boek: ‘bij confrontatie met een verschijnsel zoeken zij (de bewoners van de hel, HW) naar een metafoor, in ons ontstaat een metafoor tijdens zo'n confrontatie. Dienovereenkomstig zijn ook onze herinneringen scherper aan wat we eenmaal gezien of beleefd hebben...’ Desondanks is Benny een en al oor, wanneer een sceptische medeleerling vraagt wat je moet doen om de hemel te verdienen.
Als de romanheld en Gini vervolgens ‘in liefde vallen’, beseffen ze al snel wat hen boven het hoofd hangt. (De twee liefdeshoofdstukken, ‘De ventilator’ en ‘Het ovale portret’ kan men empathisch niet uittekenen, maar alleen empathisch proberen te duiden: schitterende details en een stuwende stijl - groots, lichtvoetig proza!) De tijd verstrijkt immers snel, het silhouet van de stad wordt voortdurend geretoucheerd en in de parken woekert het groen. De korte tijd waarin de buitenwereld en de stand van de zon razend snel veranderen, staat echter tegenover de ‘werkelijke tijd’ van een beginnende of wegstervende roes en de tijdloosheid van het voorspel. Vingertoppen, lippen en geslachtsdelen worden niet ouder, ze zijn telkens weer ouder geworden.
Gini is ontvlamd, maar moet nog een vrouw worden; ook Benny is ontvlamd, maar geluk is een munt die hij slechts één keer uit kan geven. (Van der Heijden geeft Benny's opwinding telkens opnieuw weer met het beeld van de heimwee). De liefdeskamer is vanaf het eerste moment ook een sterfkamer, maar alle lust zoekt eeuwigheid.
Zo komt Benny op het idee om de hemel in de ban te doen: ‘Gini, we hebben ons een jeugd lang het verkeerde als goed laten voorspiegelen. Ik geloof niet langer in de voortreffelijkheid van het eenmalige. Kom mee [...], ik nodig je uit voor een reis naar de wereld van de herhaling.’
En zo verdienen ze de hel van de herhaling - waaraan de roman zijn lonesco-motto dankt - door samen een (fataal verschillend gemotiveerde) misdaad te begaan. Beide worden van het leven naar de dood overgebracht en bovendien van elkaar gescheiden. Benny belandt in een bijzonder vertrouwde, vertraagde wereld, maar Gini verdwijnt voorgoed. Benny's ‘instrument’ om haar terug te vinden is de geforceerde, iteratieve, koopbare (bi)seksualiteit die in het één na laatste hoofdstuk, ‘Het liefdesoverschot’, wordt beschreven. Van der Heijden bedenkt telkens nieuwe polymorf perverse situaties waarvan de bizarheid niets anders aan de dag legt dan de hartverscheurende verwijdering van dat eerste en enige moment van lichamelijke eenheid. Maar dat de goddelijke gerechtigheid volgens de ‘Boeken’ losstaat van de ‘wereldse rechterlijke macht’, blijkt in het laatste hoofdstuk. ‘Het bliksembezoek’, de titel van dat hoofdstuk, is het werkelijke bezoek van de bliksem, waarnaar de oude man met de zonnebril al vooruitwees: ‘Tijdens dat ondeelbare moment van stilte tussen het afsnijden van de alarmherrie en het neerhameren van de regen kwam het over hem. Hij voelde haar lichaam door zijn armen schieten als een grote, spartelende vis, maar dan warm, heet, en zo kortstondig, dat het al herinnering was op het moment zelf dat het gebeurde.’ Daarmee is de roman evenmin ten einde als Benny's