de lentewind en toen we ze 's avonds laat in een tenen mand deden, dreven de ijsschotsen het meer uit. Ze gleden eerst naar de andere oever, daarna terug en vervolgens verdwenen ze gewoon. Het water van het meer was diepblauw en in het midden kabbelden de golfjes.
Mijn zus besloot dat komende zondag de begrafenis zou zijn. Dat was er een goede dag voor. Met een kerkdienst in het dorp en alles. Ik knipte een flink stuk uit de zwarte rok van mijn zus en maakte daar een rouwpakje van voor de kat. Het zat niet zo heel goed, maar het was wel groot genoeg. Met tegenzin liet hij zich aankleden, terwijl hij met zijn staart tegen mijn benen sloeg. Hij deed net alsof hij er niets van begreep en glipte snel onder mijn speelhuisje toen we klaar waren met passen.
Zondagochtend vroeg kwamen oom Jussi en Rauno in een klein rood autootje. Oom Jussi liep boos het erf op en riep al van verre: ‘Wat gebeurt hier verdomme, in dit huis wordt gerouwd maar het is een ontzettende rotzooi. Dat heeft Laina natuurlijk weer gedaan.’ Haastig beende oom Jussi op de rommel af en binnen een half uur had hij alles teruggesmeten op de vliering. Daarna zag het eruit alsof er een ontploffing had plaatsgevonden.
‘Al die moeite voor niks,’ zei tante Laina.
‘Zo is het,’ snauwde oom Jussi.
Mijn zus bemoeide zich nergens mee, ze ging gewoon door met het afwassen van de koffiekopjes. De kat zat te grijnzen voor het raam in het portaal en ik was bang dat oom Jussi hem dood zou slaan als-ie zijn spottende blik zag, maar dat gebeurde gelukkig niet. Dat zou pijnlijk zijn geweest. Twee begrafenissen op dezelfde dag in hetzelfde huis.
Tegen de middag kwamen de overige gasten. De koffie was niet klaar, de koffiebroodjes waren slecht gerezen en de boterhammen nog niet gesmeerd en in huis was het een bende.
‘We hebben het zo druk gehad,’ zei mijn zus, en ze was niet in staat om iets te doen. Ze kon alleen maar radeloos voor het dressoir blijven staan.
De gasten knikten.
‘We leven met u mee. Een jonge overledene is altijd een mooi en goed geschenk voor God.’
Tante Laina liet mij de broodjes smeren en zette zelf koffie die zo dik werd als stroop.
De gasten wierpen elkaar betekenisvolle blikken toe en keken in de richting van de sparrenhut, waar niets te zien was.
Oom Jussi zat in de achterkamer op de bank en hij zag er boos uit. Hij had een hekel aan mijn zus en aan tante Laina en aan de overledene. Ik snapte niet waarom.
Eén van de gasten hief een klaagzang aan. Velen vielen in. Stilaan werd de koffie ingeschonken. Ik en de kat liepen heen en weer tussen het portaal en de kamer. We hielden de deur open en lieten alle vliegen en muggen naar binnen. Veel waren er niet en ze bewogen moeizaam van de kou. Tante Laina stak blauwwitte kaarsen aan en zette die aan weerszijden van mijn broers foto.
‘Wat moeten dat meisje en haar zusje nu, nu hun broer hun is ontnomen?’
‘Ik weet het niet,’ zei een van de gasten.
Er werd een psalm gezongen, en de kat verdween toen ik even bij het aanrecht ging staan. Op het erf riep ik hem, maar hij was nergens te zien.
‘Waar is de overledene?’ vroeg iemand uit het dorp na het derde kopje koffie.
‘We moeten hem uit de schuur halen. daar ligt-ie in zijn kist,’ zei mijn zus tegen oom Jussi.
Met zijn tweeën haalden Rauno en oom Jussi de witte kist uit de schuur en droegen hem naar de sparrenhut.
‘Hij was klein, maar hij kon wel hard werken,’ zei Rauno, maar oom Jussi deed net alsof hij niets had gehoord.
De gasten gingen naar buiten naar de sparrenhut en wilden dat het deksel van de kist werd gehaald. Ik zocht onder de stal en tussen de hooibomen naar de kat.
Tante Laina tilde het deksel op en alle gasten staken hun lange neuzen in de richting van de kist. Daarna ging het deksel er weer op en sjokten de