Cultureel staan wij dichter bij Europa of Amerika dan bij Boroboedoer of Mahabharata of bij de primitieve Islam-cultuur op Java en Sumatra. Wat is onze basis, het Westen of die rudimenten van feodale cultuur die nog in onze samenleving te vinden zijn?
Zo lijkt de zaak principieel gesteld, zo wòrdt hij echter zelden door ons gesteld; de meesten van ons zoeken onbewust naar een synthese, die hen innerlijk met rust laat. Zij willen westerse wetenschap en oosterse filosofie, oosterse geest in de cultuur. Wat is die oosterse geest? Dat is, zeggen zij, de zin voor het hogere, voor het spiritualisme, voor het geestelijke, het religieuze, tegenover het materialisme van het Westen. Ik heb dit al ontelbare malen gehoord, maar overtuigd heeft het mij nooit. Verkondigt niet Hitler ook, dat de ‘arische Geist’ de zin is voor het hogere, het geestelijke, het morele, het religieuze? En is dit sprititualisme nu werkelijk zo'n bij uitstek oosterse eigenschap en oosters ideaal? Het lijkt mij allemaal onzuiver. Het is mogelijk dat klimatologische en rassenbiologische momenten invloed hebben op de bestaande verschillen in ontwikkeling van Oost en West, maar èn door de economische èn door de sociologische momenten, die zich ten slotte het meest direct uiten, is nooit meer precies na te gaan, in welke richting die invloed gaat en hoe groot hij is.
Beschouwt men de wereldgeschiedenis als één geheel en gaat men haar trapsgewijze ontwikkeling begrijpen, dan verdwijnen ook die eeuwige, ‘wezenlijk’ genoemde verschillen van spiritualisme van het Oosten en materialisme van het Westen en valt de nadruk op de feodale cultuur enerzijds met haar universalisme, haar spiritualisme, en anderzijds de burgerlijk-kapitalistische cultuur met haar burgerlijke ideologie, haar materialisme en moderne zakelijkheid. [...]
21 Februari 1936. - [...] Ik ben toch werkelijk benieuwd, of de koloniale regering nu langzamerhand niet een andere koers in zal slaan. Ik heb het idee, dat ze nu toch zeker een deel van de nationalistische beweging in haar grote (buitenlandse) politiek zou kunnen gebruiken.
Van één ding ben ik zeker: dat deze koloniale regering, en meer nog de koloniserende Nederlanders, er eens spijt van zullen hebben, dat ze nooit een politiek van grote lijnen, van verre perspectieven hebben gevoerd, aangepast aan de moderne, veranderde wereldstructuur, dat ze nooit en nooit, zelfs maar één moment, aan bewuste, culturele politiek voor de bevolking van Indonesia hebben gedacht! Ik voor mij ben er van overtuigd, dat deze kortzichtigheid, deze befaamde Hollandse ‘degelijkheid’ en het gemis aan verbeelding en durf zich van nu af aan zullen gaan wreken. [...]
9 Maart 1936. - Mijn betrekkelijke impopulariteit in de kringen van nationalisten en intellectuelen in Indonesia heb ik grotendeels te danken aan wat zij noemen ‘westerse neigingen’ en sommigen zelfs ‘hollandophiel’-zijn. Ik heb altijd geweten, dat deze sentimenten onvermijdelijk zijn in elke nationalistische beweging, die zich uit als onafhankelijkheids-