een boek: Götzen-Dämmerung ‘oder Wie man mit dem Hammer philosophiert’.
Nietzsche heeft altijd (ten onrechte) grote populariteit genoten onder fascistoïde slechte verstaanders, die zijn uitspraken in eigen voordeel ombogen. Vandaar dat de neo-fascist Baartscheer tegenover Albert de hoop uitspreekt dat hij hier van doen heeft met een ‘filosoof met een hamer’ - een Nietzsche-achtige filosoof dus, die van nut zou kunnen zijn voor zijn, Baartscheers doeleinden.
(Of de komst van ‘de man met de hamer’, die ook optreedt tijdens katers, ook iets van doen heeft met Nietzsche's instorting, is mij niet bekend.)
p. 188/r. 8 vo: ‘...Hij ging er eens echt voor staan.’
...om met spot en verachting te signaleren dat hier vrijwel uitsluitend allochtonen woonden.
Er had ook kunnen staan, bijvoorbeeld: ‘Hij nam er eens goed de tijd voor.’
Ik stel me voor dat hij breeduit een houding aannam die het best zijn vooroordelen uitdrukte.
p. 200/onderaan: ‘...np...’ Niet Parkeren, ja. Waarschijnlijk moeten daar, in noodgevallen, ambulances kunnen staan, of arrestantenwagens.
| |
| |
p. 202/2e al.: ‘...het Mariënburg...’ Het hoofdbureau van de politie in Nijmegen, waar ook arrestamencellen zijn.
p. 225/r. 11: ‘...fok...’ Merkwaardig dat zowel Van Dale als het Bargoens Woordenboek voor dit slang-woord als betekenis ‘bril’ geven. Ik ken fok ook als (scheld) woord voor (grote) neus. Bestaat er in het Duits een als neerbuigend bedoeld woord voor (geprononceerde) neus?
p. 229/230: ‘...uitgegroeide (etc.)...’ Ja, te vroeg opgeschoten, en dus lang en sprietig. Als ze zich geen raad wist met haar figuur, sloeg dat daarop: ze was te lang voor haar leeftijd. (Ik geloof dat elders vermeld wordt dat ze helemaal achterin de klas moet zitten, zodat haar klasgenootjes niet tegen haar rug aan hoeven te kijken.)
p. 244: ‘...frietkot...’ (Bijna letterlijk speelde de beschreven scène zich af rond Gerard Reve, in september '86, maar dan op een prozafestival in Leuven.) Ja, met ‘Belgisch cultureel frietkot’ is hier, hoe onvriendelijk ook, wel degelijk het Vlaamse culturele centrum De Brakke Grond in de Nes bedoeld, dat eind 1976 nog in oprichting was.
En dan die lekkende zeven... Ik bedoel natuurlijk de van metaaldraad gevlochten, rechthoekige mandjes waarin men de friet laat uitlekken boven de hete olie. Valt dat in het Duits duidelijk te maken? Als je er niet uitkomt, mag je voor ‘lekkende zeven’ ook ‘druipende schuimspanen’ lezen. Het ging me erom het beeld van het frietkot te benadrukken.
p. 245/r. 6 vo: ‘...huppelpil...’ Ik kom hier dicht bij het particuliere taalgebruik van Gerard Reve. Vroeger bestond er een alcoholisch drankje dat ‘huppelolie’ genoemd werd. (In sommige Amsterdamse cafés hangen nog oude affiches met reclame voor huppelolie.) Reve heeft dat verbasterd tot huppelpil, waarmee hij peppil bedoelt, amfetamine of speed, een pil dus waarvan je gaat ‘huppelen’. Het is geheel in de geest van zo iemand als Reve dat hij zegt de huppelpil ‘tegen de zenuwen’ (niet voor niets heb ik deze drogreden tussen aanhalingstekens gezet) te nemen.
Tja, dit kan allemaal wel zo zijn, maar kun jij iets met deze informatie voor je vertaling?
p. 255/laatste al.: ‘...buitendeur...’ Ja, de achterdeur (van de keuken of bijkeuken) die op de tuin uitkomt. (Het kan ook zijn dat er ergens i.p.v. bijkeuken ‘berging’ staat vermeld, maar het gaat erom dat we met de deur aan de achterkant van het huis te maken hebben. In Onder het plaveisel... zal blijken dat Cor Coster zich langs die deur toegang heeft verschaft tot het huis van moeke.)
| |
| |
p. 268/r. 15 vo: ‘...Bewolkt gehemelte...’ Mag, wat Albert in werkelijkheid zei, in het midden blijven? Het zal wel iets banaals zijn geweest in de trant van: ‘Ik verbrand m'n gehemelte’. Het gaat erom dat hier, doordat Zwanet iets verkeerd verstaat en tóch de spijker op de kop slaat, een vreemd soort intimiteit ontstaat.
---
Lieve Helga,
Het is inmiddels 23 juli, wat betekent dat het vandaag precies twintig jaar geleden is dat ik ‘23 juli 1980’ tot cruciale datum voor De tandeloze tijd koos. (Zie het slotgedeelte van De slag... en de slothoofdstukjes van Onder het plaveisel... Vanaf eind juni had het dat jaar geregend; de 23ste juli was de eerste echte zomerdag. Ik kende Mirjam acht maanden, zij woonde nog bij haar ouders, naar wie ik in de namiddag op weg was om er te eten. Euforisch (ik had die dag aan Vallende ouders gewerkt) liep ik in het volle zonlicht door de Lairessestraat. Waar die straat in de Corn. Krusemanstraat overgaat, bleef ik opeens stilstaan: ik wist het. Ik zou die dag, 23 juli '80, als vertelstandpunt voor D.t.t. nemen. Albert Egberts zou vanaf die datum terugkijken op koninginnedag 1980, en zo verder terug op zijn jeugd.
Mirjam eet vanavond met haar vader in een hotel in Lugano. Ik ben door haar moeder, samen met mijn broer en schoonzusje, voor vanavond op de barbecue genodigd. Toevallig. Ik zal vanavond onthullen wat voor dag ik gedenk.
Fijn te bedenken dat ‘die dag’ ook in het Duits wordt vertaald. Helga, ik dank je voor al je inspanningen.
(Nee, op Internet ben ik nog niet te bewonderen. Lidewijde werkt aan een website, met o.m. een quiz over Dtt.)
Hartelijks, liefs,
Adri
| |
| |
| |
Fax für Helga van Beuningen
von A.F.Th. van der Heijden
Amsterdam, 31 juli 2000
Lieve Helga,
Nee, Anneke Grönloh is geen verzinsel van mij. Zij is een Nederlandse zangeres van (half-)Indonesische afkomst. Ik vermoed dat haar moeder een volbloed ‘Indische’ was, gezien haar Europese achternaam. Grönloh komt in Nederland wel vaker voor. De werkelijke naam van de Nederlandse schrijver Nescio luidde ook Grönloh.
Anneke Grönloh had begin jaren zestig een grote hit met Brandend zand. De door mij daaruit geciteerde regels tekst zijn authentiek. Ik sluit niet uit dat ze het lied ook in het Duits opgenomen heeft, maar zeker weten doe ik het niet.
Anneke Grönloh zingt nog steeds haar oude successen. Laatst was ze nog in het nieuws vanwege een proces inzake achterstallige royalties.
Ik denk dat je gerust de stukjes tekst naar eigen inzicht kunt vertalen. Overigens, de professor doet net alsof hij een aantal van Anneke's titels opsomt. In feite zijn het regels uit de refreinen. De titels luiden eigenlijk achtereenvolgens: Paradiso, Soerabaja, Cimeroni en Brandend zand.
Mijn eenzame werkvakantie valt me niet mee. De dagen dreigen vormeloos te worden, zo zonder het huishoudelijke regime van Mirjam. Ik ben minder produktief. Maar vooruit, flink zijn: vrijdag aanstaande komen ze alweer terug. Wat mij betreft begint de maandag daarop het nieuwe seizoen, en ga ik gedisciplineerd verder als voorheen.
Fijn te horen dat je met Het Hof bezig bent, en dat er al zo'n groot gedeelte de deur uit is.
Liefs,
Adri
| |
| |
| |
Fax für Helga van Beuningen
van A.F.Th. van der Heijden
Amsterdam, 18 december 2000
Lieve Helga,
Ik heb besloten toch maar, dit jaar nog, aan de beantwoording van je vragen te beginnen. Om de eerste twee delen van Homo duplex naar behoren te voltooien, heb ik in het nieuwe jaar nog honderd dagen uitgetrokken - die precies tussen Nieuwjaar en Pasen passen. Dat moet een strikt aaneengesloten werkperiode worden, zonder andere activiteiten. Hoe we dat t.z.t. met de vragen over de resterende 130 pagina's van Het Hof... - gaan doen, kan nog afgesproken worden. Jij suggereerde tegenover Mirjam dat opname van de correcties in de drukproeven ook nog kan, na bijvoorbeeld een telefonische afhandeling van de vragen met mij. Uitstekend - zolang het maar ná Pasen 2001 is, zoals je begrijpt.
Goed, Helga, dan sla ik nu Het Hof... na lange tijd weer open. Daar, gaan we. Ik spreek je aan het slot van de antwoorden nog even.
Liefs, Adri
ps: Ik zal de antwoorden faxen naar zowel Wolfgang's kantoor als naar jullie faxnummer in Griekenland, dit laatste voor het geval je daar de vertaling, bij de hand hebt en eraan verder wilt werken.
Het Hof van Barmhartigheid/antwoorden op Helga's vragen (2)
p. 288/r. 14 vo: ‘...koper...’ De scène speelt in de jaren vijftig. De Spaanse gitaren die ik in die jaren (en in de vroege jaren zestig) van nabij zag, hadden metalen snaren. Dwz dat de twee bovenste en dikste snaren van gewonden koperdraad waren: je kon het voelen als je er met je vingernagel in de lengte langs streek.
Misschien, Helga, heb jij zelf in die jaren gitaarles gehad, en zijn jouw bevindingen anders. Zou je het me in dat geval willen melden?
p. 295/r. 4 v.b.: ‘...Ik...’ Je hebt gelijk. Ik herinner me dat het hoofdstuk oorspronkelijk langer was, en dat de handeling heen en weer sprong tussen ‘hij’ en ‘ik’. De door jou aangeduide zin moet een restant zijn van die benadering. Ik stel voor ook hier de ‘hij’-vorm aan te brengen. Dus: ‘Albert kon zich hem zo hulpeloos...’ enz.
| |
| |
p. 295/296 ‘...geweldig...’ De aanstaande pleegouders zijn min of meer sprakeloos door het goede nieuws, en weten niet veel méér uit te brengen dan dit ‘geweldig’. Ja, ze hadden ook zo iets als ‘fantastisch’ kunnen zeggen en blijven herhalen. Ik kan me een echtpaar van die leeftijd voorstellen dat van de zenuwen, in een soort verbale onmacht, dit woord blijft bezigen. Ik zou het niet als ‘jeugdtaal’ bestempelen.
Van de weeromstuit gebruikt ook Albert het woord een keer, maar dan voor de kwaliteit van de wijn. Het lijkt me dat dit ook in de vertaling gehandhaafd moet blijven - als een soort slip of the tongue.
p. 311/eind eerste al.: ‘...sporen...’ Nee, met ‘sporen’ bedoel ik hier de sporen die een ruiter te paard aan zijn laarzen draagt, en op gezette tijden zijn paard ‘de sporen geeft’.
Hier wordt aangegeven hoe de traditie van erotische samenkomsten van het groepje ontstond - onder meer uit een door iemand gesignaleerde overeenkomst tussen schaatsen (de voorwerpen aan de voeten) en sporen (de voorwerpen aan de laarzen). Men stelle zich de vrouw ruggelings op het ijs voor, terwijl zij haar schaatsen op de bovenbenen van de op haar liggende man plaatst, en hem aldus ‘de sporen geeft’, ter aanmoediging.
p. 317/eind 4e al.: ‘...milady...’ Een echt Shakespearecitaat is het niet, eerder een soort fantasie-Shakespeareaans, zoals van zo'n studentikoos type als Gidi te verwachten zou zijn. Ik zou zeggen, laat dat ‘milady’ staan, en vertaal het bewust archaïsch/gedragen/overdreven.
p. 320 begin 3e al.: ‘...losse...’ Ik bedoel hier wel degelijk ‘freihändig’, de handen los van het geslacht. (Eigenlijk ontstaat nu het beeld van drie handen die zich los van elkaar in de ruimte bevinden, met dien verstande dat de handschoen de derde hand verbeeldt.)
p. 321/laatste al.: ‘...onderdompeling...’ Ik zou zeggen: de onderdompeling in het erotische bad dat Nijmegen hem te bieden heeft. De onderdompeling in de orgie.
Je herinnert je uit De gevarendriehoek dat Albert Egberts met de grootste moeite van zijn impotentie geneest. Hij heeft zich in Nijmegen achtergesteld en vernederd gevoeld. Dus: ‘Mooi, dit had hij nog te vereffenen.’ Albert is nu niet alleen van zijn impotentie genezen, maar heeft ook een volgende grens van zijn schroom overschreden.
Nogmaals, het betreft hier een (symbolische) onderdompeling waaruit Albert (geestelijk en lichamelijk) geheel ‘gereinigd’ weer boven komt.
| |
| |
idem: ‘Er moest nog...’ Er moest (voor die vrouwen) nog wat soevereiniteit/zelfstandigheid op Albert Egberts te veroveren blijven, anders was er niets aan. Met andere woorden: als een man zich zo overduidelijk - kwijlend en opschepperig en pochend en snoevend - aan een vrouw aanbood, viel er voor háár niets meer te veroveren. Een soevereine houding bij de man zou haar kunnen prikkelen om tot hem door te dringen.
p. 327/bovenaan: ‘...Succesagenda...’ In die tijd, midden jaren zeventig, was de Succesagenda (=merknaam) de populairste losbladige zakagenda van Nederland, waarschijnlijk mede omdat er op elke bladzij een gezegde, wijsheid of Diepzinnig Citaat afgedrukt stond - meestal een open deur, soms een enormiteit, maar je keek er nooit van op. Het was daarom de gewoonte om van iemand die met een belegen uitspraak aan kwam zetten te zeggen: ‘Daar heb je hem weer met zijn wijsheden uit de Succesagenda’ (zoals je nog weer wat vroeger over zo iemand kon zeggen: ‘...hij, met z'n scheurkalenderwijsheden’).
p. 329/midden: ‘...sterappels...’ Ongetwijfeld heb ik hier voor ‘sterappels’ ipv Golden Delicious gekozen vanwege de associatie met de bekende ster in de gebroken ruit. Wat wij vroeger sterappels noemden, waren relatief kleine appels met een donkerrode schil die gouden spikkels droeg waarin, als je de appel dicht bij je oog bracht, een miniatuur stervorm te ontdekken viel. Het kan best zijn dat dezelfde appel, doorgesneden, ‘een stervormige tekening van rode aderen’ vertoonde, maar op die leeftijd aten wij een appel uit de hand op, zodat ik die tekening nooit gezien heb. Ik weet vrijwel zeker dat met ‘sterappel’ jouw tafelappel (no. 1) uit Van Dale bedoeld is.
p. 330/ ‘...inhalen...’ Ja, verbastering van inhaleren. Iets tussen het Engelse ‘to inhale’ en het Nederlandse ‘inhaleren’ in.
p. 336/2e al.: ‘T'en... Ick bent.’ Ik weet niet van wie dit citaat stamt. Van Vondel?
Vertaling: ‘(En) het zijn de joden niet. Ik ben het.’ (Bedoeld is: ‘Niet de joden zijn schuldig aan Jezus' dood. Ik ben er schuldig aan.’ - En met die ‘ik’ is dan iedereen bedoeld, of op z'n minst elke christen. Mulisch laat de hoofdpersoon van zijn verhaal ‘Paralipomena orphica’, uit 1970, een hermetisch bedoelde speurdersroman, waaruit de lezer zelf als de moordenaar tevoorschijn moest komen, verscheuren omdat zo'n boek al bestaat: Het Nieuwe Testament.) Ik weet niet of van dat verhaal al een Duitse vertaling bestaat. Het is samen met o.m. ‘Anekdoten rondom de dood’ opgenomen in een klein boek, Paralipomena orphica,
| |
| |
uit 1970, dat bij mijn weten nooit herdrukt is. Wel is het titelverhaal later, in 1977, opgenomen in De verhalen, Mulisch' verzamelde verhalen.
Laat me weten als je een complete fotokopie van de novelle toegestuurd wilt krijgen.
p. 347/1e r.: ‘Hoe is Flix eronder?’ Parafrase: Hoe is het met Flix gesteld onder de gegeven omstandigheden? (Omstandigheden: dat Thjum zich tot God bekeerd leek te hebben.)
Hoe (goed) houdt Flix zich onder de religieuze bevlieging van Thjum?
Hoe reageert Flix erop - gelaten of opstandig?
Zo'n zinnetje als ‘Hoe is Jantje eronder?’ gebruik je in Nederland meestal in situaties als: ‘Hoe reageert Jantje op de scheiding van zijn ouders?’ of: ‘Hoe erg lijdt x onder de dood van y?’
p. 351/3e al.: ‘...de kloten hebben...’ Het lef hebben, ja maar dan sterker uitgedrukt.
p. 369/3e al. ‘...wat hij er zelf ook van bakt...’ Inderdaad, ietwat nuchterder gezegd: ‘...wat hij zelf ook beweert’ of: ‘...hoe hij het zelf ook belieft uit te leggen (te duiden)’. Maar dat ‘ervan bakken’ is natuurlijk sterker, meer spreektalig, grover.
‘Wat hij zichzelf ook wijsmaakt...’ zou ook nog kunnen.
p. 370/onderaan: ‘...Contramine-God...’ Wij kennen de uitdrukking ‘Hij is altijd in de contramine’, waarmee bedoeld wordt: ‘Hij ligt altijd dwars’, ‘Hij is altijd tegen (het door de anderen voorgestelde)’, ‘Hij wil altijd iets anders (dan de anderen)’. Een Dwars Liggende God dus; de context vertelt er meer over. (Pikant detail: Ik noem Mirjam al ruim 20 jaar, naar haar grootmoeder, Minchen. Als ze ergens dwars in is, breid ik het koosnaampje uit tot: Minchen-Contraminchen.)
Overigens: ‘contramine’ staat wel degelijk in mijn driedelige Van Dale (12e, herziene druk). Welke Van Dale hanteer jij? Ik zou dat graag weten, om vraag en antwoord wat beter op elkaar te kunnen afstemmen. Ik merk wel vaker dat een door mij geschreven woord of uitdrukking wel in mijn Van D. voorkomt, en niet in de jouwe (het omgekeerde komt ook voor).
p. 378/middelste al.: ‘...een gok...’
Ik deed er maar een gok(je) naar (nl. naar het hoe en wat van die zingeving).
Ik deed er maar een gooi naar, als het ware.
Als volstrekte leek heb ik intuïtief geprobeerd er iets zinnigs over te berde te brengen.
| |
| |
Je kunt het altijd proberen (nl. er een eventuele zin aan te geven).
p. 382, 3e al. ‘...verlengde...’ Ik had ook kunnen schrijven: ‘...van dat lijfje het verlengde van een stokerij moest hebben gemaakt.’
In de stokerij (=distilleerderij) is de jenever, zoals die in de fles terecht komt, vervaardigd. Daar komen heel wat suikerbieten aan te pas. Het oude dametje voegt aan haar glaasje jenever nog eens suiker toe - wat de alcoholische uitwerking van de drank vergroot (door gisting in de maag). Aldus werkt haar lijfje als de voortzetting, de uitbreiding of het ‘verlengde’ van de stokerij.
p. 384, 2e r.: ‘...Ik nam mijn verlies.’ - Van Dale: zijn verlies nemen=erin berusten.
Ik berustte in mijn verlies. Ik protesteerde niet tegen mijn verlies. Ik accepteerde mijn verlies.
p. 390/laatste al.: ‘...lieberdepiep...’ - De obers spreken niet Pools zoals ze in Polen spreken, maar houden er het huistaaltje van hotel Polen op na, ontstaan uit onderlinge meligheid. Lieberdepiep zal eerder ontstaan zijn uit het Duitse Leberwurst, zoals Duitse gasten van hotel Polen dat bestelden. ‘Eine Portion Leberwurst, bitte’ - de verbastering daarvan tot ‘lieberdepiep’ kan men gerust aan een Amsterdamse ober overlaten. ‘Portie lieberdepiep voor meneer.’
p. 394/midd.: ‘...melkmeisjesbrug...’ - De enige melkmeisjesbrug in Amsterdam die ook echt zo heet (en derhalve met een hoofdletter geschreven moet worden: Melkmeisjesbrug), ligt vlakbij het huis van Cees - een gietijzeren, smalle loopbrug, geslagen over de Brouwersgracht. Andere, soortgelijke bruggetjes fungeerden weliswaar als melkmeisjesbrug, maar heetten weer anders, zoals het Makelaarsbruggetje. Dergelijke bruggetjes maakten het in vroeger tijden de melkdraagsters gemakkelijker om van de ene kant van de gracht over te steken naar de andere kant, zonder te hoeven omlopen naar de eerstvolgende brede brug.
Je moet de melkmeisjesbrug hier dus gewoon vertalen als ware het een (gebruiks) voorwerp. Gemakkelijk zal het niet zijn, want het is een Amsterdams begrip, dat ook hier aan het verouderen is. Als je het nu zo letterlijk mogelijk vertaalt, zal dan niet de context duidelijk maken waar het om gaat?
p. 395/8e r. v.o.: ‘...We staan nergens voor in.’ - Voor alle duidelijkheid: met ‘Ze is er niet meer, hoor’ doelt de blonde hoer niet op haar donkere collega (bij wie de gordijnen dicht zijn), maar op het Spaanse meisje dat eerder op de brug stond. ‘We staan nergens voor in’: Eerder heeft de donkere hoer gedreigd, aan het adres van de Spaanse: ‘Mooi dat ze straks twintig nagels over zich heen krijgt.’ Nu suggereert ze
| |
| |
tegenover Quispel dat haar wel degelijk iets is overkomen. ‘We staan nergens voor in.’ - We kunnen niet garanderen dat haar niets is overkomen, of nog zal overkomen.
p. 406/3e al.: ‘...sijsjeslijmer...’ Nee, het is wel degelijk zo dat Albert de indruk krijgt dat hij door het loensende meisje tot grotere spoed wordt aangemaand - omdat haar blik op de klok gericht lijkt. Albert voelt zich door haar blik aangespoord, die lijkt te zeggen: voortmaken enz.
p. 406/onderaan: ‘...aan te zuiveren...’ - Aan te vullen, zou ik zeggen. Als je je bloed in zo'n grote hoeveelheid hebt afgestaan, zegt de arts of de verpleegster altijd: ‘Goed en gezond eten de komende dagen, dan wordt het bloed vanzelf weer aangevuld.’ Maar Alberts inkomsten zijn niet toereikend voor extra goed voedsel.
p. 413/boven: ‘...voeren...’ - Te pesten, op stang te jagen, op de kast te krijgen, uit te dagen. Overdrachtelijk voeren dus, niet letterlijk.
p. 415/7e r.: ‘...touwschoenen...’ - Espadrilles, ja; je hebt ze helemaal juist beschreven.
p. 416/midd.: ‘...Niet om het een of ander.’ - Geparafraseerd: U moet niets achter mijn vraag zoeken, maar ik vraag het toch maar even, voor alle zekerheid.
Als een spreker zijn vraag aldus (‘Niet om het een of ander’) inleidt, verraadt hij zich: hij vraagt het wel degelijk om een bepaalde (dubbelzinnige) reden. Maar welke?
p. 418/onderaan: ‘...zenuwlijersbeweging...’ Ik zeg niet dat een professionele wijnproever een zenuwlij(d)er is. Het gaat me om de specifieke beweging (een snel heen en weer gaan van de zuur samengetrokken lippen, bijna een spasme) van de mond van de proever, vlak voordat hij de wijn, die hij rond zijn tong heeft laten spoelen, terug in het bakje spuugt. Die spastische beweging doet aan het gedrag van lijders aan het Syndroom van Gilles de la Tourette (ik noem maar een ziekte) denken.
Het nuanceverschil zit 'm hier tussen zenuwlijder en zenuwlijer. Wie het eerste woord gebruikt, zal eerder een zenuwzieke bedoelen; bij het tweede woord denken we aan iemand die zich gedraagt als een zenuwzieke. (Dit laatste is eerder een scheldwoord uit de spreektaal, zoals ook met het scheldwoord ‘tyfuslijer’ niet iemand wordt bedoeld die aan tyfus lijdt, maar eerder iemand op wie de kwaal wordt geprojecteerd.)
| |
| |
p. 432/10e r. v.o.: ‘...bobbelglas...’ - Ondoorzichtig, ruw glas, dat ook onder de vingertoppen ruw (hobbelig) kan aanvoelen. Men kan zich voorstellen dat de gestalte van Berendina, wanneer zij door de gang op de deur toeloopt, achter dergelijk glas tot een overdreven golving vervormd wordt.
p. 443/onderaan: ‘...Estukjes...’ - Uit eigen ervaring weet ik dat een Spaanstalige, die de Nederlandse taal nog maar net machtig begint te worden, het woord ‘stukjes’ zo kan uitspreken. Van een in Amsterdam woonachtig, uit Spanje afkomstig meisje vond ik eens een boodschappenbriefje met daarop, onder meer: ‘estukjes kip’ en ‘2 pond tomates’.
(Zie ook pag. 445)
De Nederlandse beginletters ‘st’ roepen die eraan voorafgaande ‘e’ blijkbaar automatisch op. Denk aan een Spaans woord als ‘estudiantes’.
p. 443/onderaan: ‘...gaas...’ Ja, een soort fijn kippegaas dat de elektriciteit geleidt. Achterop elk botsautootje stond een lange mast, met in top een gekromde metalen strip, die tegen dat gaas drukte: aldus ontstond contact met de elektriciteit, waarop het wagentje reed.
Het gaas vormde een soort doorzichtig plafond boven de gladde rijvloer. De metalen strips maakten vaak knetterende vonken (blauw) uit het gaas los.
p. 444/3e al.: ‘...de kermis...’ - Kennelijk heeft Maria Angeles aan Quispel het verhaal van de botsautootjes verteld, en van haar kennismaking met de Nederlandse jongen. Quispel raakt blijkbaar erotisch geprikkeld door de gedachte aan de ontvelde en geblutste benen die zij destijds (jaren geleden) op de Barcelonese kermis had opgelopen. In het donker fantaseert hij dat ze nog steeds getekend is met de builen en korsten van het botsen op de kermis.
De bekoring (roes) van deze door Quispel in de fantasie opgeroepen kermis duurt precies twee weken. Vandaar dat hij haar, ‘toen de (overdrachtelijke) kermis voorbij was’, het geld restitueert dat zij met de prostitutie had kunnen verdienen. Ik denk dat je ook in het Duits hier het best ‘kermis’ letterlijk kunt vertalen. De lezer zal begrijpen dat de kermis hier iets is dat zich in het hoofd van Quispel afspeelt.
p. 452/voorl. al.: ‘...stucwerk...’ - Het stucwerk van Italiaanse huizen zien we (denk aan Venetië) meestal wanneer het alweer oud en uitgeloogd en halfvergaan is (in Venetië wordt het als suikergoed door het water van de lagune weggevreten). De kleur van het stucwerk verandert (‘verdiept zich’) door zon en regen.
Bijna had Albert geconcludeerd dat Patrick kleren droeg in de tinten van dit
| |
| |
normaliter aangetaste Italiaanse stucwerk. Maar kennelijk zijn het ijdele en nog nieuwe kleren, dus Albert nuanceert zijn waarneming: hun kleuren (beige, roestbruin, bruinrood, ev. roze) lijken op die van vers, pas uitgevoerd Italiaans stucwerk, waarvan de kleur nog niet is aangetast door zon en regen.
p. 467/r. 13 v.o.: ‘...forensische dienst...’ - Hier is, maar dan (alweer) in overdrachtelijke zin, de forensische dienst van - laten we zeggen - een politiekorps bedoeld: de technisch opgeleide mannen die zich naar de plaats van het misdrijf spoeden om foto's van het lijk te nemen, een krijtstreep om het lichaam te trekken op de vloer, vingerafdrukken te nemen, een (voorlopige) doodsoorzaak vast te stellen, kortom, allerlei technisch onderzoek en meetwerk uit te voeren.
Hier bedoelt Albert, tegenover Ernst Quispel, dat wij mensen allemaal onze eigen forensische dienst met ons meedragen. We zijn constant, allemaal, aan het rekenen... onze maten aan het opmeten... hoe we er voorstaan, hoever we al bedorven en dood zijn, wat ev. onze levensverwachting nog is... enz.
Forensische dienst hier niet te letterlijk nemen dus, maar het kan m.i. wél letterlijk vertaald worden.
p. 470/eind 1e al.: ‘...teiltje...’ - Stel je een ouderwets zinken teiltje voor, met vanaf de bodem schuin oplopende wanden. De schuin oplopende wanden, die ervoor zorgen dat de ovale rand een veel grotere oppervlakte omspant dan de bodem bedraagt, zou je kunnen opvatten als de tribunes van het stadion; daar zitten de toeschouwers. De zinken bodem valt min of meer samen met het speelveld, waarop men van bovenaf neerkijkt.
Het stadion als geheel wordt dus met een (zinken) teil vergeleken.
n.b.: het voetbalstadion van Feyenoord in Rotterdam wordt De Kuip genoemd. (Bij mij, in Homo duplex, heet het: De Teil.)
p. 483/6e r. vb: ‘...koetjesrepen...’ - Koetjesrepen (ik heb ze in de jaren vijftig, zestig en zeventig gekend, steeds onveranderd van uiterlijk) waren dunne chocoladerepen van - althans in de jaren zestig - een dubbeltje. Ik herinner me dat ze aanvankelijk uit één dun, langwerpig tabletje bestonden, dus zonder - met het oog op een eerlijke en gelijke verdeling - het systeem van zes af te breken blokjes. Rondom het zilverpapier zat een schuifwikkel van papier, met daarop de afbeelding van grazende en liggende koeien, gevat in Delftsblauwe tegeltjes.
Ziedaar de koetjesreep, die algemeen zo werd genoemd.
Het lila koetje van Milka ken ik ook, maar ik vraag me af of dat al in de jaren zeventig verkrijgbaar was. Ik denk eerder in de jaren tachtig pas - althans in ons land.
| |
| |
p. 486/12e r. vb: ‘...zijlijn...’ - Ja, zijlijn is een voetbalterm: ‘Aan de zijlijn staan...’, en dan volgen de namen van de ‘vlaggers’. Maar het is in het Nederlands tegelijkertijd zo ingeburgerd geraakt dat het te pas en te onpas gebruikt wordt. Hier is in ieder geval bedoeld: ‘Aan de zijlijn (van het leven) (van de maatschappij)...’
p. 488/midd.: ‘...ik zal het goed met je maken, ouwe...’
Ik zal schappelijk jegens je zijn, ouwe. Ik geef jou alle credits, ouwe. Ik geef jou alle eer, ouwe. Enz.
Freek Egberts is eigenlijk een beetje pissig op zijn grootvader, omdat die bij zijn leven nooit de betekenis van ‘ik pis kleur en vuur’ onthuld heeft. Desondanks, ‘ik zal het goed met je maken, ouwe’ (nadruk op ‘maken’): om jou te eren, zal ik de uitspraak als wapenspreuk gebruiken.
p. 490/begin 2e al.: ‘...jeugdhonk...’ Uit de woorden van de scheikundestudent - ‘verdomd aangename pot bier’ - kan ik opmaken dat hij naar het café van de studentenvereniging gaat, door Flix, met zijn hekel aan studenten, kleinerend ‘jeugdhonk’ genoemd. Hij had, even kleinerend, ook ‘clubhuis’ kunnen zeggen.
p. 500/midd.: ‘...lippen ontbloot...’ - Ik vind dat je wel degelijk ook je lippen kunt, ontbloten. Wat je normaal ziet, bij iemand met zijn mond dicht, is het droge gedeelte van de lippen. Bij de hier bedoelde gezichtsuitdrukking wordt het natte, rode, vlezige gedeelte van de lippen ontbloot. Om niet twee keer in één zin ‘tanden’ te hoeven gebruiken, heb ik het zo gedaan.
p. 502/boven: ‘...gekortwiekte...’ - Ja, gekortwiekt gebruikt men normaal voor het inkorten van de vleugels van een vogel, om hem het wegvliegen te beletten. Het woord wordt ook in ruimere zin gebruikt: ‘Ik heb mijn haar laten kortwieken (door de kapper)’. ‘Sinds ik kleiner ben gaan wonen, voel ik me gekortwiekt in mijn bewegingsvrijheid.’ Enz. Ik heb het woord nooit aangetroffen in combinatie met (verkleinde) borsten. Hier is sprake van een nogal groteske en venijnige, zeg maar gerust vrouwonvriendelijke monoloog van Albert, en daar past zo'n bruut woord in. (Ik kan de passage niet meteen vinden, maar ergens tegen het eind van deel 3b, waar Albert het over martelaarschap heeft, voert hij de vrouwelijke heilige op bij wie de beul de borsten heeft ‘afgeknipt’. Hier dus een vooruitwijzing.)
Of het bijvoegelijk naamwoord ‘gekortwiekte’ hier ‘grappig’ bedoeld is c.q. ‘komiek’ overkomt? Dat laatste hoop ik - met de toevoeging: wreed-komiek. Hier is duidelijk sprake van innerlijke woede bij Albert.
Maar wat is dat voor malligheid dat jij dit niet zou kunnen aanvoelen, ‘als
| |
| |
buitenlandse’? Daarmee doe je jezelf tekort - en mij ook. In allerlei recensies lees ik over de humor in Das Gefahrendreieck; en er worden jou complimenten gemaakt als de vertaalster ervan. Dan moet je de subtiliteiten toch hebben aangevoeld, ‘als buitenlandse’, anders was die vertaling niet zo mooi geweest.
p. 506/midd.: ‘...tante Betje...’ - Ik ken het taalkundige verschijnsel van het tante Betje. Dat is hier niet bedoeld. Op beperkte schaal wordt ‘tante Betje’ ook wel gebruikt als aanduiding voor dooddoenerige stoplap, liefst uit de mond van iemand die toch al vreselijk de neiging tot wauwelen heeft.
Voorbeelden van tante-Betjes in de laatste betekenis: ‘Het is me toch wat’. ‘Overal is wat’, ‘Ik weet het niet, weet je wel’, ‘Morgen is er weer een dag’, ‘Zo zijn de mensen nou eenmaal’... etc.
p. 513/r. 15: ‘...betrokken aangever...’ - Nee, ik bedoel hier met ‘aangever’ iemand die aanzetten geeft tot de handeling, maar verder bescheiden in de schaduw blijft.
‘Aangever’ in deze zin is eigenlijk een term uit de cabaret-, goochel- en theaterwereld. Van Dale geeft: ‘Ernstige partner in een komisch duo.’ - Dat is de man die bij een komisch nummer droog en serieus uit de hoek komt, en daarmee zijn getalenteerd-humoristische partner de stof aanreikt (‘aangeeft’) om grappen van te smeden. (Je zou ook kunnen denken aan een goochelnummer, waarbij de assistent - letterlijk - attributen als toverstok en hoge hoed aan de goochelaar geeft: een ‘aangever’.)
Zo zal de Maigret-achtige hoofdpersoon van Zwanet's verhalen niet meer dan de ‘aangever’ van de handeling, de geschiedenis zijn - maar geen onverschillige aangever. Een die het verloop van de geschiedenis met hart en ziel volgt, ja.
p. 522/12e r. v.o.: ‘...potlodenetui...’ - Dit valt ook onder de ‘girl's talk’. (Ik zat zelf ook even met mijn ogen te knipperen, toen ik het terugzag.) De meisjes hebben het hier over de aloude indeling van de mensheid in de vrouwen als exhibitionisten en de mannen als voyeurs. Natuurlijk bestaan er ook mannelijke exhibitionisten. Hillechien maakt hier een toespeling op de (Nederlandse) karikatuur van de mannelijke exhibitionist, de zg. ‘potloodventer’: de man die in een donker steegje ten overstaan van een vrouw onverhoeds zijn regenjas openslaat en zijn geslacht laat zien. Hij ‘vent’, anders gezegd, ‘met potloden’ - hij verkoopt potloden langs de deur.
Hillechien heeft als schoolmeisje of studente, een geheel eigen variant op het verschijnsel van de potloodventer: een ‘potlodenetui’. Kortom, de meisjes hebben zo hun eigen taaltje. Ik vermoed dat Hillechien de - bijna spreekwoordelijke -
| |
| |
regenjas van de exhibitionist als het etui ziet waaruit diens potlood tevoorschijn gehaald kan worden.
p. 522/8e r. v.o.: ‘...stelten...’ - Viola bedoelt hier dat als een meisje zich exhibitioneert door met haar benen uit elkaar op een stoel te zitten, die houding in één simpele beweging uitgewist kan worden: benen tegen elkaar klappen, en opstaan. Geheel volgens de girl's talk gebruikt Viola hier het (scheld) woord stelten voor benen. (Een moeder tot haar dochter die met de benen voor zich uit in een fauteuil hangt: ‘Trek die lange stelten in! Ik moet er langs!’)
Dat Viola suggereert dat die stelten, alvorens er kan worden opgestaan, ‘bij elkaar gezocht’ moeten worden, is ook een overdrijving die bij de girl's talk hoort. Misschien een echo van Jezus' opdracht aan de lamme: ‘Neem uw krukken op en ga heen.’
Lieve Helga, tot zover. Ik wens jou en Wolfgang een mooi kerstverblijf in Horto, en alvast een spannende jaarwisseling, nu het nieuwe millennium écht begint!
Amsterdam, 20 december 2000 Adri van der Heijden
| |
Fax für Helga van Beuningen
van A.F.Th. van der Heijden
Amsterdam, 3 maart 2001
Het Hof van Barmhartigheid/Vragen 3
pag. 528/r. 6/7: ‘...windvanger...’ In mijn Van Dale staat bij windvanger: ventilatiebuis, windhapper. Maar zo letterlijk is het hier niet bedoeld. Mr. Pieter van Vollenhoven staat hier te lande bekend om zijn legendarisch grote, uitstaande oren. Als hij vroeger, toen Juliana nog regeerde, op 30 april op het bordes van paleis Soestdijk stond om het volk toe te zwaaien, was er altijd wel iemand die zei: ‘Hij staat daar alleen maar om met die oren de koningin uit de wind te houden.’ Of iets dergelijks. Vandaar dat ‘windvanger’. Het is een bedenksel van mij, maar in Nederland weet iedereen meteen wat ermee bedoeld is.
| |
| |
Inmiddels heb ik ook even gekeken in de Van Dale bij ‘windhapper’:
(1) schepvormig toestel (denk aan het oor van mr. Pieter!) dat door een patrijspoort gezet wordt om frisse lucht binnen het schip te brengen; (2) opschepper/bij Amsterdammers schimpnaam voor een Hagenaar.
Als ik dit laatste lees, vermoed ik dat ‘windvanger’ toch niet uitsluitend mijn eigen bedenksel is.
‘Luftikus’ (zoiets als ‘luchthartige man’?) lijkt me geen slecht alternatief. Er wordt ook altijd gniffelend over Van Vollenhoven gedaan omdat hij jazz op de piano speelt. Men vindt dat om de een of andere reden te weinig serieus voor een lid van het koningshuis.
Ik laat het verder aan jou over.
p. 531/midden: ‘...hlwoh, hlwoh...’ Nee, dit is uitsluitend klanknabootsing; de woorden hebben geen extra betekenis.
p. 533, r. 3/4 v.o.: ‘...tap...’ Inderdaad, het kraantje zelf, waaruit de barman het bierglas vol laat lopen. Anders dan in Duitsland, waar ze een schuimkop op het bier laten staan, wordt in Nederland het bier met een spatel ‘afgestreken’. De spatel wordt in een emmertje met water gezet, zodra het tappen geschied is. Ook staat het emmertje onder de tapkraan wanneer een nieuw vat is aangesloten, en de leiding eerst enige tijd moet ‘doorlopen’ voordat er zuiver bier uitkomt. Zo, door spatel en doorlopen, komt het emmertje aan z'n waterige bier.
p. 535/onderaan: ‘...Heilig Landstichting...’ Zo heet een villawijk aan de rand van Nijmegen, waar onze toenmalige minister van Justitie Dries van Agt woonde (en nog steeds woont). Waarom die wijk zo heet - geen idee. De naam werd in die tijd een begrip, omdat hij synoniem leek met de katholieke draaikonterigheid van de minister.
Het huis waar Albert met Thjum woonde, in Vallende ouders, ligt vlakbij de Heilig Landstichting. Uit eigen observatie weet ik dat er ook winkels zijn, en op z'n minst één drogisterij.
p. 546/2e al.: ‘...klikkikkertje...’ Ja, je hebt het stukje speelgoed goed beschreven. Het holle kikkertje van blik werkte als een soort schelp die het geluid van een blikken lipje, waarop je moest drukken, versterkte. In de verte had het wel iets van het gekwaak van een kikker. Tijdens de invasie van Normandië, juni '44, gebruikten de manschappen van een bepaalde geallieerde compagnie zo'n klikkikkertje om elkaar in het donker niet kwijt te raken. Ze waren dus niet alleen voor kleuters geschikt.
| |
| |
Of ze speciaal gefabriceerd werden om ouders en opvoeders te pesten, weet ik niet. Wel dat je er na verloop van tijd horendol van werd.
p. 553/laatste r.: ‘...hoekoplossing...’ Dat is een term uit de (Amsterdamse) architectuur. In vroeger eeuwen werd een hoek van 90E op een kruispunt van straten blijkbaar niet als esthetisch gezien. Vandaar dat men het probleem ‘oploste’ door een portiek met een (winkel)deur. Dus, om op jouw vraag in te gaan: ik laat Albert via een architectonisch probleem het café ingaan. Als je daar niet uitkomt, kun je er natuurlijk gewoon ‘hoekingang’ van maken.
p. 557/r. 10 v.o.: ‘...onverveerd...’ Ja, in modern Nederlands is het onvervaard (=onbevreesd). Onverveerd is archaïsch Nederlands. Het is een knipoog naar ons volkslied, het Wilhelmus: ‘...een prince van Orangiën ben ik vrij onverveerd.’ Jij kunt gewoon vertalen alsof er ‘onvervaard’ stond.
p. 558/r. 9: ‘...gedoemde...’ Ik vertaal hier letterlijk het Franse begrip ‘poète maudit’ - een kwalificatie voor onder meer Paul Verlaine en Arthur Rimbaud. Iets of iemand (ook een dichter) kan tot mislukken gedoemd zijn. Maar ik denk eerder dat de poète maudit tot dichten gedoemd is, bij voorbeschikking veroordeeld tot de poëzie. In het ergste geval: gedoemd tot de poëzie en om al dichtend ten onder te gaan.
Ik denk dat je het beste het Duitse equivalent voor ‘poète maudit’ kunt opzoeken. Je mag ook voor ‘de gedoemde dichter’ ‘de poète maudit’ invullen. Of vind je dat te vrij?
p. 562/r. 4: ‘...stuiteren...’ Dat woord heb ik notoire cocaïnegebruikers in Amsterdam vaak horen gebruiken. Ze bedoelen dan een sensatie van hun hoofd dat aanvoelt alsof het op hun schouders op en neer stuitert. (Ik vind dat Van Dale, ook de mijne, hier wel erg summier is in z'n betekenissen. Ook een bal kan (weg)-stuiteren. Evenals het onder de guillotine afgehakte hoofd.) Bij uitbreiding kunnen ze bedoelen dat hun hele lichaam zo aanvoelt: alsof er een strakke springveer in zit, en ze elk moment als een pingpongballetje kunnen wegstuiteren.
Is er niet een typisch Duitse uitdrukking voor de sensatie die cokegebruikers ondergaan meteen nadat ze gesnoven hebben?
p. 571/laatste r.: ‘...kit...’ Hier: politie. Als een Amsterdamse portier in een dergelijke context het woord ‘kit’ gebruikt, bedoelt hij altijd politie. (In ‘Homo duplex’ zul je t.z.t., als er een scène in Rotterdam speelt, regelmatig de woorden ‘kaasjagers’ en
| |
| |
‘kaasjagerij’ aantreffen voor resp. agenten en de politie. Maar dat is weer een heel ander verhaal.)
p. 579/midd.: ‘...daagse smoking...’ Ironisch, ja. Zijn smoking voor weekdagen. Gewoon zijn dagelijkse studentenkloffie anno 1977 dus.
p. 588/midd.: ‘...helemaal uit te zijn...’ Wij zeggen, als we iemand bleek en tobberig aantreffen: ‘Je moet er eens een keer helemaal uit.’ We bedoelen dat dan zowel letterlijk (‘je moet naar buiten, de stad in’) als figuurlijk (‘je moet je eens goed laten gaan, en alle remmen losgooien’).
‘...die zich had gekleed’ bedoel ik letterlijk: Quispel heeft, zoals altijd in zijn drinkperiodes, zijn mooiste kleren aangetrokken. ‘...om er eens helemaal uit te zijn...’ moet je lezen als hierboven bedoeld. In wat modieuzer Nederlands had er kunnen staan: ‘...om eens helemaal uit zijn bol (of: uit zijn dak) te gaan...’
p. 593/2e al.: ‘...“besloten”...’ Ja, bedoeld is dat je er eigenlijk lid van moest zijn. Maar het woord staat niet voor niets tussen ironiserende aanhalingstekens. Het besloten karakter van die nachtgelegenheid is vooral bedoeld om ook de prijzen van de consumpties een exclusief aanschijn te geven.
Ja, een besloten nachtgelegenheid is zoiets als een ‘privéclub’.
p. 593/onderaan: ‘...ik.’ Om het egomane karakter van de uitspraken te onderstrepen, heb ik de hulpwerkwoorden weggelaten. Aldus krijgt het woordje ‘ik’ meer ritme en nadruk; het gaat marcheren. De zinnetjes vormen een verkorte weergave van wat in het voorgaande al eerder door Albert is gezegd. Ze moesten bij elkaar een beetje lijken op het gezegde: ‘Ikke, ikke, ikke... en de rest kan stikken.’
Overigens is het in het Nederlands niet helemaal ongewoon om te zeggen, als iemand een beetje mallotig uit de hoek wil komen: ‘Verliefd, ik.’ Of: ‘Gek, ik.’ Of: ‘Niet helemaal goed bij het hoofd, ik.’
p. 609/midd.: ‘...De Vissen van Picasso...’ Zo heet een sculptuur van Picasso, dat op een graslandje in het Vondelpark staat.
p. 612/boven: ‘...Vondelkerk...’ Die kerk heet eigenlijk, en ik hoop dat ik het goed spel, De Heiligst Hart-kerk, maar wordt vrij algemeen de Vondelkerk genoemd vanwege zo'n ligging vlak voor een van de hoofdingangen (bij het Filmmuseum) van het park. Ik denk dat je het gewoon als Vondel-Kirche kunt vertalen.
| |
| |
p. 619/boven: ‘...hemelen...’ Dit werkwoord behoort tot het zeer particuliere taalgebruik van Chantal. In het Nederlands zeggen we van iemand die net dood is: ‘Hij is gaan hemelen’ (=naar de hemel gegaan). Chantal bedoelt: Even op het hemelbed gaan liggen dan maar? Met waarschijnlijk de extra betekenis van: ‘...dan zal ik je een hemels gevoel bezorgen.’
Lieve Helga,
Ziehier mijn antwoorden op je vragen. De hoeveelheid viel alleszins mee. Alvast mijn gelukwensen met de voltooiing van deze grote vertaling. Blaubrücke leest schitterend in vertaling: ik ben je zeer dankbaar! Laten we hopen dat het boek niet onopgemerkt blijft.
Het eerste deel (Moeilijke voeten) van Homo duplex verschijnt eind augustus van dit jaar. Het tweede deel (Knooppunt Hellegat) rond 15 oktober (mijn 50ste verjaardag), dus anderhalve maand later. Op 13 of 14 okt. lees ik voor op het literatuurfestival van Göttingen. Groeten voor Wolfgang.
Liefs voor jou, ook van Mirjam, Adri
| |
Houthem-St.Gerlach, 10 augustus 2002
Fax für Helga van Beuningen/Bad Segeberg
aantal pagina's incl. deze: 17
Lieve Helga,
Ziehier de antwoorden op je vragen van resp. 23 april en 5 augustus 2002. Aan het slot vind je nog een persoonlijk woordje.
Onder het plaveisel het moeras/de antwoorden
p. 29/voorlaatste alinea: ‘...afdraaien...’ - Zoals je weet zijn snuffmovie's opnamen van gruwelscènes (verkrachting, marteling, moord) die werkelijk hebben plaatsgehad.
| |
| |
Albert herinnert zich hier hoe hij door de zieke, wachtende junks in het nachtcafé wordt uitgescholden omdat hij klaarblijkelijk met een drugsdealer aanpapt, die in hem gewoon een toekomstige klant ziet. (De man is dus een pusher.) Eén van de junks ziet er kennelijk een soort snuffmovie in, in dat tafereel: nog onbezoedelde jongeman laat zich, met mogelijk verslaving als gevolg, een drugsdealer opdringen. Hij kan de stommiteit niet aanzien. Het doet de toeschouwer blijkbaar denken aan een jongen die zich, onder valse beloftes, laat meetronen door pedofielen en dan voor de camera van een snuffmovie-set wordt misbruikt. (Of zoiets.)
De junk bedoelt hier, zij het in overdrachtelijke zin, wel degelijk dat de dealer en zijn toekomstige slachtoffer in een soort snuffmovie optreden, en dat die ter plekke voor zijn ogen wordt opgenomen (=gedraaid) en tegelijkertijd vertoond (=afgedraaid). Als je in het Duits moet kiezen tussen opnemen en vertonen, zou ik - na enig aarzelen - voor het laatste kiezen.
p. 36/midden: ‘...hoge Gooise stem...’ - Ja, het is iets tussen bekakt en deftig in, en dat is min of meer hetzelfde: ‘deftig’ wordt door maatschappelijk lagerstaanden al gauw ‘bekakt’ genoemd. Het is dus geen dialect, maar het Nederlands van iemand die dénkt dat hij/zij abn spreekt. Het klinkt andere Nederlanders, als Albert, dus geforceerd in de oren, ‘alsof ze permanent boven haar macht sprak’.
Als er in het Duits een goed woord voor ‘bekakt’ bestaat, zou je dat kunnen overwegen.
p. 55/midden: ‘...schele roes...’ - Denk gewoon aan de alcoholische roes van een volwassene: iemand die scheelkijkt van dronkenschap. Men spreekt in Nederland ook van ‘schele koppijn’: hoofdpijn zo erg dat men ervan gaat loensen.
Het is een stijlfiguur die ik wel vaker hanteer: dat het bijvoegelijk naamwoord bestemd voor de persoon aan diens toestand wordt gekoppeld. (Vergelijk de toestand die Gerard Reve omschrijft als ‘oogschemerende ademnood’, wanneer hij te veel koffie heeft gedronken.)
p. 71/r. 12: ‘...zodat het...’ - Met ‘het’ is het feest bedoeld. Eerder was sprake van ‘het verre gedruis van een laat feest’ - ook toen al moeilijk te lokaliseren dus.
p. 74/slot 1e alinea: ‘...lebberpartij...’ Er had ook kunnen staan: ‘slobberpartij’. Bij ‘lebberen’ geeft Van Dale o.m.: ‘zuigend zoenen’ - dat komt in de buurt (een meisje dat zich al vaak aan tongzoenen heeft overgegeven, wordt wel een ‘afgelebberde boterham’ genoemd).
| |
| |
Hier wordt met lebberpartij eerder orale sex bedoeld, van verschillende mensen met elkaar. Het visioen in lijn 16 doet zich immers aan Zwanet voor nadat ze in een pornoblaadje o.m. ‘zich aan elkaar vastzuigende mannen en vrouwen’ heeft gezien.
p. 85/naambord: ‘boekhoudkundige’ - Als ik Van Dale 13e dr. erop nasla, zie ik dat de definities van boekhoudkundige en accountant vrijwel overeenstemmen. Ik zou het uitstekend vinden als je hier het Duitse equivalent voor accountant gebruikt. (Hij verricht natuurlijk ook eenvoudiger boekhoudtaken dan het bijhouden van de administraties van diverse bedrijven, wat een boekhoudkundige/accountant doet.)
p. 102/midden: ‘...Inspecteur...’ - Wendelgelst heeft zich kennelijk met duistere figuren ingelaten, die er valse bv's op nahouden. Als de zaak heel ernstig is, zal er op den duur wellicht politie aan te pas komen. Maar bij een ‘bv'tjeskwestie’...? Het lijkt me dat er inderdaad eerst een ‘lelijk (=boos) schrijven’ van de belastinginspecteur arriveert om Wendelgelst op zijn feilen te wijzen.
p. 118/1E alinea: ‘Het is zo gegroeid...’ - Correcter zou misschien zijn geweest ‘Ze zijn zo gegroeid’, maar hier wilde ik het een beetje spreektalig houden. ‘Het is zo gegroeid’ is bovendien een mooie Nederlandse dooddoener voor iets waar je niks aan kunt doen. Het slaat dus wel degelijk op die nagels.
p. 128/bovenaan: ‘Ik geef het je te doen’ - Geheel ten overvloede bevestigt Flix nog eens wat Albert - verveeld - al heeft gezegd (‘Ga d'r maar aanstaan’). De beide zinnetjes betekenen ongeveer hetzelfde. Flix zegt zoveel als: ‘Probeer het me maar na te doen.’ Of: ‘Ik zou jou in die omstandigheden wel eens willen zien (hoe je je eruit redt).’
p. 133/laatste alinea: ‘...opstekertje...’ - Flix bedoelt dat hij zijn best doet de kunstenaarshand zoveel mogelijk uit te bannen bij het maken van een kunstwerk. Dat hij zich daarvoor inzet, is een ‘opstekertje’ voor toekomstige kunstenaars, die door Flix' inspanningen hun hand geheel uit het werkelijkheidskunstwerk zullen kunnen weglaten. In de gewone zin des woords betekent opstekertje zoiets als: gemakkelijk verdiend (of toegestopt) extra centje... een onverwacht voordeeltje... een douceurtje... Van Dale geeft bij ‘opsteker’ nog: buitenkans, meevaller. Het zal een meevaller blijken te zijn voor de (kunst van de) toekomst dat Flix zich al zo intensief met het probleem van de kunstenaarshand heeft beziggehouden.
| |
| |
p. 140/bijna op de helft: ‘...opsloot...’ - Gezien het vervolg (Rinko deed dit keer zijn kamerdeur niet zo nadrukkelijk dicht als anders) concludeer ik hier dat de jongen zich andere keren wél - letterlijk - opsloot: met de deur op slot.
p. 157/onderaan: ‘...couperen...’ - Ik raad je aan terug te keren naar het slot van de 2e alinea op die pagina: ‘De trein was niets anders dan een stok kaarten...’ etc. Couperen (= kaarten afnemen in het kaartspel) verwijst hiernaar terug.
En ja, inderdaad, er klinkt ook iets in door van (trein)coupé en van couperen in de betekenis van afsnijden, inkorten, kortwieken... maar dat is bijzaak.
p. 171/onderaan: ‘...sigarettesleuven...’ - De woordcombinatie is van mij. Denk aan wat een vergeten brandende sigaret aanricht op de rand van een tafel of stoelleuning: er blijft een diepe, donkerbruine sleuf in het hout achter + de as en de filter van de sigaret. Smalle groef... uitholling... volgens mijn Van Dale.
p. 195/2e alinea: ‘...zwammen...’ - Ja, Helga, ik kan het ook niet helpen, maar hier is de grofgebekte Flix aan het woord. Mijn uitleg wordt dus noodgedwongen onsmakelijk. Met zwammen bedoelt hij de penissen van de travestieten, vanwege de uiterlijke gelijkenis. Als het paddestoelen zijn, dragen zwammen ‘sporen’ onder hun hoed, het poeder waaruit weer nieuwe zwammen ontstaan. De travestieten van Napels wassen zich kennelijk niet, waardoor ze ‘klonterige sporen’ onder hun zwam (eikel) dragen. De geur daarvan proberen ze met goedkope spray eronder te krijgen, maar Flix krijgt er toch wel lucht van, net als van hun mannenzweet.
p. 195/laatste alinea: ‘...Indianen-Italiaans...’ - Ja, vergelijk het maar met steenkolen-Engels. Als Indiaantje-spelende jongens spraken wij vroeger, in navolging van de indiaan Klukkluk uit de kinderserie Pipo de Clown, een soort Indianen-Nederlands: ‘Uhuh, bleekgezicht spreken met dubbelen tong...’
Albert spreekt dus Italiaans zonder zich al te veel om de werkwoordsvormen te bekommeren.
p. 224/1e alinea: ‘...de ra...’ - Bij beide uitdrukkingen, ra en Ra, moet de seksuele connotatie (het anale rijgen) niet uit het oog worden verloren.
‘...met 'm!’ - Ja, met hem: met de maan dus, in dit geval.
p. 289/r. 6 van onder: ‘...zei...’ Ik ben blij dat je me daarop wijst: het moet inderdaad ‘zegt’ zijn. Tegenwoordige tijd.
| |
| |
p. 301/titel: Wankel hoofd. - Op pag. 302, laatste alinea, heet het: ‘Zoals hij daar met neerhangend hoofd voorovergebogen zat,...’ etc. In de jaren '30 schreef Willem Elsschot een gedicht over Marinus van der Lubbe: ‘...jongen met je wankel hoofd/Vooruit aan de beul beloofd...’ (Ik citeer uit het hoofd, maar zo ongeveer.) Die dichtregels zijn in Nederland vrij goed bekend.
Ook Marinus van der Lubbe had zo'n ‘hoog opgeschoren nek’.
Met wankel hoofd wordt eigenlijk bedoeld dat het, in figuurlijke zin, al niet stevig meer op de schouders staat: de beul wacht erop... er gaan koppen rollen...
p. 310/2e alinea: ‘Mijn hebben ze niet.’ - Ja, ‘mijn’ in dit verband is plat Amsterdams. Een gewone Nederlandssprekende zegt ‘Mij hebben ze niet’, en bedoelt dan zoiets als: ‘Mij nemen ze niet te grazen’ of ‘Ik laat me niet door een ander koeioneren’ o.i.d. In dit geval bedoelt de man met ‘Mijn hebben ze niet’ dat hij zich niet terug laat sturen naar het vrije leven, met als gevolg dat hij zich weer aan zijn verslaving zal overgeven. Nee, hij moet nog een paar weken uitzitten in de Bijlmerbajes, aan het spoor naar Utrecht, waar hij op een gesloten afdeling hoopt af te kicken.
Ook Albert begint vervolgens verlangens in die richting te koesteren.
(Overigens heeft Jan Blokker ooit zijn de Volkskrant-columns verzameld onder de titel Mij hebben ze niet.)
p. 311/eind 1e alinea: ‘...zeldzame...’ - Uit een boek over >s&w's weet ik dat er maar weinig zijn gemaakt met een nazi-embleem. Schaars, dus - zelden opduikend.
p. 342/3e alinea: ‘...die zich bukten...’ Ik verdenk je er niet van een denkfout te maken: je hebt zo'n portiek waarschijnlijk nog nooit gezien.
Stel je een huis aan de Prinsengracht voor - geen oud grachtenpand, maar sombere bouwstijl jaren '20/'30 van de twintigste eeuw. De voorgevel staat direct aan de kade, dus zonder stenen trap(pen) aan de buitenkant. In de gevel, onder de ramen van de eerste verdieping, is een soort boogpoort: als je hier onderdoor gaat, stap je meteen de stenen treden van de trap op, die naar twee naast elkaar gelegen voordeuren leidt. De stoep (niet te verwarren met trottoir) die zich bovenaan de treden bevindt, ligt net even hoger dan het hoogste punt van de poort. Wie voorbij dit ‘boogportiek’ komt, moet zich bukken en onder de boog doorkijken om te zien wat zich bovenaan de trap op de stoep afspeelt.
Ik schat dat er op zo'n stoep voldoende ruimte is voor een smal iemand om zich (liggend) voor passanten onzichtbaar te maken, maar daar is Maggy niet naar opuit. Vanuit haar (zittende) positie op de stoep kan zij passanten voorbij zien gaan -
| |
| |
maar dan ‘alleen de onderste helft van hun lichaam.’
Is het zo duidelijk? Als de beschrijving in Duitse vertaling verduidelijking behoeft, laat ik dat aan jou over.
p. 360/midden: ‘...huver...’ - Füso lijkt me prachtig dicht bij huver te komen. Nee, humanistisch verzorger is niet noodzakelijk een geestelijke (al komen geestelijken in zo'n positie natuurlijk wel voor).
Overigens dacht ikzelf de uitvinder van de afkorting/samentrekking ‘huver’ te zijn, maar jij vond 'm op Internet... Nou, misschien is de term daar via mij terechtgekomen, of anders had een ander 'm al bedacht.
p. 365/r. 10 v.o.: ‘...hesje...’ - Zoals ik het me voorstel, heeft een hesje ruwweg het model van een mannenvest, maar dan op de borstzijde loshangend. Een slappe uitvoering van zo'n vest, met wijde gaten om de armen doorheen te steken. Eind jaren zeventig kan het van effen katoen zijn geweest (zwart, grauwwit, elke kleur) of met glitterspul overdekt. Het kan kort zijn geweest, eindigend boven de navel, of lang tot beneden de heupen. Er kan ook franje aangehangen hebben (zg. ‘cowboyhesje’).
Ik ga de anderen geen ongelijk geven, maar ongeveer zó ziet Maggy's hesje eruit.
p. 397/eerste zin: ‘...in de Singel...’ - Zo heet(te) de vrouwentoren (één van de zes torens) van de Bijlmerbajes, die eigenlijk, officieel, ‘Penitentiaire Inrichtingen Over-Amstel’ heet. Ik weet niet of Singel een officiële dan wel een bijnaam voor het vrouwengedeelte van de Bijlmerbajes is/was. Een adres is het niet: de Singel is de binnenste gracht van de Amsterdamse grachtengordel - in dezelfde gemeente dus.
p. 407/r. 7 v.o.: ‘...staafje ijsbeer...’ - Leuk is het mopje niet, ik waarschuw je. Het stamt uit een tijd (jaren zestig) dat we elkaar absurde raadseltjes opgaven.
‘Het is groen en het eet steen...’
‘Het groene keivretertje.’
En dan meteen maar over naar de ijsbeer:
‘Het is koud en wit, en het staat in een glas water.’
‘Een staafje ijsbeer.’
Heel flauw, heel melig, maar voor Lotsapoppa levert het blijkbaar precies het beeld voor zijn bevroren-zijn in het heden.
Kun je het niet gewoon letterlijk vertalen? Het is toch niet erg als de lezer niet de héle ‘grap’ leert kennen - die wordt hooguit gesuggereerd.
| |
| |
p. 448/laatste alinea: ‘...letterlijk geen hap door enige keel.’ - Het staat er inderdaad wat dubbelzinnig. Bedoeld is, ik corrigeer: ‘Dinerende mensen, merk ik, pakken na calamiteiten in een eetgelegenheid eerder mes en vork weer op dan dat ze hun tafelgesprek hervatten. Maar er gaar letterlijk geen hap door enige keel.’
Wat Albert merkt is dat de mensen om hem heen - zwijgend - hun mes en vork weer opnemen, maar zonder verder te (kunnen) eten.
Er moet iets mis zijn gegaan bij het persklaar maken van de tekst (vermoed ik, want ik kan het hier, in mijn vijfsterrenklooster, niet nazoeken).
p. 457/laatste alinea: ‘...drenkplaatsen... gaten...’ - Albert vergelijkt de werkelijkheid hier met een soort hoerenmadam die ‘gelegenheid geeft’. Maar de dagelijkse werkelijkheid is een gesloten/verborgen bordeel - je moet ertoe door zien te dringen.
In het dagelijks leven zijn drenkplaatsen (verborgen plekken waar de menselijke dieren aan elkaar komen snuffelen, voor de ware intimiteit), maar je moet ze wel weten te vinden).
En dan die ‘gaten’ in de dag... Hier zou je kunnen denken aan de uitdrukking ‘hij sliep een gat in de dag’ voor iemand die lang uitslaapt. Het is vaak negatief bedoeld - in de trant van ‘zijn dag was kapot’ - maar dat ‘gat’ is alleen van hém, hij heeft het op de dag veroverd. Zo zou je ook die ‘gaten’ kunnen zien: verborgen kwartiertjes, ‘herdersuurtjes’, geschikt voor geheime ontmoetingen. Een dag ziet er aan de buitenkant massief uit, een bouwwerk van uitsluitend verplichtingen, maar voor wie de weg wist, waren er holtes in, waar je je kon terugtrekken. Zoiets.
p. 469/r. 6/7 v.o.: ‘Nahweh...’ - Een woordspeling, ja - op de god Jahweh en op het woord nawee (van naweeën, zoals een barende vrouw ze kan hebben, maar ook de wereldgeschiedenis). De verteller bedoelt hier dat zijn generatiegenoten de ware geschiedenis, die van de Tweede Wereldoorlog, niet gekend hebben: ze zijn opgegroeid met de naweeën van die oorlog, ‘met de god Nahweh’. Kun jij iets met der Gott Nachweh? Daar klinkt Jahweh, dunkt me, nog voldoende doorheen.
Is het niet zo dat in het Duits Nachwehen alleen in het meervoud voorkomen? (Ik heb hier, spijtig genoeg, geen Duits woordenboek bij me.) In het Nederlands ook in het enkelvoud.
In ‘de stralende zon van het Optimisme’ had je natuurlijk al de Wederopbouw van de jaren vijftig herkend.
p. 473/midden: ‘...verknipte...’ - Ik denk dat ‘knippend bedorven’ nog het meest in de buurt komt. Als je de speelkaart van bijvoorbeeld hartenvrouw bekijkt, zie je
| |
| |
twee bovenlichamen van vrouwen gespiegeld weergegeven - maar niet precies; er zijn allerlei verschillen... aanzienlijke verschillen...
p. 474/eind 1e alinea: ‘...klokkend...’ - Ik heb nooit een onthoofding van nabij meegemaakt, maar getuigenissen spreken over het ‘klokken’ van het bloed uit de hals, meteen nadat het hoofd in de mand is gerold. Vergelijkbaar met het klokken van vloeistof in een fles waaruit geschonken wordt.
p. 477/laatste alinea: ‘...knipperbol...’ - Ja, toch dat voetgangersbaken in de vorm van een bolvormig oranje knipperlicht. Deze knipperbollen zijn al vele jaren uit het straatbeeld van Nederland verdwenen, maar je kunt een roodharige nog wel eens voor ‘knipperbol’ horen uitschelden. Een ander scheldwoord is ‘schemerlamp’ voor iemand met felrood haar. Is er een typisch Duits scheldwoord voor roodharige?
(De laatste zwartwitte paal met zo'n knipperbol erop stond in Wassenaar, totdat Jorge Guillermo, de ex van onze prinses Christina, er met zijn mercedes tegenaan knalde.
‘'t Is oranje, 't blijft oranje,’ zeiden we toen tegen elkaar.)
p. 500/eind 2e alinea: ‘Engelenklauwen.’ - Ik ga ervan uit dat zelfs de klauwen van een engel aangenaam aanvoelen. De wolkachtige vormeloosheid van de engelenhanden maakt ze in dit geval tot klauwen, en dat zou dan het enig negatieve zijn. Een ongelukkig geboren engel - zoiets. Maar nog altijd, gehandicapt en wel, een engel.
p. 513 - Ja, daar wijs je me op iets waar ik achteraf, na al die zes jaren inmiddels, helemaal niet zo gelukkig mee ben. Ik vond de passage kennelijk zo belangrijk dat ik hem - over een groot aantal bladzijden heen - na Thjums dood een luide echo wilde geven, en dan via diens broer Gidi.
Een soort refrein in proza.
Maar de beide passages overlappen elkaar teveel, bij nadere beschouwing. Ik had beter voor een variant kunnen kiezen dan voor herhaling.
Natuurlijk, de twee passages bevinden zich allebei in een andere context, en werken aldus verschillend, maar toch - ze hadden ook meer van elkaar verschillend moeten klinken. Ik wilde achteraf dat ze me er bij Querido op gewezen hadden - mijn redacteur en de correctoren - dat ik beter voor andere formuleringen had kunnen kiezen.
Ik zou het niet verkeerd vinden als je Raimund Fellinger op deze te opvallende
| |
| |
overeenkomst wees. Hij heeft me al eens eerder voorgesteld een van twee passages uit Advocaat van de hanen die teveel op elkaar leken, weg te halen. Misschien heeft hij ook in dit geval, met het oog van iemand die de tekst voor 't eerst onder ogen krijgt, een oplossing.
Wat vind jij?
p. 516/r. 3: ‘...pootjehakkelende...’ - Ja, het is een spreektalige variant op ‘pootje hakende God...’
p. 520/midden: ‘Zelfwerkzaamheid...’ - In het begin van die alinea heeft de lallende Albert het over ‘'s mensen godgelijke scheppingsdrift’. De mens neemt het van God over. ‘Zelfwerkzaamheid vóór alles!’ betekent in die context zoiets als: scheppen op eigen initiatief... buiten God om, achter Gods rug om...
p. 510/begin laatste alinea: ‘...halfzachte...’ - ...zal de dwaas, de malloot zeggen - ja, en met hier vooral de bijbetekenis van de man die niet doordenkt... die alleen de oppervlakte ziet...
p. 520/laatste zin: ‘...kom er eens om!’ - Als ik dit met andere woorden moest zeggen, zou het zoiets worden als ‘Vergeet het maar!’, wat ik minder mooi vind, maar wat dicht in de buurt van ‘Das kannst du vergessen’ komt.
‘Kom er eens om’ wil zoiets zeggen als: ‘Vraag er maar naar... tien tegen één dat ze het niet hebben’.
Van de andere kant begrijp ik ook jouw eerste, intuïtieve oplossing(en), waar iets in doorklinkt van: ‘Daar heb je niet van terug, he!’ of: ‘Daar sta je van te kijken, he!’ Ook dat resoneert een beetje mee in dat ‘Kom er eens om!’
p. 533/titel: Minnenijd - Ik denk dat je zelf de oplossing al gegeven hebt met jouw prachtige Minneneid. Ook in het Nederlands is het overigens een woord dat je zelden zult aantreffen. (Verouderd.) Het is verwant aan minnepijn, minnesmart, minnezang etc. Ja, het betekent jaloezie, maar dan uitsluitend in liefdesaangelegenheden. En dat ‘nijd’ duidt erop dat hier niet zomaar sprake is van een steekje van jaloezie in de hartstreek; het is totaler...
p. 544/r. 5 v.o.: ‘...kabellantaarn...’ - Een straatlantaarn die aan een strakgespannen staalkabel midden boven de straat hangt. Veelvuldig gebruikt in de straten van de Pijp. Misschien is ‘kabellantaarn’ niet het officiële woord, maar in Amsterdam weet meteen iedereen wat ermee bedoeld is: voor iedereen een vertrouwd straatbeeld.
| |
| |
Ik wed dat ze in sommige Duitse steden ook veelvuldig gebruikt worden.
p. 557/midden: Borges/Sábado - O, Helga, wat mis ik hier mijn bibliotheek! Maar uit het hoofd lukt het ook wel. Sábado is een verhalenbundel van Borges, met daarin het korte verhaal ‘Ontwerp voor een verhaal dat ik nooit zal schrijven’ (vrij vertaald). Onderaan pag. 561 wordt de rest van het niet-te-schrijven verhaal samengevat.
p. 562/midden laatste alinea: ‘...met een marge van...’ - Vergelijk het met een officieel diner. Er is het protocol dat bij zo'n officieel banket hoort, met voorzichtige wijnschenkerij - maar met een marge van oogluikend toegestaan extra drankgebruik (de gasten schenken zich, zonder daarvoor op hun vingers getikt te worden, tussen de gangen door een borrel uit een heupflacon in).
Zo ook ten aanzien van het vreemdelingenprobleem: Er is de officiële politieke tegemoetkomendheid (bereidwilligheid) om buitenlanders aan de grens binnen te laten, en daarnaast is er nog een ‘marge’ (speelruimte) om een oogje dicht te knijpen bij het binnenlaten van iemand wiens papieren bijvoorbeeld niet helemaal in orde zijn.
p. 568/einde 3e alinea: ‘...en zo was iedereen weer thuis...’ - Ja, dat is weer zo'n typisch Nederlandse uitdrukking, de verzuchting: ‘We zijn weer thuis’. Daarmee wordt doorgaans zoiets bedoeld als: ‘Daar gaan we weer... altijd hetzelfde liedje... er verandert ook nóóit iets!’ Of: ‘Dat kennen we al.’ ‘Dat kennen we nou onderhand wel.’
Revoluties die eindigen in een woordspelletje van ‘welles/nietes’, dat is niets nieuws, dat hebben we vaker gehoord. ‘We zijn weer thuis, hoort!’
Alleen heb ik het jou hier extra moeilijk gemaakt door de toevoeging ‘woning of geen woning’ - het gaat immers om een krakersrevolutie.
p. 591/r. 6/7 v.o.: ‘...ontwikkeld wrak...’ Nee, erudiet is hier het juiste woord niet. Volgroeid ook niet.
Wat ik bedoel is dat ‘uit iemand die alles is kwijtgeraakt’ alleen nog een menselijk wrak kan opstaan dat enige wijsheid heeft opgedaan. Een wijs (‘ontwikkeld’) menselijk wrak.
Door al het verlies wijs geworden, maar ook tot een wrak verworden.
p. 598/bovenaan: ‘...pleisterwerk...’ - Met jouw vraag veroordeel je mij tot een wel érg scherpe observatie van iets dat zich hoog in de gevel bevindt... ‘Uitsparen’
| |
| |
duidt er natuurlijk op dat de ondergrond bloot komt, daar heb je gelijk in... maar, pfoeh, of die ondergrond bij zulke dichtgemetselde ramen echt zichtbaar is... ik weet het niet. Ga er maar vanuit dat dergelijke krullen in het pleisterwerk, getrokken zijn.
Ja, ter versiering, maar wel een armoeiige versiering: de ramen zijn immers dichtgemetseld om minder belasting te hoeven betalen. Je zou ook kunnen zeggen: versiering ter camouflage van de armoed.
p. 598/3e alinea: ‘gebeeldhouwde kopjes...’ - Eén kopje per boog.
p. 600/r. 6/7 v.o.: ‘Huuroverdracht...’ - In mijn 13e druk staat het overigens wel, ofschoon niet erg expliciet.
De huur van de woning wordt overgedragen (van de vorige huurder) aan Hennie.
p. 611/r. 6: ‘...maandelijkse chagrijn...’ - ...maar ik was door de zondagsschooljuf voor eeuwig getraumatiseerd met die ándere beeldspraak (namelijk van de aarde als een wondkorst met pus eronder), die haar in een vlaag van menstruatiehumeurigheid zomaar ontsnapt was...
Dat laatste, die ‘oprisping van maandelijks chagrijn’, is natuurlijk een interpretatie van Albert Egberts... een projectie achteraf op de juf... Als jongetje kon hij immers niet weten dat/of ze ongesteld was.
Haar onsmakelijke beeldspraak maakt Alberts interpretatie misschien iets begrijpelijker. Hij moet gedacht hebben: zo'n vergelijking maak je alleen, bij vergissing, als je zelf onderhevig bent aan zo'n lichamelijk proces als de menstruatie.
p. 619/r. 4 v.o.: ‘God was 'm gepiept...’ - God was dood. (Vrij naar Nietzsche.)
p. 629/laatste alinea: ‘...achtergebleven...’ - Hier: thuisgebleven.
p. 634/r. 4: ‘...het kruien...’ - Mijn beeldspraak is wel degelijk die van kruiende ijsschotsen. Eerder dan elkaar op te volgen, overlappen (overschuiven) generaties elkaar. Bovendien werken ze al schurend en schuivend en botsend en krakend op elkaar in. Als we het hebben, zoals hier, over de verschillende generaties binnen maffiafamilies, is dat niet onbelangrijk. Kinderbijslag voor de jongste criminelen-in-spe!
| |
| |
p. 657/midd. laatste alinea: Arbeitshaus lijkt me uitstekend, als het tenminste niet alleen betekent: voor gestraften.
p. 661/onderaan: ‘...boerenbontjes...’ - Mijn Van Dale geeft, naast de door jou weergegeven definitie, ook: ‘(rood-wit) geblokte stof’ - en dat is wat ik hier bedoel. Restauranttafeltjes zijn er vaak mee bedekt. Als het om gordijntjes gaat, zeggen we boerenbontjes.
Je ziet, Helga: jouw intuïtie klopte.
p. 693/begin: ‘Geruststelling...’ - De derde keer dat Albert het zinnetje uitspreekt, voegt hij eraan toe: ‘...en dat is een slechte zaak.’ Alles wat hij onderweg ontmoet, ademt iets geruststellends op deze mooie zomerdag. Het komt hem slecht uit, want hij wil op scherp blijven staan: hij heeft zich immers voorgenomen Baartscheer te doden. Hij ziet de wereld op die dag liever grauw en afstotend: dat zou hem sterken in zijn voornemen.
Nee, het behelst hier geen bestaande dichtregel. Het is kennelijk een bezwerende formule van Albert zelf.
p. 703/r. 9 v.o.: ‘...pepermuntlicht...’ - Stel je voor hoe zonlicht gefilterd wordt door een laag pepermunt... of door een laag ondoorzichtig ijs. Sommige tenten van grauwwit canvas hebben het ook, op sommige dagen. Ik denk dat het voor de lezer een kwestie is van directe associatie, direct aanvoelen.
p. 744/laatste alinea: ‘...hun leest kantelend... de pit...’ - Pit hier op te vatten als de (kleine) pit van een vrucht -hier gebruikt als beeldspraak voor de clitoris en haar plaats in de vulva. Het gaat hier over het ‘fantoomgenot’ van een besneden vrouw; bij wie van de clitoris/pit niet meer dan een afdruk over is, een negatief, zo je wilt.
Leest is hier gebruikt in de betekenis van ‘lichaam, taille’. Gerard Reve heeft het in zijn werk vaak over ‘jongensleest’, en bedoelt dan het hele ‘scharnierende’ gebied van billen, heupen, taille.
Van Dale (13e) geeft het voorbeeld ‘de arm om iemands leest slaan’ - bedoeld is dan het lichaam, in het bijzonder de taille.
Terug naar de denkbeeldige negervrouw uit het visioen van Ernst Quispel: zij kronkelt met haar lichaam onder invloed van het (onmogelijke) fantoomgenot, en kantelt daarbij haar leest (=het totaal van heupen, billen, taille; het bekken) rond de afdruk van de (weggesneden) pit. Het gaat hier dus om een beweging die genot uitdrukt.
Ik voel me net een leraar in acrobatiek.
| |
| |
***
Zo, lieve Helga, dit was wat ik naar aanleiding van jouw vragen te melden had. Bij onduidelijkheden en onvolkomenheden mag je me natuurlijk opnieuw raadplegen - via Mirjam, want ik heb me na terugkeer van vakantie halsoverkop weer teruggetrokken in het voormalige klooster van St. Gerlach bij Maastricht. Ik snoof de atmosfeer in Amsterdam op, en wist meteen: dit wordt te gezellig en te rommelig. Steeds meer mensen terug van vakantie... ze hebben me te lang niet gezien... armen wenken vanaf terrassen... ‘kom een biertje drinken!’... Ik zag de drukproeven van De Movo Tapes, en besefte: dit is nog heel veel werk. Hier, in St. Gerlach, is er niets anders dan dat werk. Geen Amsterdamse toestanden. Tot half september blijf ik hier. Daarna gaat het boek in produktie. Te verschijnen: half november. Op de aanstaande Uitmarkt (24/25 aug.) verschijnt een promotieboekje met daarin de tekst van ‘Noen tot neoN’ en ‘Hoedje dood’ (hoofdstukken die jij voor Schreibheft hebt vertaald); ik zal zorgen dat je een exemplaar krijgt toegestuurd. Op zaterdag 24 aug. moet ik met de trein op en neer vanuit M'stricht naar A'dam om het boekje, dat in 20.000 exemplaren verschijnt, te signeren.
Ik probeerde je al, met hulp van Mirjam, te bedanken voor de geweldige klus die 3a+b voor je geweest moet zijn, maar: hoe de juiste woorden te vinden voor een karwei dat zoveel woorden behelsde? Je hebt begrepen dat mijn bewondering zeer groot is - bij die constatering laat ik het dan hierbij.
Je weet dat ik alle begrip heb voor je huivering ten aanzien van Homo duplex (een huivering die niet merkbaar zal zijn in Schreibheft!), maar toch hoop ik dat onze samenwerking met het verschijnen van Dtt 3a+b niet voorbij is. Niet alleen ligt er nog kleiner werk (Sandwich, Asbestemming, Een gondel...), maar ik ga tussen de Hd-delen door ook nog kleiner werk schrijven. Je zult zien, we zijn nog niet van elkaar af...
Voorlopig: heel veel dank, heel veel liefs; groeten aan Wolfgang - dit alles ook namens Mirjam,
Adri van der Heijden
| |
| |
| |
Fax für Helga van Beuningen/Bad Segeberg
van A.F.Th. van der Heijden
Amsterdam, 25.11.'03
Lieve Helga,
een haastig faxje, even tussen de bedrijven door.
De uitnodiging stuurde ik je min of meer als groet, en om te laten weten dat het karwei nu écht geklaard is. Er was geen doopfeest zoals anders. Op 10 februari was er een persconferentie in het Amstelhotel. De 13e februari volgde er een ontvangst voor allen die op enigerlei wijze aan het boek hebben meegewerkt (van redacteuren tot correctoren etc). Ik ‘mocht’ ook wat eigen mensen uitnodigen. Als ik alle tijd voor mezelf had gehad, zou ik je zeker - desnoods tegenstribbelend - naar Amsterdam hebben gesleept en je bij ons thuis of in een hotel hebben ondergebracht. Maar de volgende dag had ik alweer van alles te doen. Rampzalige triomfweken: ik was vrijwel constant ziek, een griepvirus.
Op 18 november van dit jaar is het 25 jaar geleden dat ik debuteerde. Ik wil dan (ergens in het najaar) het feest organiseren, samen met Querido, dat ik al bij mijn vijftigste verjaardag had willen geven en ook nu bij het uitkomen van De Movo Tapes weer niet gegeven heb. Ik zal dan jou en Wolfgang heel graag ontvangen. We zorgen voor een goed hotel. Op naar het zilveren jubileum dus!
De Movo Tapes (Mirjam heeft gisteren een exemplaar voor je op de bus gedaan) is bijna beschamend goed ontvangen. Alleen HP/De Tijd lag dwars - maar ten minste één zo'n tegenstem heb je nodig. Alle recensies verschenen binnen één week. Elk blad had een paginagroot interview. Ik zal ervoor zorgen dat je zoveel mogelijk ervan opgestuurd krijgt.
Fellinger heeft me aangeboden eind april samen onze intrek te nemen in een hotel in Baden-Baden, zodat ik daar, omringd door de nodige luxe, de 950 cassettes van de complete Zahnlose Zeit in een aantal etappes zou kunnen signeren. Ik zou het graag doen, maar ik ben voorlopig met handen en voeten aan Amsterdam gebonden. Ik moet namelijk ook nog het 250ste deel (alweer een jubileum!) van de serie Privé-Domein van De Arbeiderspers verzorgen - je kent de reeks ongetwijfeld, want Cees zit er ook met 1 of 2 titels in. Het wordt een fors boek met 250 dagboekaantekeningen van mij uit de periode 1966-2003. Het is aangekondigd voor mei, en dient op z'n laatst begin juni te verschijnen. Nóg een race tegen de klok. Ik heb Raimund voorlopig maar gevraagd of het pakket (ik neem aan dat het te signeren gedeelte een onderdeeltje van een bouwpakket is) naar Amsterdam kan
| |
| |
worden gestuurd; het kan altijd nog anders geregeld worden.
Ik ga ervan uit, Helga, dat jij en ik elkaar in mei in Duitsland treffen - op z'n minst bij het verschijnen van de twee (drie) boeken. Wat er verder op het program staat, weet ik nu nog niet - behalve dan dat er (volgens Fellinger) een tv-portret van mij wordt gemaakt door iemand (ik ben zijn naam even kwijt) die dat eind '97 ook al eens heeft gedaan. De opnamen zijn voor midden mei gepland.
Als ik denk aan de complete Tandeloze tijd in cassette, ben ik opnieuw verbluft over de grandioze prestatie die je geleverd hebt. Wat een vertaalkarwei! Je magnum opus, inderdaad, als vertaalster! Ik wil er alles aan doen, binnen mijn mogelijkheden dan, om 3a en 3b en de complete cassette en het brievenboek onder de aandacht te brengen in Duitsland. Wat dat betreft is het niet slecht dat ik nu, door De Movo Tapes, na jaren eenzame opsluiting naar buiten ben gelokt, en weer in beweging ben gekomen.
Dat laatste geldt ook voor mijn gemaltraiteerde voet. Afgelopen weekend was het precies een jaar geleden dat ik 'm brak (samen met mijn schouder). Er is geen jaar in mijn leven geweest dat ik, die toch al een gruwelijk zittend bestaan leid, zo weinig beweging heb gehad. Ik ben navenant aangekomen. Tegelijkertijd heeft het boek van mijn gedwongen roerloosheid geprofiteerd, dus niet te veel klagen. Ik ga gewoon het komende halfjaar abspecken, zoals jullie in Duitsland dat zo plastisch noemen. De voet is inmiddels weer optimaal bruikbaar.
Lieve Helga, - ik hoop dat je vroeg of laat de tijd vindt de ‘Tapes’ te lezen. Voel je niet verplicht - ik kan me voorstellen dat je zo'n pil tot de vakantie uitstelt. Heel anders dan De tandeloze tijd, al zul jij, die Dtt als geen ander zo nauwkeurig gelezen hebt, wel ‘dwarsverbanden’ ontwaren.
De zon schijnt al dagen onbedaarlijk. Het lijkt wel lente. Zelfs de nachtvorst is aan het verdwijnen. Ik ga zo maar eens een wandeling door het Vondelpark maken.
Uit je fax van vanmorgen maak ik op dat je de selectie en de vertaling van ‘onze’ brieven voor elkaar hebt gekregen. Mooi! Ook daarvoor veel dank!
Hartelijke groeten, ook van Mirjam en Tonio (die krokusvakantie heeft), ook voor Wolfgang,
Adri van der Heijden
| |
| |
Librisprijs-diner, mei 1997. Met van links naar rechts: Tonio, Mirjam, Nelleke Noordervliet en Marcel Möring. Foto Bob Bronshoff
| |
| |
Met Joost Zwagerman en Gerrit Komrij (r.), 1996. Foto Klaas Koppe
| |
| |
Met Jean-Paul Franssens en Cees Nooteboom (r.) In café De Zwart, 1998. Foto Klaas Koppe
|
|