De Revisor. Jaargang 29(2002)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] Tjitske Mussche Gedichten Van de tor de appel en een vrouw zal op een ochtend de tor wakker worden naast een vrouw zijn ogen uitlenen haar huid als om over zijn hoofd te trekken hoe zal hij haar benen lopen met haar handen zijn rug strelen de haartjes op haar buik om aan vast te houden kan hij slapen in het kuiltje van haar nek? zal op een ochtend een vrouw wakker worden naast de tor legt zij een appel onder de deken trekt zij haar huid over haar hoofd stapt zij in haar benen? zal op een ochtend de tor wakker worden naast de appel zijn ogen uitlenen het groen als om een hapje van te nemen zo rood om de appel rondjes lopen als was hij een panter hoe zal hij zijn mond openen en slikken? zal een tor wakker worden op een ochtend als een panter naast hem sluipt een appel stil in rimpelend vel [pagina 72] [p. 72] Om zeep I nu het huis zich met zeep en water vullen laat ziet het hier van aarde minder dicht de deur is los het mos is van de muren soms durft het hier naar as te ruiken dus dit is sterven van botten en rottend vlees een lichaam in een lijstje steeds vaker tussen dode spinnen stof [pagina 73] [p. 73] II de man lang afwezig zijn benen terug naar wat hij niet meer zal herkennen klopt hij hallo hallo ben ik hier thuis? geef mij mijn sleutel terug mijn ochtendkus mijn zondagmiddagflesjebier de man lang afwezig zonder iets te zeggen weggegaan het zich nu voor willen stellen dit ben ik zegt hij ik ben dit je vader je zoon je gang je trap je raam je kamer ik ben je huis ik ben je taal verborg me zo lang onder aarde struiken lettergrepen ver geef me een antwoord wie zijn jullie en waar? [pagina 74] [p. 74] III het zeephuis bergt geen tong vol antwoord het staren is kaal verbaasd en stil iemand blaast een bel en zoals hij op die foto keek is hij nu in sop geklonken er kleuren wangen rood niemand weet waar dan toch die armen vingerfreumel stamelpraat de man lang afwezig het zoeken jaren naar zijn naam het verzonnen wie hij was geweest en nu [pagina 75] [p. 75] Splintersoep het fietst deze morgen een man in een stad waar een vrouw te stoep wil leren vliegen zij kijkt af en toe en stiekem zijn woorden zitten hem te wijd zijn schouders haken achter straten zij kijkt af en toe en stiekemt hem hij woont in witte muren er is geen stoep het vliegt er ze zoemen hoog en laag zij doet van niet schudt al haar hoofden heen en weer en roept zijn hand zo krijgt zij een ton om in te wonen hij schildert raam en roos en bed zij vraagt een ritme voor het vlees om op te dansen hij zegt hij weet niet hoe je lichaam mooi laat vallen zij zegt dief zij kookt de soep voor in zijn keel marineert haar voeten in een loopje rond het bed waar hij woont in dijen eindeloos zij braadt haar voeten veren en zo is alles wat zij wil hoog en laag vliegen doodslaan op een witte muur [pagina 76] [p. 76] Vorige Volgende