| |
| |
| |
Cornel Bierens
Het verlangen naar een beeld: Iphigenia
Giorgio de Chirico
Ifigenia ca.1923
Van alle Griekse teksten die mij tussen mijn veertiende en achttiende jaar onder ogen zijn gekomen, is er één die een onuitwisbare indruk heeft achtergelaten. Alle andere, die van Homerus incluis, bleven verzamelingen woordjes, volgens bepaalde grammaticale regels in volgorde gezet en met dezelfde regels ook weer uit elkaar te rafelen. Bij vlagen stortte ik mij met grote ijver op die arbeid, maar de grote literaire kunst in die teksten hield zich hardnekkig schuil. Gaandeweg kreeg ik het vermoeden dat ik misschien wel duizend jaar zou moeten hakken en beitelen om die eeuwige schoonheid naar buiten te krijgen.
Dat feit bedrukte mij buitengewoon, ongeveer zoals het de beeldende kunstenaars in de oudheid bedrukt moet hebben dat zij door de gezaghebbende mannen van hun tijd slechts met dédain en slechts op technische gronden werden beoordeeld, en nog duizend jaar ambachtslui moesten blijven. Ik was ongeduldig, wilde net als Icarus een te hoge vlucht nemen. Op een goed moment, en tot mijn opluchting, heb ik het vertaalbijltje erbij neergegooid en mijn biezen gepakt. Maar niet zonder medeneming van Iphigenia.
Jaren daarvoor, op een lentemiddag in 1959, werd ik door mijn vriend Barrie hevig zwetend aangetroffen in onze parochiekerk.
Onze parochiekerk was ooit een fabriek geweest. ‘Wisten jullie, jongens,’ had mijn vader een keer gezegd toen Barrie bij ons at, ‘dat onze kerk een fabriek is geweest?’ Barrie, die op z'n tiende al ingenieur was, had mijn vader droog aangekeken en geantwoord: ‘Het was een verzinkerij.’ En mijn vader had het gesprek cryptisch afgesloten met de opmerking: ‘Het was een verzinkerij en nu is het een bezinkerij.’
De ombouwers van de fabriek hadden hun uiterste best gedaan er een echte kerk van te maken, met schip en zijbeuken, glas-in-loodramen, achterin een open entresol als koor en op het dak een bakstenen kubus, met een klok erin en wijzerplaten ertegen. Toch kon ik af en toe bevangen worden door schaamte, ja woede dat wij met zo'n kerk waren afgescheept. Dan zag ik altijd die metaalarbeiders voor me met hun zink-baden, lachend aan het werk in een kerk, blij dat zij niet hoefden te bidden in een fabriek.
Er hing ook, zoals dat hoorde, een kruisweg in onze kerk, een geschilderd stripver- | |
| |
haal dat in veertien stappen het lijden van Christus uitbeeldde. Vergeleken bij kruiswegen in andere kerken waren onze schilderijen klein, niet groter dan een bladzijde uit een altaarboek. Maar er ging een snel groeiende aantrekkingskracht vanuit, een van de veertien taferelen had mij zelfs een tijd lang volslagen in haar greep. In die periode kroop de schoolklok tergend langzaam naar de bel van vier uur, het sein om mij naar de kerk te spoeden, die dan vaak van iedereen verlaten en in die toestand nog het indrukwekkendst was. Ik liep recht op mijn favoriete schilderij af en keek mijn ogen uit, heel kort: twintig seconden misschien en ik stond weer buiten.
Dat korte kijken is nog altijd mijn natuurlijke reactie wanneer ik iets werkelijk moois zie. Een kwestie van op je hoede zijn, voor je het weet heb je het afgelegd tegen de schoonheid. Voor je het weet is de schoonheid, die eeuwenlang geschitterd heeft in een luchtdichte grot, opgelost onder de zuurstof van jouw blikken. Toen in die kerk was ik meer op mijn hoede dan ooit, want ik had het gevoel dat ik me in het diepste geheim voor het beste schilderij ter wereld bevond. zesde statie, stond erboven, veronica reikt christus een zweetdoek aan.
Op het schilderij was Veronica van achteren te zien en dat gold ook voor de witte zweetdoek die zij Christus aanbood. De voorzijde van de doek, waarin hij elk moment zijn gezicht kon afdrukken, was alleen voor Christus zichtbaar. Veronica en Christus hadden de doek samen vast, zij reikte hem aan, zoals de titel zei, en hij nam hem aan. Maar op die lentemiddag in '59 gebeurde er iets.
Het begon op school toen mijn vriend Barrie in de gang bij het jas ophangen vroeg of ik om vier uur mee ging keilen in de parkvijver. ‘Nee,’ zei ik kortaf, waarop hij vroeg waarom ik de laatste tijd na school altijd meteen weg moest. Zonder antwoord te geven draaide ik me om en liep de klas in, en de hele middag deed ik koppig mijn best om niet meer in zijn richting te kijken. Ik broedde op de maatregelen die ik moest nemen, de dwaalsporen die ik moest uitzetten en de omwegen die ik voortaan moest kiezen als ik vanuit school richting kerk ging.
Later die middag, iets later dan normaal, arriveerde ik in een vreemde stemming bij mijn schilderij. Direct bij de eerste oogopslag zag ik dat er iets veranderd was. Ik keek en keek, veel langer dan anders en van heel dichtbij. Opeens zag ik dat Veronica de zweetdoek niet aanreikte maar terugnam, en dat Christus hem niet aanpakte maar teruggaf nadat hij hem zojuist had gebruikt. Inderdaad was op zijn gezicht geen druppel zweet meer te bekennen. Diep in de witte achterkant van de doek meende ik nu ook subtiele kleurtjes te onderscheiden, doorgelopen vanaf de voorkant natuurlijk, waar Christus' gezicht inmiddels zonder enige twijfel op afgedrukt stond.
Even ging het door mijn hoofd dat Christus misschien wel elke dag op dit tijdstip, waarop ik gewoonlijk al weer weg was, zijn hoofd afveegde. Toen keek ik nog eens en zag dat het toch weer Veronica was die de doek aanreikte, en dat Christus hem aan- | |
| |
nam, zijn gezicht afveegde en de doek weer teruggaf. Dat ze de doek nu samen vastpakten en uitsloegen, strekten, oprolden en weer uitvouwden, dansend haast, touwtrekkend ook, alles vol overgave, zo met hun hele hart en ziel dat ze hun controle verloren, en het beste schilderij ter wereld op de kerkvloer in duigen viel.
Het helse gekletter klonk als bliksem in een kathedraal, die onmiddellijk gevolgd werd door een klap van de kerkdeur: Barrie. Zonder dralen liep mijn vriend op het schilderij af dat daar treurig tussen de ribben van de uiteengevallen lijst lag. Met de brokstukken zag ik hem weglopen. Ik voelde mijn natte lichaam, zag in de kerk grote regenbogen staan, wankelende zuilen van licht die tegen de hoge glas-in-loodramen leunden. Toen zag ik mijn vriend weer met het gefatsoeneerde schilderij, dat hij geruststellend op z'n plaats terughing. Zonder elkaar aan te kijken wandelden wij naar buiten waar wij het zonder iets te zeggen op een lopen zetten.
In het park keilden en lachten wij als nooit tevoren, tot de lantaarns aansprongen, het teken dat het tijdstip waarop we thuis moesten zijn al ruim overschreden was. Onderweg naar huis vertelde Barrie dat hij die statie heel gemakkelijk weer in elkaar gekregen had, dat het schilderij eerst niet in de lijst had willen blijven, maar dat een beetje kaarsvet wonderen had gedaan. Dat laatste verontrustte mij weer. Wat zou er gebeuren als de was zacht zou worden, bijvoorbeeld als de zon op het schilderij zou gaan schijnen? ‘Niks,’ zei Barrie. Toch kon ik die nacht niet slapen. Ik had het angstige voorgevoel dat er op korte termijn een hittegolf zou uitbreken.
Inderdaad werd het de dagen daarna erg warm. Ik vroeg mij doorlopend af hoe het schilderij erbij zou hangen, maar de kerk meed ik. Ik hield van Barrie, die zich volkomen zeker voelde over de reparatie die hij had verricht en mij op het hart drukte dat ook te doen. Langzaam begon ik inderdaad te geloven dat er niets was om wakker van te liggen. Tot ik, op een ochtend, werd opgeschrikt door de onderwijzer, die meteen bij het betreden van de klas vroeg of ik naar de ontvangkamer naast de ingang wilde gaan. Daar wachtten twee kapelaans op mij.
Met bonzend hart liep ik erheen, ik klopte op de deur en werd binnengeroepen. De priesters wekten de indruk nog helemaal niet gereed te zijn voor hun inquisitie, ze schoven druk met tafels en stoelen en lachten zenuwachtig. Mijn zelfvertrouwen groeide. We gingen zitten, de mannen in zwarte togen rokend in fauteuils en ik in korte broek op een hoge stoel tegenover hen.
‘Begin jij maar,’ zei de een zacht. ‘Nee, begin jij maar,’ zei de ander. Ik zat met gebogen hoofd, mijn oog viel tussen een zwarte rok en een zwarte sok op een reepje lijk-wit vlees. Nog meer gemompel hoorde ik en daarna kwam eindelijk, vergezeld van een meisjesachtig blozen, het hoge woord eruit. Het woord penis.
Jongens van mijn leeftijd konden de neiging krijgen om met hun penis te spelen maar dat moesten ze beslist niet doen. Deden ze dat wel dan kwam er sperma uit, zo
| |
| |
vertelden de priesters mij, en de letterlijke definitie van sperma die zij gaven galmt mij nog altijd als kerkgezang door het hoofd: ‘Een kostbaar goedje dat je ooit hard nodig zult hebben, en dat je daarom moet bewaren voor later.’ Ik sprong opgelucht van mijn stoel, gaf de beide zielzorgers een hand, bedankte hen voor het advies en ging naar de deur.
‘Wie is de volgende in het alfabet?’ vroegen ze nog. ‘Bogaers? Stuur die maar.’
Ik kon mijn geluk niet op, liep zo traag mogelijk terug naar de klas om in m'n eentje nog even te genieten. En ook om een beetje medelijden te hebben met de kapelaans, die blijkbaar niet wisten dat je met één druppel sperma twintig miljoen kinderen kon maken.
De gebeurtenissen rond die kruiswegstatie beschouw ik als een soort oerscène. Voor die tijd was er geen chronologie, er was bijvoorbeeld geen verlangen naar een beeld dat duidelijk aan een beeld voorafging. Alles was zoiets als fluiten, je liep over straat op zo'n tijdloze dag en opeens floot je. Geen moment had je een losstaand verlangen gevoeld om te fluiten, je verlangde ernaar en dan floot je al, en je verlangde voor de duur van je lied. In die kerk leidden een paar onschuldige toevalligheden tot een explosie van beeld en verlangen die zijn sporen naliet.
Een paar jaar later leerde ik mijn eerste woordjes Latijn en Grieks. Ik ontdekte dat de naam Veronica een samentreking was van vera en icoon, respectievelijk van het Latijnse verus en het Griekse eikoon. Veronica betekende het ware beeld, want dat was wat Veronica in haar handen had: het ware beeld van Christus, afgedrukt in haar zweetdoek.
Ik dacht terug aan die kruiswegschilder van destijds en vroeg me af waarom hij de zweetdoek slechts had laten zien van achteren, en het ware beeld aan het oog onttrokken had. Had hij het niet durven schilderen? Of vond hij dat het ware beeld niet te schilderen was, dat het per definitie een schim was, louter idee, pure verbeelding? Dat het ware beeld een verlangen was en dat altijd zou moeten blijven?
Het Griekse eikoon had, net als ons beeld, alle mogelijke letterlijke en figuurlijke, concrete en abstracte betekenissen. Beeldhouwwerk, portret, afbeelding, voorbeeld, toonbeeld, evenbeeld, beeldspraak, schoonheid, voorstelling, vergelijking, imago, idee - ik hield van woorden die dat allemaal tegelijk konden betekenen. Hoe meer betekenissen hoe mooier het woord, en hoe meer van die mooie woorden bij elkaar hoe beter het gedicht. Als er maar zo weinig mogelijk stond wat er stond, dan was het goed.
En dus had ik bij vertalingen de gewoonte om voor één Grieks woord twee of drie Nederlandse equivalenten op te schrijven zonder te kiezen. Het gebeurde wel dat ik een proefvertaling terugkreeg met in het rood eronder geschreven: In het Grieks betekenen de meeste woorden maar één ding! Ophouden met uitwaaieren, niet meer opstijgen,
| |
| |
dat was de boodschap. Met beide benen op de grond blijven en je dagen vullen met stampen, dreunen en pompen en in de verste verte geen beeld. Het duurde vier dorre jaren op deze ambachtsschool van de oude talen, voor er eindelijk een beeld uit de hemel viel.
Het was op de dag dat, voor het eerst van zijn leven, de Big zich ziek gemeld had. De Big was vanouds onze leraar Grieks, een despoot met een varkenskop en een klein hartje, wiens vuur in al die jaren nog nooit op mij overgeslagen was. Ik besloot het vrijgekomen uur in de schoolbibliotheek door te brengen en samenvattingen van Griekse teksten te gaan lezen. Ik had het gevoel dat dit mijn grote kans was om eindelijk een verhaal te vinden met een zo aangrijpende inhoud, dat ik mij al lezend het Grieks zou eigen maken als mijn moedertaal.
Helemaal alleen zat ik in de bibliotheek, volmaakt rustig. Het was of alles wat ik ooit aan Grieks had geleerd in één grote stroom uit mij wegvloeide, terwijl ik tegelijkertijd voortvarend op die stroom meedreef. Zo dreef ik Griekenland uit en ontdekte in de Zwarte Zee het barbaarse Taurië, een schiereiland waar een uit de hemel gevallen beeld van de godin Artemis terechtgekomen was. Ik begreep meteen dat ik goed zat, dat er in de hele archipel geen beeld te vinden was waarnaar zo hevig werd verlangd. Bij het beeld hoorde een tempel en bij de tempel een priesteres: de door iedereen dood gewaande, maar in werkelijkheid door Artemis in een wolk naar Taurië gesmokkelde Iphigenia.
Vanaf dat moment dacht ik aan niets anders meer dan aan Iphigenia in Taurië. De Big zou nog even ziek blijven, maar als hij het waagde op een dag terug te keren zou ik hem versteld doen staan. Als het Griekse vuur dan bleef weigeren van hem naar mij over te springen moest het maar eens van mij naar hem overslaan. Alle dagen zat ik in mijn bovenkamertje te werken. Mijn moeder spoorde mij aan eens wat vaker buiten te komen, maar toen op een zaterdag een schoolvriend mij kwam ophalen om naar het beukenbos te gaan, hoorde ik mijn vader beneden om de deur roepen: ‘Hij kan niet, hij moet iphigeniën!’
Op een avond schreef ik in mijn Iphigenia-schrift: ‘Het is een verhaal van duo's.’ De schrijver, Euripides, liet zijn personages allemaal onderdeel uitmaken van een geboren of gezworen koppel. Je had Artemis en Apollo, dat was een tweeling, je had Orestes en Iphigenia, die waren broer en zus, je had Orestes en Pilades, dat waren boezemvrienden, en je had Artemis en Iphigenia die beiden uit de lucht waren komen vallen, de een als beeld en de ander als wolk. Ook die laatste twee, beeld en wolk, waren in Iphigenia in Taurië onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het was net als in een stripverhaal: zonder wolk was een beeld niet compleet.
Apollo had het Delphische orakel tegen Orestes laten zeggen: ‘Ga in Taurië een beeld weghalen!’ Natuurlijk doelde Apollo op het beeld van zijn dierbare zuster
| |
| |
Artemis. Maar Orestes voelde van meet af aan nattigheid, onmiddellijk zat dat beeld hem als een wolk in het hoofd. Duidelijk tekenden zich de contouren af van Iphigenia, Orestes' eigen ‘beeld van een zuster’, al stond hij er zelf te ongelukkig voor om haar ook werkelijk waar te nemen. In ieder geval twijfelde ik er geen moment aan dat het Griekse woord voor beeld in de zin ‘Ga in Taurië een beeld weghalen,’ twee dingen tegelijk moest betekenen: zowel een beeld van hout, dat van Artemis, als een beeld van vlees en bloed, Iphigenia. Toch was mijn conclusie op z'n zachtst gezegd voorbarig. Het probleem was dat Euripides niet wilde meewerken.
Euripides gebruikte voor beeld het woord agalma en dat kon maar één ding betekenen: godenbeeld. Alleen een houten sculptuur van een god en verder niks. In welk woordenboek ik ook keek, ik vond geen andere betekenis van agalma dan godenbeeld, beeldhouwwerk. Ik zocht tot ik erbij neerviel, in boekjes met Euripides-commentaren, in buitenlandse woordenboeken, in de Iphigenia in Taurië-tekst zelf, alles tevergeefs.
Toen ik een boek door de kamer gooide begon mijn moeder zich zorgen te maken, ze verhief haar stem en duwde mij de buitenlucht in. Tussen twee straathoeken liep ik op en neer, de handen gebald in de zakken, strak naar de grond kijkend, gebogen over een raadsel dat voor mij uit liep. Hoe was het in godsnaam mogelijk dat iemand, nota bene in een oer-literaire tekst, een woord hoorde en onmiddellijk begon te verlangen, zonder dat dat woord daar enige aanleiding toe gaf? En dan was verlangen nog erg zwak uitgedrukt want Orestes verlangde als een gek.
Hij arriveerde op de kust van Taurië en zag het vee dat daar graasde aan voor een groep monsterlijke furies. Met zijn zwaard ging hij ze te lijf, de beesten hartverscheurend loeiend, Orestes briesend en schuimbekkend en de golven rood van het runderbloed. Een prachtige scène, ik werd helemaal rustig als ik eraan dacht. Orestes' waanzin was een mooie uitdrukking van de diepte van zijn verlangen.
Ik identificeerde me graag met Orestes, maar altijd als ik dat deed, identificeerde ik zijn trouwe vriend Pilades erbij. Pilades, de rots in de branding die nadacht als Orestes maalde, handelde als Orestes droomde, doorzette als Orestes opgaf. Pilades en Orestes, dat waren wij: Barrie en ik. Daarom moest de naam van Pilades ook per se met een i geschreven worden, in plaats van de voorgeschreven Griekse y. In Orestes zaten de klinkers van mijn naam, dus in Pilades die van Barrie.
Ik kreeg nieuwe inspiratie, nam het besluit om een vriend te zoeken die ik over mijn Taurische kwestie in vertrouwen kon nemen. Ik noteerde de namen van een paar klasgenoten en daarachter de indrukken die ik van hen had onder de woorden pro en contra. Ik had nog geen van de kandidaten gepolst toen op een dag de rector de klas binnenstapte met de mededeling dat de Big kanker had en niet meer zou terugkeren.
Ik was vooral boos en zeker niet rouwig. Juist nu ik op het punt stond mijn laatste stap te zetten blies hij de aftocht. Eindelijk kwam zijn kans om mij te zien vlammen
| |
| |
en nu piepte hij 'm, ik had er geen goed woord voor over.
Vervolgens bedacht ik dat ik de Big ook dankbaar moest zijn. Als hij niet ziek was geworden zou Iphigenia, mijn enige pronkstuk in vier jaar Grieks, aan mijn neus voorbij zijn gegaan. Eigenlijk had hij zich dus voor mij opgeofferd. Langzaam rijpte in mijn hoofd het plan, bijna een week heeft het liggen gisten, om de Big op zijn ziekbed te verrassen met een telefoontje.
Zijn vrouw nam op. Haar stem klonk zacht maar ook licht echoënd en daardoor een beetje griezelig. Ze klonk alsof ze sprak in een helemaal leeg huis waarin de dood allang ingetreden was. Ik was blij dat ze een tijd noemde waarop ik moest terugbellen, al was ik in de uren die volgden te zenuwachtig om iets anders te doen dan klok kijken. Toen ik terugbelde nam de Big zelf op.
Ook zijn stem klonk zacht, en aangenamer dan ooit. Ik zei wie ik was en ik zei: ‘Is het werkelijk waar dat agalma maar één ding kan betekenen?’ Ik hoorde hem opleven aan de andere kant, zijn stem hervatte zijn oude toon, maar vriendelijker.
‘Kijk eens bij Aeschylus,’ zei hij. ‘Bij Aeschylus, dacht ik, wordt Iphigenia vlak voor haar dood door Agamemnon liefkozend agalma genoemd.’ Toen viel er een stilte die heel lang duurde en daarna spraken wij nog even, ik herinner me niet meer waarover. Ik weet alleen nog dat ik besloot met het helemaal verkeerde woord beterschap.
Ik legde de hoorn neer, ging naar mijn kamertje en graaide al mijn aantekeningen bij elkaar, schrift, kladjes en tekstboekje met volgekriebelde kantlijnen. Ik stopte alles in een grote envelop waar ik met Wasco-vetkrijt opschreef: bedankt big. Dezelfde avond nog heb ik de envelop in het beukenbos op een beschutte plaats begraven. Op de ambachtsschool van de oude talen hebben ze mij nooit meer teruggezien.
Iphigenia is nooit meer weggegaan en bij tijd en wijle roert ze zich hevig. Zo heb ik mij jarenlang niet kunnen verdiepen in het werk van de Duitse kunstenaar Joseph Beuys, uit pure afgunst. Ik had gehoord dat Beuys in de Tweede Wereldoorlog als een beeld uit de hemel was komen vallen en terechtgekomen was op de Krim, het schiereiland in de Zwarte Zee dat vroeger Taurië heette. Dat hij daar zonder zich te kunnen bewegen een paar dagen had gelegen en toen gevonden was door herders die hem in een wolk van vet en vilt hadden gehuld. Heel lang heb ik Beuys ervan verdacht dat hij hardop droomde toen hij dit verhaal in de wereld bracht.
Ook Veronica is bij mij gebleven en nog altijd stuurt ze me erop uit voor het ware beeld. Nog niet zo lang geleden ben ik nog eens teruggegaan naar onze kerk, waar destijds Veronica's beeltenis hing.
De kerk was een supermarkt geworden. Eerst fabriek, toen kerk, en nu supermarkt, het was net een korte samenvatting van de kunstgeschiedenis. Ik naderde het gebouw en zag twee zijden van het bakstenen torentje. De wijzerplaten waren er niet meer, ze waren vervangen door woorden. Op de ene zijde las ik umbo, op de andere jumbo.
| |
| |
Aha, ik begreep het al, links was een letter weggevallen, de m - mumbo jumbo had er gestaan.
Ik keerde zo snel mogelijk terug naar huis en liep recht naar mijn woordenboeken. mumbo jumbo, het was ongelofelijk zoveel als dat kon betekenen.
|
|