Han Rädecker
Hazewindhond 1941
ze pas na betaling. Uitgeput en leeggeschud verlieten ze mijn kamer. Gesterkt in de overtuiging dat zij het waren die macht hadden over lust en liefde. Hoewel sommigen met mij een hoge graad van vertrouwelijkheid bereikten, zodat er tussen ons een echte vriendschap ontstond. Toen gebeurde er wat ook u ooit is overkomen, en ging ik van iemand houden.
Uit schaamte voor die liefde, want hij was niet erg knap of bijzonder boeiend, en ook niet erg bedreven in bed, speelde ik dat ik van hem hield, zoals ook u dat ooit heel vaardig speelde, en hij geloofde me en precies daarom heb ik hem van me afgestoten, want ik vond het onwaardig dat hij mijn valse spel geloofde. Niet de leugenaar, maar de bedrogene moet gestraft voor het feit dat hij zich heeft laten bedriegen. Al kreeg ik een kind van hem, dat ik heb gehouden en dat is opgegroeid.
Over dat kind heb ik eens een verschrikkelijke droom gehad, Vicomte. Ik droomde dat we samen door de stad liepen, door smalle straten. Het stonk er overal naar raap en kolen en achter de ramen zag je mensen en gezinnen, die de huiver over je ruggengraat lieten lopen. Ik was goedgekleed, dat wel, en niet helemaal onbemiddeld, maar moe en met die eenzaamheid die komt als je hebt leren kennen wat je hebt afgestoten. Mijn kind was jong en mooi. We gingen ergens zitten om vanilleijs te eten. Hij stak de lange lepel diep in het glas en likte hem af met zijn roze tong. Plotseling zag het zijn reflectie in het zilver. Toen krulden het zijn lippen in een glimlach, en verscheen er een flakkering in zijn ogen. ‘Mooi,’ zei het. En ik zag in hem wat ik ook in mezelf en in anderen heb gezien.
Uit angst sloot ik hem daarna thuis op in de slaapkamer. Ik wierp alle boeken het raam uit, sloot de gordijnen, en draaide de deur in het slot. Daarna zat ik beneden op de stoel met de sleutel van ons huis tussen mijn tanden, en ben ik in slaap gevallen. Toen ik eindelijk wakker werd, Vicomte, voelde ik mij nog steeds moe, en was ik bang.
Ik begreep dat ik vreselijk lang had geslapen, want mijn mond had van boven tot onder de smaak van ijzer. Moeizaam stond ik op, en voelde daarbij aan alle kanten het knarsen van mijn gewrichten. De sleutel viel kletterend uit mijn mond op de tegels en plotseling herinnerde ik me! Ik stormde naar boven en opende de deur van de slaapkamer, waar dikke spinnenwebben in trossen voor hingen, en duizendpoten en vliegen machteloos verstrikt zaten in het rag. Ik rende naar voren en smeet de ramen open zodat de frisse lucht de bedompte kamer kon binnenstromen. ‘Ga maar naar buiten,’ zei ik. ‘En doe maar wat je wilt.’ Daar zat mijn zoon, op het bed, tussen zijn tinnen soldaten en verstofte knuffelbeesten, een droge gestalte, met een kam in de handen, en een diep gegroefd gezicht.
Maar hij herstelde snel, en is toen weggegaan. Ik heb mijn zoon niet meer terug gezien. Al zeggen sommigen dat ze hem hebben zien staan in de haven, of bij het