Het gedicht is vrij willekeurig gekozen uit een oeuvre dat vol staat met dit soort olijke meligheid. Maar het is wél poëzie, met ‘nieuwe technieken en procédés’, dat valt niet te ontkennen. Maar is hier sprake van vooruitgang?
Dit soort gedichten roept, althans bij mij, de vraag op waarom het begrip vooruitgang in de kunst eigenlijk nodig zou zijn. Vaandragers gebaar is vrijwel nihilistisch en het valt lastig vol te houden dat het de literatuurgeschiedenis ‘vooruit’ helpt. Doorman houdt niet voor niets op bij de Vijftigers. Toch vergroot ook Vaandrager het esthetisch domein. Nog meer gedichten over nog weer meer onderwerpen: is dat dan waar het om draait?
Wat de Zestigers deden is, overigens met behulp van methodes uit het begin van de twintigste eeuw, teruggrijpen op de hen direct omringende, alledaagse werkelijkheid als materiaal voor kunst. Alles kan kunst zijn, elke tekst kan poëzie worden - daarmee is het idee van grensverleggende kunst in een eindstadium geraakt.
Met de keuze van het woord eindstadium sluit ik aan bij Arthur Danto. Begin jaren tachtig introduceerde hij het idee van het ‘einde van de kunst’, dat hij in eerste instantie ophing aan een werk van Andy Warhol: de dozen met Brillo-schuursponsjes. Met deze nauwkeurige, niet van echt te onderscheiden reproducties van de werkelijkheid, had de vernieuwing van kunst een eindpunt bereikt. Kunstwerken krijgen betekenis op een abstracter, conceptueel niveau - kunst wordt esthetica, het kunstwerk een idee.
In het betoog van Doorman is Danto de kop van jut: ‘De opvatting van Danto vertegenwoordigt een reeks aanvechtbare pogingen om de kunst (als historisch fenomeen) af te schaffen en tot filosofie te laten worden’. Dat is echter wel een heel negatieve interpretatie van wat Danto doet. Ik zou ook, met een even grote mate van overdrijving de andere kant op, kunnen zeggen dat met het ‘einde van de kunst' de poort naar de vrijheid is geopend.’
Er is namelijk geen enkele reden om aan te nemen dat het einde van de kunst - of eigenlijk, zij het minder pakkend geformuleerd, het einde van de modernistische periode in de kunstgeschiedenis - negatieve gevolgen zou moeten hebben voor de daadwerkelijke productie van kunstvoorwerpen en literaire werken. Het enige dat verdwijnt, is de pretentie dat kunstenaars de geschiedenis vooruit helpen.
Een voorbeeld: de kwaliteit van de poëzie van Hans Faverey staat buiten kijf maar zijn gedichten doen geen beroep op een andere leeswijze dan de poëzie van bijvoorbeeld (de late) Paul van Ostaijen. En Ilja Leonard Pfeijffer is onbegrijpelijk op dezelfde manier als Lucebert dat was. Hun werk betekent geen uitbreiding van het esthetisch domein: hoogstens een toegenomen zelfbewustzijn van conventies, grenzen, mogelijkheden.