Kroep zag het aan. Toen haalde hij voorzichtig een met slijm bedekt worstje te voorschijn van achter de mand. Deze bleef roerloos, deze leefde niet meer, of nog niet. De boekhouder verbaasde zichzelf. Hij sloot het beestje in zijn vingers, tuitte de lippen, blies met zijn adem het rag uit de longen van de pup, blies het warmte en leven in. Daarna ging hij voor de lichtkast in de andere hoek van het vertrek zitten, het hondje gewikkeld in een waslap op schoot, en keek als gewoonlijk naar de ‘Henny Huisman Show’.
Het overtollige kroost werd de deur uitgedaan. Alleen ‘zijn’ pup zou blijven.
Grumpy en Graceless. Moeder en dochter. Haar dier en zijn dier.
's Nachts sliep Grumpy aan háár kant van het bed, dat werd de gewoonte. Graceless lag steevast naast de man van het huis opgekruld. Overdag brachten de dieren in afzonderlijke vertrekken door, of in gescheiden delen van hetzelfde vertrek. Gefokt voor de jacht, het jagen trouw, niet aflatend op zoek naar prooi: alles wat bewoog moest het ontgelden, moeder en dochter ontzagen elkaar niet.
Buitenshuis, daarentegen, werd er samengewerkt. Aan het strand leken Graceless en Grumpy ineens een verbond te sluiten. Mindere exemplaren van het ras interesseerden hen nauwelijks; herders waren hun specialiteit, bouviers, rottweilers - als het maar aanzienlijk was, liefst tien keer zo groot. Leden ze aan zelfoverschatting? Niet echt. Ze brachten het er vaak triomferend vanaf. Zegevierend, indien honden de zege, het triomf, kunnen vieren. De dochter ging daarbij agressiever te werk dan de moeder, viel op. Braakte stukjes vacht en herdershondenoor uit aan de waterkant. Waarna de eigenaar van de tegenpartij verontwaardigd verhaal kwam halen. (‘Jouw hond is begonnen,’ roept mevrouw Kroep dan demonstratief tegen haar echtgenoot; ‘niet waar, het is Grump die altijd het voortouw neemt,’ bijt Kroep haar toe; ruziënd maken ze zich uit de voeten.)
Het maakte het echtpaar weinig geliefd onder de dagjesmensen. Het maakte ze impopulair bij de hondenbezitters van Oerserke. Toch werd hun bestaan door de honden kleurrijker dan voorheen. Zelfs de ruzies waren iets om naar uit te kijken.
Om de zoveel tijd moest het haar van de dieren worden ontklit. De ruwharige foxterriër heeft een golvende vacht, dicht als een kokosloper. Aanvankelijk trok mevrouw de klitten eruit met een daarvoor bestemde kam, aangeschaft door Kroep. Naarmate de dieren ouder werden, kwetsbaarder, prikkelbaarder, ging ze uit voorzorg tot scheren over. Waren het niet een soort schapen? Ja, schapen waren het. Eens in de zes weken nam ze een tondeuse ter hand. Krullen vlogen in het rond; vlokken vacht dreven langs de plinten van de kamer. De honden kankerden steeds zachtjes voor zich uit, de bibber in de poten. Ze waren haar dankbaar en ondankbaar tegelijk; zuur, zuinigjes hartelijk, net als de mensen van het dorp.
Dat was toen. Dat waren de dagen met hond. Nu zijn de dagen zonder hond aangebroken. De dieren zijn niet langgeleden overleden. Graceless ging als eerste: een abces in de buik-