Nadat Schafthuizen (zie foto) enige tijd met meewarige minachting op Andreas had staan neerkijken, riep hij opeens luid door het café: ‘Sinakowski, vuile Stasihoer...!’ (Inderdaad had Andreas jaren daarvoor in een boek getiteld Na een lang rokend zwijgen zijn - late, passieve - lidmaatschap van de Oost-Duitse Staats Sicherheits Dienst beleden. De publicatie leverde hem een uitnodiging op om in het programma van Adriaan van Dis op te treden. Door zijn ferme, compromisloze optreden daarin verwierf hij de sympathie van Gerard Reve, die een paar dagen later, toen Andreas in een Amsterdamse boekhandel zat te signeren, Joop Schafthuizen naar hem toe stuurde met een boek waarin de meester een bewonderende opdracht had geschreven. Tussen de oude en de jonge schrijver werden in de jaren daarop vele brieven gewisseld, en vele telefoongesprekken gevoerd die, volgens Andreas, zelden ‘korter dan twee, drie flessen wijn’ (aan beide kanten genuttigd) duurden. Tot een persoonlijke ontmoeting kwam het nooit. Wel sprak op een dag Joop Schafthuizen met Andreas af bij Bodega Keyzer: ‘Andreas, jij gaat me Gerard toch niet afnemen, wel?’ Toen Andreas, naar het voorbeeld van de meester, later een keuze uit zijn brieven aan Reve bundelde onder de titel Het wit in het oog van de tijger, wekte dat de woede van Schafthuizen: ‘Geld verdienen over de rug van meneer Reve...!’ Zo ongeveer lagen de verhoudingen tussen de heren ten tijde van de nazit in café De Zwart.)
‘Vuile Stasihoer...!’
Onmiddellijk na deze uitroep beende Schafthuizen om de tafel heen, en dook het tochtgordijn in. Andreas, geschrokken, liep hem achterna, de buitenlucht in. ‘Joop, waarom zeg je dat nou?’ Bij wijze van antwoord werd Andreas, bepaald geen pluisje dat je zomaar wegblaast, onverhoeds tegen de grond gewerkt. ‘Vuile Stasihoer!’ Toen Andreas eenmaal lag, ging Schafthuizen met zijn volle gewicht op des schrijvers gezicht staan, met beide voeten tegelijk, wat geen lolletje was, want de man droeg schoenen met het profiel van een vrachtwagenband. Op dat moment vloog Dieter naar buiten om zijn vriend bij te staan. In heel zijn tengerheid maakte de jongen geen schijn van kans. Met een vuistslag recht op het gezicht velde Schafthuizen hem - en ging vervolgens op het hoofd van de jongen staan, een beetje draaiend om de sporen goed diep te krijgen.
Van dit alles had ik, als gezegd, geen weet. Andreas en Dieter zijn naar de Keizersgracht gestrompeld, waar ik in een hotel een kamer voor ze geboekt had. Dieter had een bloedneus, die tot hun beider wanhoop niet wilde stoppen. Alle hotellakens raakten doordrenkt, totdat ze om vijf uur in de ochtend een taxi naar het ziekenhuis namen om Dieters neus te laten dichtschroeien. Ik vernam dit alles pas de volgende middag, toen mijn Duitse gasten mij, als cadeau bij het uitkomen van mijn boek, een antieke grammofoon met schellakplaten kwamen brengen.