's Avonds zaten we samen te praten over wat voorbij was en over wat nog komen zou.
Hij streelde mijn haar en ik voelde me net een schip dat voor anker ligt en dat in de steek gelaten is door de bemanning, die stil aan land is gegaan om niet meer terug te keren.
Hij raakte mijn handen aan en ik voelde hoe hij met zijn gedachten heel dicht bij me kwam. Even voor middernacht kwam hij binnen in mijn wereld van neerslachtigheid, en verdreef de akelige en benauwde stemming.
De maansikkel stond aan de zuiver diepblauwe hemel boven het veld, en hij raakte me aan met zijn hart, zijn lippen en zijn mooie ogen. Ik steeg op, steeds hoger, totdat ik als een ster aan de hemel stond, totdat ik een golf was die tegen rode rotsen aansloeg.
's Morgens werden we laat wakker, lang na het aanbreken van de dag. Ik zette een grote ketel water op het vuur en kookte de witte lakens en liet ze drogen in de koude snijdende wind.
's Middags zat hij op de lichte houten bank met een rode halsdoek om en een lange zwarte jas aan en keek naar de kat, die op de tafel lag te slapen.
Ik zat in een hoek onder de olielamp en zocht de voorbije jaren bij elkaar en de maanden die nog gingen komen. De kat sliep en de kaarsen brandden op. Ik stak nieuwe aan en hij vertelde over gele bulldozers met een geel knipperlicht op het dak, die de door het derde rijk gebouwde wegen openscheurden toen er geen verkeer meer kwam.
Ik vertelde over stellages waar een rood licht vanaf straalde en waar jongens bovenop stonden die, na twee uur 's nachts, kapotte lampen van de kerstverlichting vervingen in de hoofdstraat van de stad.
De kat schrok wakker en liep met verveelde stappen naar het melkbakje, keek verveeld om zich heen en sprong bij hem op schoot. Hij aaide de kat terug in slaap.
Ik bevond me ver weg op de zanderige erven van mijn jeugd, waar de zon in juli loodrecht aan de hemel stond en het bos schreeuwend groen kleurde en de kleine golven van het meer blauwer dan je blauwste gedachten ooit zouden kunnen zijn.
Hij liet zijn jas op de bank glijden en raakte even licht zijn blonde haar aan.
‘Vannacht hangen de wolken laag,’ zei hij, zonder me aan te kijken. Ik knikte.
We zaten even zonder iets te zeggen, toen vlijde hij zich tegen me aan en kuste zachtjes mijn hand.
Ik keerde terug naar die lage kamer, naar de diepe stilte van die nacht en naar zijn aanraking. Het was nog lang geen ochtend en ik kon mijn gedachten laten kiezen tussen donkere en lichte tinten.
Op de achtste dag gooiden we het vuile water weg achter het huis en smeten de fruitschillen en de resten van de kokosnoot op de komposthoop. Boven het veld en aan de rand van het bos hing een dichte witte mist.
Hand in hand liepen we om het huis heen. We keken lang naar een rij verroeste antieke kachels, waar witte kippen tussen rond scharrelden. Ik had zijn zwarte jas om mijn schouders, en zijn rode halsdoek bewoog af en toe tegen zijn zwarte wollen trui in de zwakke wind.
We staken het natte groene veld over. In het bos was het stil, de bomen waren kaal. Het pad door het bos voerde ons door steeds dichter struikgewas. De mist hing boven de lage begroeiing en bedekte ons witte huis.
Beneden liep een beek waarin helder water stroomde. Langs de beek lagen stenen onder een dikke laag mos.
‘We zouden van die stenen een brug kunnen maken en de beek oversteken,’ zei hij.
Het bos zag er oosters uit; diep beneden in het dal het afgescheiden erf en nog verder weg een kerk met een spitse toren. We liepen langs de rand van de beek terug naar het veld.
De mist was opgetrokken. De kippen in de verte leken een troep witte vogeltjes.